Kritische discografie
Willaerts werken op grammofoonplaat, het is huilen met de pet op. En tandengeknars voor wie er op een onbezonnen ogenblik in toestemde om zowat 30 platen met 20 verschillende motetten of psalmen, 7 Franse chansons, 14 madrigalen of villanellen en enkele ricercars gewetensvol te beluisteren. Want ondanks de kwaliteit van de muziek is geen 10% van het te koop gebodene het beluisteren waard en schenkt slechts een handvol uitvoeringen enige artistieke en emotionele bevrediging. Arme Adriaan!
Wie bovendien een volledige Willaert-collectie wil aanleggen komt er ook financieel bekaaid af, want op de meest platen staat slechts één of twee werken van de gevierde componist. Er zijn maar drie uitzonderingen: Joshua Rifkin nam met het Boston Camerata Motetchoir 1 zevenstemmig en 4 vierstemmige motetten op voor het Amerikaanse label Nonesuch. Het is één van de weinige platen die ik niet kon bemachtigen, ondanks het feit dat het merk wel in België verdeeld wordt. Van andere opnamen met dit (kamer-)koor meen ik te mogen afleiden dat het resultaat behoorlijk zal zijn, zonder hoge toppen te scheren. Erato produceerde in de jaren zestig de enige integrale Willaertplaat. Een flinke tijd geleden dus al, en helaas zingen de koorleden van Fritz Hoyois alsof ze ook toen al tot de derde leeftijd behoorden. Charles Koenig wist op dezelfde plaat beter hoe je zestiende eeuwse muziek kunt benaderen (cfr. de versierde instrumentale versie van O dolce vita mia), maar zelfs de aanwezigheid van de Kuijken-broers kon niet beletten dat het peil van het geheel bedroevend laag ligt.
Willaerts verblijf in en/of zijn contacten met Hongarije zijn er de oorzaak van dat het platenmerk Hungaroton meer dan gewone aandacht aan zijn muziek besteedde, maar alleen ‘Music to entertain the kings of Hungary’ biedt een ruime keuze. Interessant hierop zijn vooral de door Melinda Lugosi gezongen liedintavoleringen met vihuelabegeleiding. De hoestekst vermeldt niet wie de bewerker was, al gaat het vermoedelijk om Diego Pisador. Mudarra, die we wel vertegenwoordigd vinden op Hispavox was het alleszins niet. De intavolator van een ricercar, De Henestrosa, is wel vermeld. Op dezelfde plaat spelen de Camerata Hungarica ook een ricercar en twee Franse chansons in een typisch Oosteuropese oude muziek-instrumentatie: alt- en tenorkromhoorn, tenordulciaan en baskromhoorn of tenor- en basblokfluit plus tenordulciaan. Quando nascesti, Amor door het Balint Bakfark-consort is aan dezelfde ziekte bezweken. Het is een dialooglied waarin Amor (contratenor + blokfluit + gemshoorn!) het vruchteloos opneemt tegen drie vocalisten (A,T,B) en een luit.
Ook in het Westen wordt nog vaak gezondigd door mis- of overinstrumentatie. Zo trachtte K. Ragossnig twee stemmen van een ricercar op zijn gitaar in balans te krijgen met een derde stem op een tongwerk van een kamerorgel. Het zesstemmige motet Aspice Domine bestaat uit een cantus firmus in canon en vier contrapuntische partijen; Bernard Klebel (Musica Antiqua, Wenen) laat zes mannenstemmen de cantus firmus vertolken waartegen een altviool, twee gamba's en een dulciaan ook hun stem trachten te verheffen. Alle nadruk komt zo op één structuurelement te liggen, ten nadele van de tekst en van de eigenlijke compositorische inventiviteit van Willaert.
Wie een platenzaak binnenstapt verwacht impliciet dat de produkten die men hem aanbiedt hun prijs waard zijn. Ze moeten dus minstens beantwoorden aan een paar voor de hand liggende criteria:
1. | Opname en persing moeten voldoen aan de technische normen die in voege waren op het ogenblik van de realisatie; |
2. | Spelvaardigheid, intonatie, tekstverstaanbaarheid, stemvormig en samenspel moeten tenminste een hoger niveau bereiken dan wat vereist is voor een eerste prijs aan een koninklijk conservatorium; |
3. | Wie renaissancemuziek uitvoert moet in klanken duidelijk maken dat hij of zij over een elementair historisch inzicht beschikt (tactus, ligatuur, tekstplaatsing, musica ficta...) |
Handschrift uit een codex uit 1518 in Bologna met het motet ‘O gemme clarissima Catherina’.