Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 36
(1987)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Mooier wonen -
| |
[pagina 196]
| |
Stoelontwerpen. Wenen, 1830.
Verzameling: Historisches Museum der Stadt Wien. (schrijven, naaien, musiceren, lezen) - door verschillend meubilair gekenmerkt en geheel bewust van elkaar gescheiden - uit te voeren. Tegelijkertijd werd, in tegenstelling met dit idee of eerder als aanvulling daarbij, naast de indeling van de woonruimte de natuur ontdekt. Het landschapschilderij kende, net zoals de interieurvoorstellingen een opmerkelijke artistieke bloei. De kleine huistuin werd door tuinmeubelen en prieeltjes aan de uitgebreide woonruimte toegevoegd en omgekeerd werden ook verplaatsbare natuurdecors in de gesloten ruimtes aangebracht. Zo vinden we windschermen uit latwerk, jardinières en ontelbare vogelkooien in de woonkamers, waar ze de tegenhanger vormen van de afbeeldingen van bloemen in de patronen van de textiel en op prenten en porselein en als verplaatsbare elementen tegen de echte natuur wedijveren. De door de keizer uitgevaardigde vrijheid van beroep leidde tot machtsverlies van de gilden. Van dan af nam het aantal handwerkbedrijven echter sterk toe. In 1829 werden in Wenen alleen al 914 schrijnwerkersateliers geteld. Een van de belangrijkste daarvan was de in 1807 gestichte firma Danhauser. Deze ontwikkelde een catalogusGa naar voetnoot1 - die de dag van vandaag nog 2.500 tekeningen omvat - waarin de produkten aanschouwelijk voorgesteld waren, zodat iedereen, zowel keizer als burger, volgens zijn individuele smaak eruit kon kiezen. Maar welke zijn de criteria, die een typisch Biedermeier-meubel karakteriseren? De Weense Jugendstil rond 1900 ontdekte het Biedermeier voor het eerst en was gefascineerd door de gewone eenvoudige vormen in tegenstelling met de weelderige overvloed van de siervormen van het historisme. Het Biedermeier gold als ‘opvoeder’ tot de functionele goede smaak. Men zou echter de produkten van deze tijd te éénzijdig bestempelen als men, wat in de geestdrift van de herontdekking begrijpelijk is, aan de functionaliteit als belangrijkste kwaliteitskenmerk zou vasthouden. Ook nu nog is de blik al te zeer op de klassieke componenten van de produkten van deze tijd gericht, waardoor men tot overbeklemtoning van één aspect komt. Natuurlijk kon men rond 1815 op een solide basis verder bouwen. Op het einde van de 18de eeuw - toen was in heel Europa het Classicisme toonaangevend - bloeide in Wenen met speciale lokale kleur de Jozefinische stijl. Alle huisraad, die de adel en ook het keizershuis lieten vervaardigen, toont in de grondvormen reeds alle typische kenmerken, waarvan 20 tot 30 jaar later het Biedermeier uit zal gaan. De vormen van de
Schrijftafeltje. Wenen, ca. 1825. Verzameling: Bundessammlung Alter Stilmöbel - Hofmobiliendepot, Wien. (Foto: Marianne Haller, Südstadt).
| |
[pagina 197]
| |
Canapé gemaakt door de firma Danhauser. Kersehout. Wenen, ca. 1825. Verzameling: Hofmobiliendepot, Wien.
(Foto: M. Haller). schrijfsecretaires, kisten, tafels en zitmeubels waren tot de eenvoudigste rechtlijnige omtrekken gereduceerd; geometrisch gesproken kwamen enkel het vierkant en de rechthoek aan bod. Deze stijl deed nog hoofs aan en toonde zijn kostbaarheid alleen nog in het streng gecentreerde inlegwerk en in de hoge kwaliteit van de uitvoering. In tegenstelling tot de Franse Empirestijl, die waarde hechtte aan de antieke representatie, manifesteerde zich het Weense meubel steeds duidelijker d.m.v. bogen, gebogen dwarshout en elegante spijlen in een uiteindelijk broos uitziende euforische structuur. Deze precieuze en aristocratische objecten inspireerden het Biedermeier slechts in die mate, dat ze vreugde deden ontstaan in experimentele houtbewerking en samen met de meer solide Jozefinische stijl een heel specifieke mengvorm opleverden. Alle indrukken die de tijd te bieden had, met Frankrijk en Engeland voorop, samen met de belangrijke lokale traditie werden via modelboeken en tijdschriften bij iedere geïnteresseerde gebracht. Gestimuleerd door de talrijke beschikbare publikaties, waarin meubelmakers en kunstambachtslui hun ontwerpen publiceerden - Sheraton en Hope in Engeland, Percier en Fontaine in Parijs -, boden ook inlandse kunstambachtslieden in gravures hun voorstellingen van meubels en woninginrichting aan. Wanneer van Biedermeier-meubilair gesproken wordt, dan is naast de commode wel het zitmeubel - of het nu om fauteuils of om zitbanken gaat - een klassiek onderwerp. Geen enkel tijdperk had tot dan toe zo'n grote verscheidenheid aan zitmeubels geproduceerd; om die reden worden deze voorwerpen hier dan ook nader in beschouwing genomen. Hoe ziet het er dan met de reeds vermelde functionaliteit uit? Lag deze werkelijk in de bedoeling van de vormgeving? Wanneer men de nog bestaande fauteuils bekijkt en daarbij de ontwerpen doorbladert, die gelukkig nog in verscheidene verzamelingen bewaardgebleven zijn, is men verrast door de grote variatie, die uit het eenvoudige basisidee van vier poten, een zitvlak en een leuning kon voortvloeien. In de loop van 15 jaar gaven de meubelmakers steeds meer toe aan een speelse vormrijkdom, die voor het eerst weer rond de eeuwwisseling in een dergelijk fenomeen navolging kende. Het is opmerkelijk, dat deze grilligheid in de vormgeving, toch nooit zover gaat, dat ze de functie van het meubel volledig verloochent.
