Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 36
(1987)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Allegorie van de edelsmeedkunstGa naar voetnoot*Schilderij van Matthias De Visch (Reningen 1702 - Brugge 1765) uit 1758, bewaard in Gruuthusemuseum in BruggeEen van de talrijke schilderijen, die in 1968 uit de gesaneerde reserves (en uit de vergeethoek) van het stedelijk Groeningemuseum werd gehaald, om na een geslaagde opfrissing in het andere grote stadsmuseum, het eveneens opgefriste Gruuthusemuseum, tot een nieuwe museumcarrière te komen, is het hier afgebeelde doek. Het is een allegorische voorstelling van de edelste onder de al zo edele kunstambachten: de Edelsmeedkunst. De aanwezigheid in het Gruuthusemuseum van dit ‘kunstambachtelijke’ schilderij moet niet verder verantwoord worden, wanneer men weet dat een der plaatselijke oude kunstnijverheden, die in het ‘stedelijk museum voor kunstnijverheid’ van Brugge het meest aan bod komt, precies de edelsmeedkunst is. Het doek werd overigens in 1896 geschonken door een zekere De Hondt aan het voormalig Oudheidkundig Genootschap, dat zoals bekend aan de basis ligt van de Gruuthusecollecties. Voor de kennis van de juiste identiteit van deze milde schenker komen we terecht in het wetenschappelijke dossier van het betrokken schilderij. Volgens de oude inventarissteekkaart van het Oudheidkundig Genootschap woonde De Hondt, raadgever bij het Hof van Verbreking, te Brussel. Zij vader was de laatste deken van het Brugse zilversmedenambacht geweest, van waar het schilderij dus herkomstig moet zijn. Het laat alleszins geen twijfel dat het schilderij in een Brugse context moet geplaatst worden. De schilder was een Bruggeling, zoals verder zal blijken, en zoals ook de hier in allegorische vorm voorgestelde edelsmeedkunst geen andere is dan de Brugse edelsmeedkunst. Het door het zittende putto- of engelfiguurtje aan de toeschouwer getoonde blazoen is dat van het Brugse zilversmedenambacht; anderdeels zijn de twee kleuren, die het veld van het schild in twee verdelen, de Brugse kleuren, te weten rood en wit. Veel interessanter nog is te zoeken naar de naam van de schilder, aan wie deze allegorie mag toegeschreven worden. De inventarissteekkaart van 1896 vermeldt ‘peint par Garemijn’ en ‘18e siècle’. Dr. H. Pauwels, de auteur van de catalogus van het Brugse Groeningemuseum, trok deze toeschrijving aan Garemijn formeel in twijfel. Inderdaad de putti van Garemijn zijn veel eleganter. Pauwels dateerde het schilderij omstreeks 1740 en plaatste het op naam van een Brugse, maar voorlopig niet verder te identificeren meester, in afwachting dat een betere gelegenheid een nog nauwkeuriger identificatie en datering mogelijk mochten maken. Deze gelegenheid kwam een vijftal jaren geleden. Alvorens het schilderij zijn nieuwe bestemming in het Gruuthusemuseum kon innemen, oordeelde men het nuttig dit in een minder gunstige toestand verkerende werk eerst te laten reinigen en herstellen. In mei 1968 werd het schilderij door restaurateur C. Leegenhoek opgefrist en verdoekt. Op de onderkant van het geschilderde tafereel verscheen toen van onder de oude vernislaag een niet gemakkelijk maar toch voldoende leesbare datum: 1758. Deze ontdekking bewees dat H. Pauwels er met zijn in moeilijke omstandigheden (toen het schilderij nog zeer vuil was) geschatte datering niet zo ver naast was. En wat nog meer pleit voor de scherpe kunsthistorische blikken van de samensteller van de Groeninge-cataloog is dat het schilderij sinds de reiniging inderdaad hoe langer hoe minder een werk van Garemijn, en hoe langer hoe meer een werk van een andere Brugse schilder blijkt te zijn, een werk vermoedelijk van Matthias De