Kunst en Geest
Bach zonder ‘muziekjaar’
Zo er een componist is op wie het ter gelegenheid van het ‘muziekjaar’ niet nodig was de aandacht te vestigen, dan is dat wel Johann Sebastian Bach. Hij staat immers jaar in jaar uit in de aandacht, men hoeft enkel de radioprogramma's te raadplegen om te zien dat er geen dag voorbijgaat waarin hij niet uitgevoerd wordt. Bach is een van de twee componisten van wie niemand kwaad weet. Het is in de goede toon hem te citeren; hem als voorkeursmusicus opgeven getuigt van smaak, van grondigheid. In de muzikale navraag bij een algemeen interview is Bach er vrijwel altijd bij, ook als de ondervraagde zeer weinig over zijn werk weet.
Bach is trouwens nooit een miskende figuur geweest. Zijn leven lang kon hij op waardering bogen tot op zijn oude dag toen Frederik de Grote hem verwelkomde in Potsdam. Hij heeft trouwens ettelijke titels verzameld en werd door verschillende vorstelijke mecenassen aangezocht, zoals de markgraaf van Brandenburg aan wie hij met een even nutteloze als kruiperige opdracht de bekende ‘Brandenburgse’ concerten aanbood, en die ze nooit gehoord heeft. Men sprak zonder goede reden van een Bach-herleving door Mendelssohn bewerkstelligd, maar in de zestig jaar na zijn dood is hij nooit vergeten geworden. Zijn zoons Carl Philipp Emanuel en Johann Christian componeerden wel in een andere stijl maar bleven hun vader uitvoeren en eren. Mozart ‘ontdekte’ hem vóór Mendelssohn en vele composities, niet het minst de grote Mis K.427, getuigen daarvan. Alle romantische toondichters - behalve één - hadden voor Bach een ware verering. In het begin van onze eeuw hoorde men dan het motto ‘Back to Bach’ dat, naast reussites, tal van misbaksels verwekte. Geef me maar Villa-Lobos' Bachianas Brasileiras, liever dan Stravinsky's vioolconcert.
Een ander aspect is het voortdurend gebruik en misbruik, als aanzet of voorwendsel voor een compositie, van de naamletters B.A.C.H., toevallig overeenstemmend met vier noten: si mol - la - do - si. Bach zelf is er mee begonnen in zijn ultieme Kunst der Fuga. Schumann (zwakke fuga's), Liszt, Reger (een wereld) en zovele anderen hebben er op gewerkt. Ook de dodekafonisten hebben meegedaan, Schönberg in de Variaties op. 31, Webern in zijn Strijkkwartet op. 28. In een van de laatste werken van de onlangs overleden Marinus de Jong, Ruimteraket Atlas, wentelt het Bach-motief onophoudelijk als een satelliet door de orkestsferen.
Als mens onopvallend. Goede huisvader, hoewel van karakter ietwat kribbig, koppig, ja nogaleens twistziek met de kinderen, met de musici, met de kerkvoogden. Een onaantrekkelijk voorkomen, geen intellectuele bekommernissen, nooit uit zijn land geweest want de Franse en Italiaanse muziek leert hij in eigen land kennen door studie en contacten ermee, in Celle, in Dresden en elders. Geen enkele passie; jawel de muziek, maar dat is ook zijn beroep, zijn dagtaak, zijn broodplicht. Bach is niets dan musicus: maar vanuit de smalste basis bereikt hij de hoogste toppen.
Ondankbaar voer voor de literatoren. Geen brieven, geen dagboek, geen confidenties. Geen voer ook voor sterke verbeeldingen. Er bestaat geen echt geslaagde roman of zelfs biografie over Bach, geen enkele film - wel een uitstekende over zijn balsturige zoon Friedemann. De geestelijke cantaten, waaronder vele minder bekend blijven, zijn vol verkwikkende, ja luchtige bladzijden. Schweitzer ten spijt, Bach was geen mysticus, en ook geen stroeve piëtist. De teksten van deze werken spreken nogal eens over de zondaar maar, in tegenstelling tot b.v. Jeroen Bosch met zijn pessimistische visie bij wie een hoofdthema 's werelds zondigheid en haar bestraffingen is, betekent de zonde hier een kwijtgescholden menselijk tekort dat toelaat de goedheid van de Zaligmaker en de Kruisredding te bezingen. Een paar voorbeelden maar. In Jesu, der du meine Seele (78) komt een aria voor die waarachtig als een volksdans klinkt, een der vrolijkste dingen door Bach ooit gecomponeerd. Ich hatte viel Bekümmernis begint in een schrijnende amaritudo maar eindigt met een jubelend alleluia van algemene vreugde. En dan is er in de cantate Liebster Jesu, mein Verlangen het duet ‘Nun verschwinden alle Plagen’ waar de instrumenten zo gulhartig babbelen dat het een reidans op de weg naar het paradijs lijkt. En dan gaan in de le Kerstcantate de poorten open: de feestelijke klank van de schelle trompetten kon, evengoed als de Kerstvreugde, de Paasjubel of de Pinkstergeest-drift uitdrukken.