kunt nemen doordat ze doordringbaar zijn. Je kunt erop, of erdoor wandelen.
Het museum te Mönchengladbach is als een ‘walk-on-building’ opgevat. Daarmee brengt Hollein tevens een nieuwe oplossing voor het probleem van de grote nieuwbouw in een oude binnenstad. Het museum lijkt organisch met haar omgeving vergroeid en dit door de contextualistische aanpak. Dit betekent dat er met de gegeven site, scène en topografie rekening is gehouden en dat elk omgevend element (bvb. het gotische koor van een nabijgelegen kerk, of de oude proosdijtuin...) interfereert met het nieuwe gebouw. De invloed van kwalitatieve gegevens in de omgeving werkt stimulerend en geeft impulsen voor een gepaste vormgeving. Het museum is geen gesloten blok, maar een open gebouwencomplex bestaande uit verschillende volumes, terrassen en wandelpaden. Op die manier is het versnipperd silhouet van de stad herhaald in de opbouw van het exterieur van het museum.
Een laatste karakteristiek in het werk van Hollein waarop gewezen kan worden, is de aandacht en de zorg die spreekt uit de keuze en de toepassing van de gebruikte materialen (marmers, graniet, baksteen, koper, aluminium, zink, messing, koper, diverse houtsoorten, plastiek, bladhout, zilver, zijde...).
In zijn architectuur gebruikt Hollein deze materialen om hun decoratieve en zintuigelijke waarde en niet om hun materiële waarde. Ze moeten vooral een zintuigelijke sensatie teweegbrengen. Ik verwijs hiervoor naar het ‘Manifest Erotische Architektur. Wie könnte sie aussehen?’ waar Hollein schrijft: ‘Architectuur moet alle zintuigen aanspreken. De zintuigelijke waarnemingswijzen staan zeker en vast in relatie tot het erotische. De erotische componenten van de architectuur
Tentoonstellingen ‘Traum und Wirklichheit, Wien 1870-1930’ in 1985 en ‘Die Türken vor Wien’ in 1983, allebei in Wenen. Hollein verzorgde niet alleen de lay-out van deze twee prestigieuse exposities, maar transformeerde het exterieur in functie van het thema van de expositie.
moeten niet enkel op metaforische, op analoog-associatieve manier geschieden, maar door een directe zinnelijke - actieve en reactieve sensatie bereikt worden... Men moet een gebouw in zijn geheel maar ook tot in zijn kleinste detail kunnen begrijpen. De sensatie die de mens heeft bij het grijpen van een deurknop is even belangrijk als de oplossing van een ruimtebestemming, of de wijze waarop je om een hoek gaat. Alles is mededeling, die het geheel maakt tot wat het is.’ De combinatie van de vele materialen in een ontwerp leidt nooit tot een kakofonie, maar wordt door een perfectionistisch vakmanschap beheerst.
Sinds kort heeft naast het materiaal ook de kleur als vormgevend en decoratief element de intrede in Holleins oeuvre gedaan. Daar getuigen o.m. het appartementsgebouw voor het IBA-project in Berlijn (1985) en ook details van het in aanbouw zijnde Frankfurtse museum en het ontwerp van het Neue Haas Haus in Wenen van. Het bonte kleurenspel op de façade van het Berlijnse appartementsgebouw zal Hollein ook wel bedoeld hebben als ironische hint naar het postmodernisme, maar ook hier gaat het om de aantrekkingskracht en het visuele.
De designontwerpen van lamparmaturen, luie stoelen, zonnebrillen, tafels, e.a. voor exclusieve merken als Knoll International, Thonet, Herman Miller, Poltronova, Memphis... geven Hollein de gelegenheid om met deze materialen-manie verder te experimenteren.
Het Alessi-koffie- en theeservies is door het Gentse Museum voor Sierkunsten aangekocht en kan van deze zin voor materie en detail getuigen. Wie Hollein nog niet kent kan misschien een eerste kennismaking via dit kleine onderdeel van zijn immense ontwerpactiviteit starten.
Katrien Vandermarliere