Arnulf Rainer
Actuele kunst in Oostenrijk
Wat de hedendaagse kunst in Oostenrijk na 1945 betreft, ligt het hoofdaccent op de grote retrospectieve Arnulf Rainer in het Brusselse Museum voor Moderne Kunst. In het oeuvre van Rainer komt het thema van de dood geregeld aan bod o.a. in zijn dodenmaskers, Christusfiguren en het kruis.
Een tweede luik in het Gentse Museum van Hedendaagse Kunst geeft een overzicht van de actuele Oostenrijkse kunst. Deze tentoonstelling werd samengesteld door Jan Hoet en Peter Baum. De expositie bevat drie delen. Vooreerst een overzicht van grafiek en tekeningen. Daarnaast presenteert men 24 kunstenaars: Siegfried Anzinger, Herbert Brandl, Ernst Caramelle, Gunter Damisch, Josef Danner, Heinrich Dunst, Jakob Gasteiger, Franz Graf, Peter Kogler, Willi Kopf, Brigitte Kowanz, Hans Kupelwieser, Gerwald Rockenschaub, Hubert Scheibl, Hubert Schmalix, Thomas Stimm, Ingeborg Strobl, Manfred Wakolbinger, Martin Walde, Franz West, Erwin Wurm, Johanes Zechner, Otto Zitko, Heimo Zobernig.
Het belangrijkste deel is een overzicht van het oeuvre van Oswald Oberhuber met tekeningen en sculpturen uit de periode 1946-1987. Oberhuber was de enige Oostenrijkse kunstenaar die vorig jaar in Gent deelnam aan ‘Chambres d'Amis’. In deze bijdrage legde hij een relatie met het werk van Victor Servranckx.
Marc Dubois
Arnulf Rainer, Messerschmidt, 1975-1976.
24 kunstenaars of een keuze uit een rijk potentieel dat aan Oostenrijk zijn eigenzinnige dynamiek verleent en er een belangrijke gesprekspartner van maakt binnen de internationale kunstscene.
Kunst wordt - god zij dank - niet geregeerd door de economische wetmatigheden van de kwantiteit. Kunst komt voort uit kwaliteiten, uit de intensiteit van het culturele beleven. De Oostenrijkse situatie is zeer specifiek. Wat telt? De wereldmacht van het keizerrijk met Wenen als symbool van Westerse beschaving op een hoogtepunt van haar raffinement? Of de rompstaat die in de Tweede Wereldoorlog zelfs haar eigenheid genegeerd zag? In het huidig politieke wereldbeeld zou men kunnen stellen dat Oostenrijk een eiland is geworden.
Het is logisch dat in deze ambigue situatie andere patronen groeien dan een exhibitionistische zoektocht naar het collectieve van de Duitse ‘Nieuwe Wilden’ of de Graffitikunstenaars.
De belangstelling gaat vaak naar het kleinschalige waarin de introverte aspecten van kunst beter tot uitdrukking komen. Typisch is ook hun niet-directe schilderwijze met transparenties en overschilderingen. Een analytisch open ‘doorkijk’-materie die een complexiteit oproept, en misschien zelfs de onmacht om zich uit te drukken in een wereld waarvan de hoofdstad nog altijd de nadruk legt op praal, een uitgesproken behoud van de grandeur van vroeger.
De Oostenrijkse kunst kan wellicht gezien worden als een correctie daarop, als een zoektocht naar het blootleggen van innerlijke spanningen, waar de betrokkenheid met materie een metafoor wordt voor de betrokkenheid met zichzelf en met de kwetsuren die een persoonlijkheid bepalen.
Jan Hoet
Arnulf Rainer, Alter Kopf, dodenmasker, 1980.