Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 33
(1984)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Een ridderlijk-gelovig gesternte van vierHet is een vondst die vier Zuidnederlandse prozaschrijvers in één huldenummer samen te brengen: Rose Gronon, Paul Lebeau, Valère Depauw, Maria Rosseels: ze roepen elkander op, stoten elkander af, vormen achteraf een verrassend gesternte. Het zijn vier generatiegenoten (geboren in 1901, 1908, 1912, 1916), twee overledenen (in 1979, 1981) en twee nog aan het werk. Vier Antwerpenaars of bijna toch; vier leden van de Vereniging van Kempische Schrijvers; drie van de vier kopstukken bij de boekengilde De Clauwaert; vier literatoren en telkens iets daarbij! Want ieder van hen trekt een eigen spoor, tegelijk binnen en buiten de strikte literatuur, - en elk van de twee overlevenden bezig met een laatste en hopelijk grootste boodschap, tweemaal de samenvatting van een bewogen, gericht, getrouw leven. Vluchtig overschouwen we hun arbeid, van de ene, van de andere; en onmiddellijk dringen contactpunten zich op. De Ramkoning en Xanthippe lijken wel broer en zuster; en De Dood met de Kogel en Dood van een Non wentelen om hetzelfde levensmysterie. Maar onmiddellijk begint het afwegen en onderscheiden: er zijn zo'n grote verschillen!
Rose Gronon (Marthe Bellefroid) overleed in 1979, 78 jaar oud. Als enig kind van benauwde ouders kende zij frustratie, beklemming, ontgoocheling, hetgeen de licht geharde vereenzaming werd die haar later kenmerkte. Ze vond haar uitweg in het Franse Middelbare Onderwijs, in de Franse literatuur, in de veelzijdige kennis (nogal rondom geschiedenis) van de latere jaren. Door de naoorlogse repressie van het Middelbaar Onderwijs verwijderd, stapte ze over naar de Nederlandse verbeeldingsliteratuur, en werd zo onze grote literaire dame. Ongehuwd en alleen, creëerde ze haar kring van vrienden en beminden; haar hart kwam los als ze met kinderen omging of voor hen schreef; ze trad ook voor de radio op en werkte hier en daar mee aan tijdschriften; ze hunkerde en gaf en zocht. Op haar past het ‘sero te amavi’ van Augustinus. Ze zocht de liefde in tijden en landen; ze reisde en veroverde werelden, met telkens de onvoldaanheid die haar nog verder dreef. Heel haar werk bestaat uit ervaringen en tochten: in haar eigen stad met een tragisch en geheimzinnig verleden, gestalten, bestemmingen; de Kempen tussen Antwerpen en Breda, met haar vaste bewoners, haar reizigers voor een winter, haar verre soldaten; Italië en Spanje, Agamemnoon en Achaië en de Griekse mythologie. Zij bouwde steden en tradities op, geheime gangen met openbarende flitsen; zij had een eigen tragische wereld, als verwant met die van de grote Griekse tragediedichters. Zij bereikte de uitkomst niet, het leven zelf in andere vlammen en vuren, maar welke hedendaagse romancier laat mysteries achter zoals zij? Afgezien van enkele novellen is Gronon nogal moeizaam genaakbaar; wie bij haar geraakt, kan niet meer los, en wij wachten op de literaire geschiedschrijver die ze precies op haar hoogte kan plaatsen, in haar houding, met eigen duistere en als onvoltooide boodschap.
Van Rose Gronon naar Paul Lebeau gaat men van de vrouw naar de man toe, naar een andere verbetenheid. Na afgesloten academische studies debuteerde de jonge leraar bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog, gedreven door de verruimende Europeanisering die met Walschap licht en schaduw had gebracht. Religieus getrouw, wilde hij niet minder experimenteren, een niet minder geladen atmosfeer. De romancier ontdekte zichzelf, als romancier, als humorist, als filo- | |
[pagina 298]
| |
soof; hij kwam op originele materies uit, eenmalige belevenissen. Toen kwam de overgang naar het Hoger Onderwijs, de essayist die voor een deel de romanschrijver verdrong, de materie die meer persoonlijk en zelfs autobiografisch werd, de religieuze en psychologische vragen die alles meer tot zich trokken, de lichtelijk merkbare ontgoocheling die bijna verward geraakte in de eigen problematiek, een bedrukt blijven om de beperktheid van de eigen visie. Heeft de academische carrière de romancier niet weerhouden, hem tenminste op versmalde banen geplaatst? Heeft de universele kentering in Kerk en geloof de beslist getrouwe katholiek niet enige zekerheid ontnomen of enige mildheid of openheid? Waren er andere remmingen? Het maakt op ons de indruk als zou een breed ontwikkeld en zeer begaafd schrijver, professor, essayist zeer veel vertoond en bereikt hebben, terwijl de belangrijkste openbaring toch in de pen zou gebleven zijn. Veel gaat voorbij. Van deze superieur begaafde, deze onversaagde boodschapper met eigen humor en speurzin en verbeelding en temperament, wat blijft ervan over? Xanthippe en De kleine Karamazov verwierven hun plaats en functie in literair onderwijs en literatuurgeschiedenis, in de uitgaven daaromtrent; andere romans bevolken omnibus-reeksen, nog andere vinden (om de een of andere reden) nieuwe uitgevers: de stem van Paul Lebeau zal nog met gezag gehoord worden; toch zal hij, met een naam en een faam, voor jongeren terugwijken in de oudere geslachten. Voor ons, zelf al ouder, hoort hij tot de onvergetelijk-verdienstelijke, de originele en beginselvaste tijdgenoten.
