mogen bewaren. Dit omvangrijke verhaal over leven en ondergang van het christelijke rijk in het middeleeuwse Outremer, het Heilig Land, is biezonder goed gestoffeerd en gestructureerd. Bovendien is de conclusie ervan zeer actueel en zeer sterk uitgebeeld.
Eigenlijk is dit boek niets anders dan de uitwerking van ‘de zin uit Japan’. Een der belangrijkste thema's uit de twee vorige romans wordt daarmee gecombineerd: het noodlottige optreden van de Kerk als een rijk-op-aarde. Verdraagzaamheid, erkennen ‘dat ieder in zijn geloof zalig kan worden’, samenwerken over de grenzen heen: dat is de droom van dit boek, niét toevallig verschenen op een ogenblik dat de intolerantie weer hoog oplaaide. Er zijn vele wegen naar hetzelfde doel. Maar als wij de oase willen vinden, moeten wij zélf de woestijn vruchtbaar maken. En in die oase éérst de melaatsen opvangen, de ellendeligen, de verstotelingen. Op het einde van de roman trekt de hoofdpersoon Gilles zich, ontgoocheld door de christenheid, die zichzelf in het Heilig Land ten gronde heeft gericht, terug in de natuur waar hij, te zamen met joodse vrienden, de melaatsenzorg op zich neemt. Maria Rosseels wijst er echter uitdrukkelijk op, dat hij dit alleen maar kan, omdat hij het Hemelse niet is vergeten. ‘Het horizontale is belangrijk’, zegde zij in een interview. ‘Zonder het verticale is het niets’.
Haar jongste roman,
Het Oordeel of Vrijdag zingt de Nachtegaal (1975), is een bezinning over het leven in het aanschijn van de dood. Tegenover de enige zekerheid die wij bezitten, vallen vele dingen zomaar weg en rijst de grote vraag, of wij het voorbije leven naar de maat van ons talent hebben gelééfd. Maar is het voor een mens wel mogelijk, de volle maat te geven? En mag hij, gezien zijn tekortkomingen, zijn onmacht, zijn kleinheid, toch op redding blijven hopen? Ja, zegt Maria Rosseels. De stuntelige, kleinmoedige, machteloze
Maria Rosseels in de ban van een nieuw werk.
Op de Antwerpse Boekenbeurs 1968. Naast Maria Rosseels herkent men Paul Lebeau.
(Foto: Pierre Vissers, Borgerhout)
en toch zo belachelijk-trotse mens kan zichzelf redden. Als hij kiest voor het gewone, eenvoudige leven. Als hij kiest voor alles wat wordt uitgedrukt in het zinnebeeld van het kind. Tekenend is dat twee romans van Rosseels eindigen met de dood van de hoofdpersoon die zich opoffert bij het redden van een kind. In
Het Oordeel is dit een negermeisje dat door een blinde menigte onder een trein werd geduwd.
Maria Rosseels' beste werk behoort tot het historische genre. Daarin vindt zij een decor en een forum waarop zij haar breedvoerige discussie volop tot haar recht kan laten komen. Maria Rosseels heeft een brede adem nodig, zij moet haar personages kunnen laten evolueren op een weids toneel en vér laten kijken. De enkele korte verhalen die zij heeft geschreven, blijven dan ook onder de maat, haar maat.
Zelf heeft zij de uitdrukking ‘historische romans’ altijd wat aangevochten. Graag gebruikte zij het beeld van de scherpstellers bij sommige fototoestellen: ‘Als je daar mee werkt, moet je door een kijker zien en zolang draaien tot er twee beelden over elkaar glijden en identiek worden.’ Zo functioneert voor haar de geschiedenis. Zij vormt een achtergrond voor een conflict uit deze tijd, uit alle tijden.
Opmerkelijk is, dat het literaire werk van Rosseels weinig invloed heeft ondergaan van haar bedrijvigheid in de filmwereld. Nooit heeft zij zich door films of door ideeën uit films laten inspireren. Evenmin door de techniek ervan. Tenzij min of meer in Het Oordeel, waarin een bepaalde techniek wordt aangewend (het kader-verhaal, de flashbacks) die je filmisch kunt noemen. Zij ontkent dat zij daar opzettelijk naar gestreefd heeft: ‘Als ik schrijf, denk ik nooit aan schrijftechniek.’