[nummer 204]
Ter inleiding
Een nummer over videokunst kon niet uitblijven. De videoboom die de jaren '80 kenmerkt kunnen we niet ongemerkt laten voorbijgaan, temeer omdat zij ook voor de kunst niet zonder betekenis is (zoals trouwens elke verandering in de maatschappij). Zoals Bernard Degroote in zijn artikel stelt, begint video bij de voetbalfan die zijn match op video vastlegt om later dat bewuste doelpunt terug te zien, of die film of dat programma. Het eventjes inblikken van beelden op band, zoals we dat zo gewoon zijn te doen met geluid. Video is ook niet meer weg te denken als leermiddel. Het wordt soms terecht gebruikt, maar ook als gadget gehanteerd in het vormingswerk. Nu kon het niet anders of de kunstenaar ontdekte eveneens dat middel, al in de vroege jaren '70, en heeft het als een medium gehanteerd. Hij heeft det tijd genomen om het medium zelf te ontdekken, zelfs ertoe bijgedragen om de technische mogelijkheden ervan uit te breiden. Nu gebruikt hij het als één van de vele hem ter beschikking staande middelen om plastisch bezig te zijn: om zijn eigen en hoogstpersoonlijke verhaal te vertellen in een beeldende taal; om zijn démarches vast te leggen; om uiting te geven aan zijn angst en ongenoegen, aan zijn gevoelens of om ons de resultaten van zijn artistiek onderzoek te laten kennen. Veel aandacht wordt in de videokunst ook besteed aan de vierde dimensie, de tijd, want zonder tijd is er geen videokunst. Zoals alle andere kunstvormen stelt de videokunst ons voor fundamentele vragen inherent aan onze existentie. De installatie van Cathérine Ikam (zie foto) confronteert ons zelfs heel rechtstreeks met onze uiterlijke verschijningsvorm. Haar installatie laat onszelf (en de andere) zien zoals wij ons onmogelijk in de spiegel kunnen bekijken, en het gebeurt hic en nunc, hier en nu. De video ziet ons, wij zien de video.
Daan Rau
Catherine Ikam, ‘Identité III’ 1980. Expo ‘Art Vidéo Rétrospectives et Perspectives’ 1983.