De naam ‘Valère Depauw’ klinkt verder, met andere resonanties. De schrijver van De Dood met de Kogel, - de onversaagde vereerder en propagandist, niet alleen van Leo Vindevogel, maar ook van Borms en van Brouns en van minder bekenden, een van de krachtige ‘anti-repressers’ van het naoorlogse onrecht. Vanzelf en met alles koos deze eerst-franstalige Ronsenaar de partij van de verdrukten: de Basken, de Bretoenen, het land van Wales. Hij schreef daarover en hij hielp ter plaatse; hij liet zijn hart spreken, en dat werden zijn boeken, maar hij veroverde steeds verder. Zo kregen de Katharen hun beurt, de wreed vervolgde en massaal vermoorde ketters in het Occitanië (Zuid-Frankrijk) van de dertiende eeuw. Weer toog hij op weg; hij vond, ervoer een mystieke verbondenheid waaraan hij geloofde, en dat nieuwe doorzong hem voorgoed. Zo, juist zo kon hij het werk aan waartoe heel het verleden hem had voorbereid: de zuiverste en heiligste Vlaamse traditie. In drie boekdelen schreef hij over adel en kloosterscholen, over monniken en heiligen uit Henegouwen en uit de Vlaamse provincies. Hij beluisterde Hadewych en liet ze optreden, hij riep de begenadigde Lutgardis van Aywières op; hij creëerde Sibyllie van Gaege en verklaarde: ‘dat ben ikzelf!’ Voor zijn Vlaamse oprechtheid moest zijn oude franstaligheid wijken; zijn avontuurlijke hulpvaardigheid maakte hem bondgenoot van veel verdrukten; zijn rusteloze bedrijvigheid dreef hem door alles heen; zijn steeds onuitgeputte geest voerde hem in de armen van de mystiek, waar hij rust vond na een volbrachte boodschap. Valère Depauw is een van onze groten geworden. Het was altijd literatuur en nooit literatuur alleen: hij zocht naar andere waarden, en kreeg de literatuur op de koop toe. Tegelijk kreeg hij meer dan hij zocht, want zo'n waarden maken de mens anders. Zijn altijd zoekende levenstocht ging van verrassing naar verrassing. Deze Sibyllie-Hadewych-Lutgardis is vooralsnog, voor ons, de laatste schat uit zijn hart. Als daar iets schoners achter zou liggen, dan zal ook Depauw ernaar zoeken.
En ook Maria Rosseels zoekt daarnaar, want zij zoekt haar levensgenade. De vinnige journaliste Maria Rosseels die, midden in het hedendaagse leven, verre ervaringen en gestalten tot voorbeeld durfde kiezen en uitwerken: zij wilde grootse modellen, anders van omvang dan onze hedendaagse problematiek: alleen daaraan kunnen wij ons spiegelen. En op haar grootst gekozen model, niemand minder dan de apostel Paulus, wachten we nog. Vanzelf kwam zij, uit het jeugdboek Sterren in de Poolnacht langsheen Marolleken en een autobiografisch-zoekende trilogie, tot Ik was een Kristen, Dood van een Non, Wacht niet op de Morgen, Het Oordeel. Welke bergen moet zij daarvoor verzet hebben? Wellicht bracht de lang beoefende journalistiek dat ook mee, want hedendaagse religieuze spanningen beknelden haar tot stikkens toe. En de polemieken daaromtrent, altijd onvervaard gevoerd met open vizier, verleenden haar het lichtelijk beruchte gezag waarmede zij tenvolle zichzelf kon zijn, - uiteindelijk met niets dan voordeel.
