geworden, dat zij zelf die rampen heeft veroorzaakt door haar pact met God te schenden. En zij wordt non. En dat is nu juist verkeerd van haar. Het is meteen het einde van het eerste deel: Het Mirakel.
In het tweede deel dat haar kloosterleven vertelt, komt zij weldra in aanraking met de kleine kanten van de gemeenschap. Het enige dat haar rechthoudt is haar trots: zij wil een heilige worden. De kloosteroverste laat haar echter niet toe tot de eeuwige geloften. De geloofstwijfels die ze vroeger gekend heeft, worden tenslotte zo sterk, dat ze niets meer gelooft. Tijdens een reis naar Japan komt ze in aanraking met een geëxcommuniceerde Chinese bisschop, die op goodwilltoer is. Deze brengt haar aan het verstand dat haar hoogmoed de schuld is van haar levensfaillissement. Als ze dat inziet, zal voor haar een nieuw leven beginnen. Zij komt echter om in een tyfoon.’
Maria Rosseels heeft de tyfoon meegemaakt, ze heeft de bisschop zelf ontmoet.
Twee dingen heeft ze willen aantonen. Eerst dat onverdraagzaamheid, synoniem van begrensdheid, begin en einde is van alle kwaad. Naast het pleidooi voor verdraagzaamheid - niemand bezit immers de volledige waarheid -, is er de sterke nadruk op het feit dat alles genade is. We moeten dan denken aan het leven tijdens de jaren die aan het Tweede Vaticaans Concilie voorafgingen.
Wie het niet heeft beleefd, zal zich slechts moeizaam in de gegevens en vooral in de atmosfeer kunnen inwerken. Voor Maria Rosseels is het allemaal niet van een leien dakje gelopen, maar daartegenover staat het feit dat we achteraf hebben kunnen vaststellen dat zij in grote trekken gelijk heeft gekregen. Grote auteurs hebben te allen tijde iets profetisch over zich. Een boeiend verschijnsel dat een onderzoek meer dan waard is.
Tussen de hoofdwerken die de romans uitmaken - over het ander werk kunnen we hier wegens gebrek aan de nodige ruimte niet spreken, maar het heeft belang als voorbereiding en inleiding - verloopt er telkens een hele tijd. In 1969 volgt Wacht niet op de Morgen. Met Gaston Durnez zouden we kunnen stellen dat we dit werk zouden behouden, als we al de rest moeten prijsgeven. Als decor krijgen we nu de middeleeuwen met de kruistochten. Hier wordt een ander kapitaal vraagstuk gesteld: het netelige probleem van het lijden in een mensenleven, een probleem dat in steeds andere tijden onder steeds nieuwe vormen opduikt. De kracht waarmee zij ook hier het verleden oproept, openbaart ons een begenadigde en geïnspireerde kunstenares van het woord in de diepste betekenis. We kunnen ons wel enigszins voorstellen dat er aan het schrijven van deze romans een enorme som opzoekings- en studiewerk is voorafgegaan, maar - zoals het ten andere hoort - hiervan is niets meer te merken. Het gaat immer om echte levensgronden en fundamentele houdingen van de mens tegenover zijn Schepper. En zoals de kenners altijd aanstippen en benadrukken: Maria Rosseels schept geen personages waar ze niets mee te maken heeft; ze is er op zijn minst mee verwant. Alles wat ze schrijft heeft zijn betekenis en ligt enigszins in dezelfde lijn. Haar romans hebben - soms tot in de kleine bijzonderheden - een religieuze dimensie.
De laatstverschenen roman Het Oordeel of Vrijdag zingt de Nachtegaal (1975) kan best worden gekarakteriseerd als een magisch-realistisch zelfportret dat de lezer rechtstreeks in contact brengt met het kapitale probleem van de dood. Het is eenvoudiger van structuur dan we bij de auteur gewoon zijn. Prof. Dr. Marcel Janssens in van oordeel dat de dialogen ‘al te logisch naar het doel van het betoog afgewikkeld’ werden. Bovendien meent hij, helemaal terecht, ‘dat de denkstof bij vroeger gelegenheden harmonischer in de vertelling bezonken lag’. Wat nu ook niet betekent dat de roman kan worden aan kant geschoven als onbelangrijk. Aangrijpend in het oeuvre van Maria Rosseels is haar authentieke eerlijkheid. Het valt gelovigen ongetwijfeld hard te moeten lezen: ‘De kristenen hebben niet de liefde betuigd die God hun als voornaamste wet heeft opgelegd’, maar moeten we haar geen gelijk geven wanneer ze schrijft: ‘Twijfel, onzekerheid en pijn zijn de prijs die wij moeten betalen voor het vrij en zelfstandig denken’? Veel wordt opgeklaard door Prof. Dr. Marcel Janssens in deze ene zin: ‘Haar protest tegen de macht van de Kerk is (immers) niet gericht tegen barokgevels, maar tegen gevels die onrecht, machtswellust en obscurantisme verbergen’.
Bij het ontvangen van de Prijs der Vlaamse Provincies (7.6.1979).