Visch, die later als directeur van de Brugse Academie precies door de tien jaar jongere Garemijn werd opgevolgd. Het is een louter maar gelukkig toeval dat de nieuwe bestemming van de ‘Allegorie van de Edelsmeedkunst’ in het Gruuthusemuseum, namelijk langs de grote trap die leidt van de hal naar de verdieping, het gerestaureerde schilderij vlak tegenover een gesigneerd en zeker werk van Matthias De Visch heeft gebracht. Dit tweede doek, overigens ook een allegorisch tafereel uitbeeldend, stelt ‘Karel van Lotharingen, landvoogd der Zuidelijke Nederlanden, beschermer van de kunst’ voor en is gedateerd 1762. Bij de vergelijking van deze twee tegenover elkaar hangende schilderijen, waarvan het ene slechts vier jaar ouder is dan het andere, komt men inderdaad geleidelijk tot de conclusie, ook al houdt men er rekening mee dat het ene onlangs en het andere niet gereinigd werd, dat beide doeken haast met zekerheid aan dezelfde Brugse meester, Matthias De Visch, mogen toegeschreven worden. De nogal rakker-achtige putti die in het ene schilderij de edelsmeedkunst, in het andere de beeldhouwkunst aan het beoefenen zijn, schijnen ongetwijfeld dezelfde (geestelijke) vader te hebben. Het principe overigens van het verdelen van deze speelse figuranten over vóór- en achterplan, waarbij deze op het achterplan enigszins verdoezeld en helemaal beschaduwd zijn, is in beide doeken een opvallend en dus identisch kenmerk. Om het tot besluit nog alleen over de Allegorie van de Edelsmeedkunst te hebben, de inhoud van het schilderij is een levendige reklame voor het edele ambacht en zijn degelijkheid, hetgeen o.i. ook bewijst dat het schilderij voor het ambacht zelf bestemd moet geweest zijn. Men ziet niet alleen de druk bezige allegorische personages, doch ook het in zilver gedreven blazoen, alsmede enkele afgewerkte produkten, zoals 'n prachtige zilveren schenkkan, een dito schaal, een kandelaar in Lodewijk XIV-stijl (precies dezelfde, die in een toonkast van Gruuthuse tentoongesteld is), gespen, kettingen, ringen en andere sieraden, en dit alles in een lommerrijk, zomers en bebost milieu, als gold het edele Brugse ambacht een met mytologische sfeer omweven bedrijf. Zeer antiek en mytologisch overigens lijken de drie bijna onzichtbare mannen met hamer en aambeeld, die in een zeer wazig gehouden achtergrond in de linkerbovenhoek een smidse- of Vulcanustafereel - als herinnering misschien aan de grote smid van de Oudheid - opvoeren. Minder wazig, maar eveneens niet zeer scherp op de achtergrond afgetekend, zijn de twee putti rechts die met een kennelijk genoegen 'n zilveren schaal drijven. De twee putti op de voorgrond ten slotte werken in de | |
[pagina 30]
| |
‘Allegorie van de edelsmeedkunst’ door Matthias De Visch (olieverf op doek, 140 × 153 cm.), bewaard in de Brugse Stedelijke verzameling.
zon. Het rechtstaande knaapje, met zijn door bezigheid geconcentreerde snoet, zoals een kind inderdaad aandacht met speelgoed kan omgaan, heeft enkel oog voor zijn smeed-, drijf- of ciseleermateriaal. Is het dan nog te verwonderen dat het ambacht van de Brugse edelsmeeden precies in deze zeer produktieve 18de eeuw, van waaruit dus ook het schilderij dateert, zoveel moois heeft tot stand gebracht? Een blik in de toonkasten van de erezaal van het Gruuthusemuseum, niet ver van de plaats waar het hier besproken schilderij hangt, zal de grootste leek in de geschiedenis van het Vlaamse kunstambacht onmiddellijk overtuigen. Ten slotte weze nog aangestipt dat zeer korteling bij de inventarisatie van de tekeningen uit het stedelijke Steinmetzkabinet een tekenblad werd ontdekt, dat als een voorstudie of schets van het hier besproken schilderij kan doorgaan.
Valentin Vermeersch |
|