Zitbank, firma Danhauser, Wenen. Nieuwe bekleding naar origineel model. Verzameling: Museum für angewandte Kunst, Wien.
Stoel. Wenen, ca. 1830. Verzameling: Hofmobiliendepot, Wien. Twee spuwbakjes in kerse- en mahoniehout. Wenen, ca. 1830. Verzameling: Hofmobiliendepot, Wien. | |
[pagina 198]
| |
Ontwerp voor een stoffen bekleding. Wenen, ca. 1830.
Verzameling: Museum für angewandte Kunst, Wien. Toch komt het voor, dat men - wanneer de poten van een sofa in een elegante lijn naar binnen buigen - niet zonder humor de klassieke structuurprincipes in vraag stelt. De ten dele ingewikkeld gebogen leuningen en poten inspireerden M. Thonet, die in die tijd reeds experimenteerde met het buigen van meubelonderdelen, tot de techniek van het houtbuigen, waarmee de lijnen en bogen eenvoudiger en later in massaproduktie vervaardigd konden worden. De enorme rijkdom aan ideeën moest tot een fase van het classicisme leiden, die men burgerlijk maniërisme zou kunnen noemen, want de vormcanon van de klassieke stijl alleen liet te weinig ruimte aan deze vormingsdrang om zich te ontwikkelen. Maar niet alleen de meubelmakers hadden hun grote tijd, ook de stoffeerders moesten niet onderdoen voor de fantasierijke uitvindingen in de meubel- en binnenhuisarchitectuur. Jammer genoeg is hun werk alleen nog in schetsen terug te vinden. Het werk van de meesterstoffeerders behoort nu eenmaal tot de vergankelijke kunsten, en zo moeten we ons tevredenstellen met de tekeningen van hun voorstellingen. Ze maakten gebruik van gefronste stofplissé, waarmee ze meubels, wanden en zolderingen overtrokken. Hier kan niet meer van het eenvoudige Biedermeier gesproken worden. Op het einde van de jaren twintig vertoont de ontwikkeling een ontembare zin voor het onpraktische. Maar niet alleen in de vermelde gevallen vertoont de stijl een extroverte aanblik, ook in de keuze van de kleuren en de patronen demonstreert het Biedermeier een zin voor grillige contrasten. Het is daarenboven onbegrijpelijk, dat thans onder de naam Biedermeier enkel één stofpatroon aangeboden wordt, de bloemetjesstreep, een uitvinding van het begin van deze eeuw. Om naar de omvang van het aanbod te kunnen informeren, stichtte keizer Franz het kabinet voor nationale fabrieksprodukten in het keizerlijk-koninklijke polytechnische instituut. In dit designcentrum werden de nieuwste produkten na strenge kwaliteitscontroles openbaar uitgestald om zo, citaat: ‘...een beeld van het cultuurniveau van het inlandse industriecentrum te verschaffen’. Gedeelten van deze verzameling zijn thans nog in twee musea in Wenen te bezichtigenGa naar voetnoot2. Belangrijk voor een algemeen overzicht van de woningen waren de talrijke kleine kunstvoorwerpen. De steeds verder uitbreidende industriële produktie van deze voorwerpen, ofwel uit glas-zilver-porselein of uit hout, eiste een totale hartstocht en had een duidelijke invloed op de leefruimte. Deze kleine kunstwerken werden in eigen meubelstukken - etagères en glasvitrines uitgestald. Zo waren zij ten allen tijde zichtbaar, tot grote vreugde en fierheid van de bezitter. De Weense porseleinfabriek - eigendom van de Hofaerars - specialiseerde zich in het bijzonder in de schilderkunst en was beroemd voor haar bloemenafbeeldingen. Gottlob Mohn en Anton Kothgasser waren producenten van artistiek waardevolle vriendschapsbekers, die ook thans nog tot de meest begeerde verzamelvoorwerpen behoren. De keizerlijk-koninklijke tapijtenfabriek te Linz produceerde veelkleurige tapijten met de machine vervaardigd; deze uitgestalde goederen verschaften de kleurrijke indruk aan de hedendaagse woningen. De Weense invloed strekte zich in de periode van 1814-1815, toen het Weense Congres hier vergaderde, met zijn kunstnijverheidsproduktie, modes en stijlen ver over zijn rijksgrenzen uit. In die tijd, was inderdaad vrijwel alles in Wenen verzameld, wat met recht of ten onrechte, in de goede of in de slechte zin, enige Europese naam bezatGa naar voetnoot3. Deze uiterlijke feiten en de politiek van de staatskanseliervorst
Tapijt. Uitvoering tapijtenfabrieken in Linz, ca. 1820.