Bij Valere Depauw wezen we op de bewust-mystieke inspiratie; bij Maria Rosseels is die avontuurlijkmystiek. Haar strijdvaardigheid grijpt de meest betwiste hedendaagse knelpunten aan, laat ze glanzen in een licht paradoxale vereenvoudiging, in een overtuigende caritatieve menselijkheid, tenslotte in een geloof ‘dat bergen zou verzetten’. De toekomst zal uitmeten wat zij betekende en betekent in onze hedendaagse gelovige, ethische, oecumenische spanningen: de onvervaarde polemiste, de bekwame journaliste met een zeer brede belangstelling, de geroepene tot een lichtend apostolaat dat die naam nauwelijks wil dragen. Wat brengt de toekomst ons nog? Reeds nu een | |
[pagina 299]
| |
episch-essayistisch oeuvre dat spreekt en blijft spreken, en waarin een gelovig mens genade bespeurt.
Een samenvatting: vier auteurs die veel gemeen hebben, toch met evenveel verschillen die hen tot ‘boodschappers’ met eigen visie en eigen ‘wereld’ maken. Rose Gronon leefde met en schreef vanuit haar eenzaam zoeken: in het onderwijs, in tijden en in landen, in de literatuur, zoveel openbaringen van het leven zelf. Zij stapelde ze opeen: het werd een tocht naar een groter mysterie. En haar liefde en vriendschap, haar genegenheid voor kinderen: het voldeed zonder de volle voldoening. Zij droeg in zich het heldhaftige, dat ze alleen in haar literaire wereld heeft kunnen bereiken. Paul Lebeau had wellicht met zijn gaven de populairste van de vier kunnen worden: onuitputtelijk geestig, karikaturist, bouwer van meeslepende romans. Zijn gestalten zijn wellicht minder van allure dan die van Gronon, avonturiers op een kleinere schaal. We kunnen hem de meest wijze noemen, de gefolterde door eigen zoeken en wegen, uiteindelijk misschien de meest ontgoochelde. Valère Depauw koos in alles en altijd de partij van de verdrukten. Hij werd er flamingant door. Zo ging zijn bewondering mettertijd naar de Katharen, totdat hij, in de ban van enige magie, bij het mystiek-religieuze uitkwam. Valère Depauw heeft schrijvend geleefd en schrijft uit het leven, met de bewustwording van de idealist, altijd op zoek naar het meest waardevolle. Zijn kunstenaarschap heeft hij steeds als een zegen gedragen. Met Sibyllie, Hadewych en Lutgardis weerklinkt Gods welkom, een hoogtepunt in een mensenleven, in een schrijversleven. Maria Rosseels, de journaliste, werd met haar talent, vorming en genade een apostel, rusteloze verdedigster van het zuivere geloof: zij deed het inleven. In Ik was een Kristen, waarbij de vierde eeuw de spanningen van de twintigste gaat vertonen; Dood van een Non: hoe men zwoegen moet om het zuivere geloof te bewaren; Wacht niet op de Morgen: de schemeringen van waarheid en dwaling in het christelijke Jerusalem van de twaalfde eeuw; en dan Het Oordeel: de verkenning achter de dood, eenvoudig en oprecht. Niemand heeft het moderne leven met geloof beter overeengebracht, en het volle geloof met het concrete leven.
Em. Janssen s.j. (†) Deze inleidende bijdrage is wellicht het laatste wat Pater Emiel Jansen S.J. heeft geschreven: de eerste bladzijden lagen volledig klaar, met handschriftelijke verbeteringen en aanvullingen; het besluit, de samenvatting was nog niet geheel overgetikt, maar kon uit de losse notities, gedateerd 14 tot 24 maart, samengelezen worden. De laatste aantekeningen, van 24 maart, bevatten onder andere ook een versje dat zeer waarschijnlijk groeide uit zijn overwegingen ter voorbereiding van de definitieve tekst; daarom mag het hier mede opgenomen worden, te meer omdat het de schrijver zelf voortreffelijk karakteriseert: Er is veel strijd gestreden,
zij vooraan op het veld.
Er werd ook hard gebeden
en niemand liep gekneld.
Het is een ver gebeuren
dat nu is weggewaaid;
nog leven enkle kleuren
waar het veld is bezaaid.
Drie dagen later, op 27 maart 1984, overleed pater Janssen; hij was de dood tegemoet gewandeld.
A.K. |
|