Verzameling: Museum für angewandte Kunst, Wien. | |
[pagina 199]
| |
Metternich werd Wenen een Europese hoofdstad. De kwaliteit van het kunstambacht werd door de gasten klaarblijkelijk erkend, want hertog Ernst I van Sachsen-Coburg-Saalfeld bijvoorbeeld kocht in Wenen net zoals andere congresdeelnemers, talrijke luxeartikelen aan en nam contact op met kunstenaars en ambachtslieden, die voortaan voor het hof van Coburg werkten. De gehele ontwikkeling van de inrichting van de tweede helft van de 18de eeuw tot het einde van het historisme, zoals die hier geschetst werd, kan men ook vandaag nog volledig in de verzamelingen van de vroegere keizerlijk-koninklijke hofdepots voor roerende goederen terugvindenGa naar voetnoot4. Franz I stond niet alleen aan het hoofd van de talrijke staatsfabrieken, hij bediende er zich ook van en verlangde in zijn vele decreten zelfs telkens weer, dat bij de inrichting van de appartementen op de staatsbedrijven een een beroep werd gedaan. Om naar aanleiding van de congressen te Wenen gehouden, de hooggeplaatste delegaties een volwaardig onderkomen te kunnen bieden, diende een enorme hoeveelheid meubilair bij de Weense produktiefirma's, met voorop Danhauser en Joseph Herbst, allereerst gehuurd en later aangekocht te worden. Deze massale inkopen stellen ons thans in de mogelijkheid een veelomvattend overzicht te krijgen van het spuwbakje tot de giraffenpiano. Volledigheidshalve moet ook nog de vroegere hoftafel- en zilverkamer vernoemd worden; daar geven het grote aantal botanische porseleinstukken, de geschilderde borden en het eetservies uit de keizerlijkkoninklijke porseleinfabriek een inzicht in de verzamelwoede van de keizer, die als kind van zijn tijd ook zijn hart verloren had aan de ‘bloemkunde’ en daarnaast ook een geleerd tuinman en erkend plantkundige was. De voorwerpen van deze verzamelingen onderscheiden zich niet van de stukken, die in de goedburgerlijke huizen aan te treffen waren - ze zijn niet keizerlijker of kostbaarder, enkel
Staal van lichte textiel. Wenen, 1822.
Verzameling: Museum für angewandte Kunst, Wien.
Drie chocoladekoppen. Weense porseleinfabrieken, ca. 1820.
Verzameling: Hofsilber- und Tafelkammer, Wien. (Foto: M. Haller). en alleen omdat zij door het keizershuis aangekocht werden. Reeds uit financiële overwegingen kon keizer Franz zich geen overdreven pronk veroorloven. Bij elke inrichtingsaanvraag werden door hem steeds de meest economische varianten geëist. Zo kan men bijna nergens anders een zo duidelijke totaalindruk van een tijdperk opdoen, dat ons thans zeker meer te bieden heeft dan het summum van comfort en aangename kleinburgerlijkheid. Wanneer men in het Biedermeier enkel dat ziet, wat de stijlbenaming, die oorspronkelijk pejoratief bedoeld was, impliceert, ziet men over 't hoofd, dat de terugtrekking in de huiselijke sfeer - wat een gevolg was van de verdeeldheid van die tijd - en de daarmee gepaardgaande verhouding met de omringende buitenwereld nieuwe waarden deden ontstaan, die tot een verrijking van het leven leidden. Dit ideaal had kracht genoeg, om de grote en kleine dingen van de dagelijkse gewoonten in het concept van een burgerlijk totaalkunstwerk te verenigen. De hoop, dat een mooie omgeving positieve morele krachten vrij zou maken, was ijdel, maar de belangrijkste elementen van deze stijl vormen tot op heden onze voorstelling van ‘mooi wonen’. Het aftasten van de mogelijkheden, om bonte fantasieën in werkelijkheid om te zetten en het beantwoorden aan de technische eisen, zonder te vervallen in industriële massaproduktie, maken voor ons de blijvende waarde en ook de aantrekkingskracht van dit tijdperk uit. Peter Parenzan |
|