Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 33
(1984)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdWerk van en over leden• R.A. Blondeau Ferdinand Verbiest, Als Oost en West elkaar ontmoeten, Lannoo-Tielt/Bussum, 1983, met een historische inleiding van Prof. Dr. U. Libbrecht en een iconografie van dra. N. Halsberghe, sinologe; 250 × 170 mm, 144 blz., gen. 495 Fr.- In zijn inleiding schetst Prof. Dr. U. Libbrecht de historische context van de Verbiest-periode in China en tekent tevens het Europees beeld van China uit die dagen. Daarna neemt R.A. Blondeau, wis- en natuurkundige en lid van het Belgisch Comité voor de Geschiedenis der Wetenschappen, de rest van de 144 blz. van dit boek voor zijn rekening. Reeds in 1970 publiceerde deze auteur een wetenschappelijke studie over de Vlaamse missionaris Ferdinand Verbiest onder de titel ‘Mandarijn en astronoom. F. Verbiest s.j. aan het hof van de Chinese keizer’ (Desclée de Brouwer, Brugge). In onderhavig werk beschrijft hij de integrale levensloopbaan van deze toch opmerkelijke figuur. Vanaf zijn geboorte in 1623 in het Westvlaamse Pittem tot zijn dood op 28 januari 1688 krijgen we een intrigerend beeld van die grote missionaris die zich in dienst stelde van de Chinese keizer en aldus van grote betekenis werd voor de wetenschap én voor het christendom. Het was immers de bedoeling van Verbiest door zijn wetenschappelijke arbeid het overwicht van de Westerse kennis en godsdienst aan de Chinezen duidelijk te maken. F. Verbiest wordt ons voorgesteld als astronoom, tolk, leraar en diplomaat. Uit het gehele verhaal valt op te maken dat Verbiest een sleutelfiguur is geweest in de contacten tussen Oost en West. Bijzondere aandacht verdient ook de rijke en veelal onbekende illustratie die verzorgd werd door mevrouw N. Halsberghe. Het boek wordt afgesloten met de geschiedenis van ‘De Verbiestfeesten te Pittem in 1913’ waarbij een viertal scènefoto's van | |||||||||
[pagina 288]
| |||||||||
de toneelopvoering Ferdinand Verbiest, geschreven door Cyriel Verschaeve, gepubliceerd worden. Dit boek verscheen n.a.v. het 50-jarig bestaan van de Davidsfondsafdeling in Pittem en kan besteld worden via rek.-nr. 738-7061832-60 t.n.v. Davidsfonds Pittem, Brugsesteenweg 22, 8870 Pittem, met de vermelding ‘Verbiestboek’. R.D.
• Carlos van Hooreweder, Hans Memling in het St.-Janshospitaal Brugge, Uitg. Kon Gidsenbond van Brugge en W.-Vl., 1984; 48 blz., 22 kleurillustraties. - Deze brochure is een pareltje: een uniek onderwerp, prachtige illustraties, een wetenschappelijk verantwoorde en tevens literair verzorgde tekst. Buitenlandse deelnemers aan het CVKV-SIAC-congres van 1976 spraken nog voor enkele maanden over de onuitwisbare herinnering, die ze hadden bewaard aan de commentaar van Drs. Van Hooreweder bij hun bezoek aan St.-Janshospitaal. Dat de auteur competent is stelt men ook vast uit de ruime bibliografie, die de brochure besluit; enkel het essay van J. Dochy over Brugse schilders vonden we er niet terug, hoewel dit kan verontschuldigd worden omdat het alleen vulgarisatie beoogt. A.S.
• Lydia M.A. Schoonbaert, Albert Servaes, Uitg. Lannoo Tielt-Weesp, 1984; 200 blz., meer dan 100 illustraties (40 in kleur), 300 × 259 mm; linnen band met stofomslag, 2.650 fr. - Toen het Kunstenaarsverbond in 1961 de eerste naoorlogse tentoonstelling aan Albert Servaes wijdde, veroorzaakte dit een onvoorstelbare herrie, terrorisme inbegrepen; tot grote consternatie van o.m. ondergetekende, vermits het expositie-idee van hem kwam, tengevolge van een bezoek aan Servaes in Luzern... Dergelijke reacties had Dr. Lydia Schoonbaert 22 jaar later niet meer te vrezen. Thans kan eenieder ‘sine ira et studio’ over Servaes spreken en schrijven. Dat heeft zij dan ook gedaan, zonder evenwel helemaal te vervallen in de dorre gevoelloze zakelijkheid, die sommige kunsthistorici nog altijd als de ideale gesteltenis beschouwen om over kunst te schrijven. Wel had ze de handicap - of is het een pluspunt? - dat zij nooit met Servaes heeft gesproken. Maar zij heeft om die reden de mens Servaes nagenoeg volledig terzijde gelaten, om zich op de werken zelf te concentreren. Zij deed het met dezelfde accuratesse, systematiek en analytisch vermogen, die zij in vroegere publikaties herhaaldelijk betoonde. Achtereenvolgens behandelt zij: ‘vroegste jaren’, ‘religieuze taferelen’, ‘passietekeningen’, ‘Kruisweg van Luithagen’, ‘landschap en boer’, ‘grote kerkstukken’, ‘Latemse Marialeven’, ‘kruisweg van Orval’, ‘Zwitserse periode’ en ‘kruisweg van Afsnee, om met de ‘betekenis van Servaes’ te eindigen. Vooral dit laatste hoofdstuk hebben we erg geapprecieerd: een evenwichtig en verantwoord oordeel over het werk van de schilder. Zij besluit: ‘Uiteindelijk moeten historicus en interpretator opzij gaan staan en zwijgen, om de kunstwerken voor zichzelf te laten spreken.’ Voorwaar een grote wijsheid, die maar al te dikwijls wordt vergeten. Dat Dr. Lydia Schoonbaert zeer goed schrijft zal wel niemand verwonderen, die weet dat zij ook een gewaardeerde dichteres is die evenwel te weinig publiceert; dichterschap is o.i. een zeer grote hoedanigheid voor een kunsthistoricus. Intussen heeft zij bewezen de beste kenner te zijn van Servaes' werk, waaraan zij trouwens haar doctorale thesis had gewijd; zulks veronderstelt een grondige kennis van heel de kunstevolutie in Vlaanderen van het einde van de 19de eeuw tot 1965, gesitueerd in het Europees gebeuren. Met zovelen in Vlaanderen zijn we diep gelukkig omdat nu eindelijk een degelijk kunstboek voorligt met monumentale allures over de grote Vlaamse expressionist, tevens de grondlegger van een totaal nieuwe visie op de religieuze kunst. Deze realisatie strekt ook tot eer en trots van het onvolprezen Kon. Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen. Het blijft de bakermat van zoveel bewonderenswaardig studiewerk, in dienst van de Vlaamse Kunst van alle tijden. De uitgeverij Lannoo eveneens verdient alle lof voor deze publikatie, eens te meer een blijk van vakmanschap en goede smaak. De layout is van Geert Verstaen. A.S.
• Harold van de Perre, Pietro Pauolo Rubens, profeet van moderne kunst. Begrijpen - Zien - Beleven, Uitg. Elsevier Brussel-Amsterdam, 1984; 176 blz., meer dan 300 illustr. meestal in kleur, linnen band, 290 × 240 mm, 1.495 fr. - Harold van de Perre (o1937), de nog jonge auteur van deze zoveelste en toch volstrekt nieuwe en revolutionaire studie over Rubens, is een knap aquarellist, tekenaar, glazenier, voordrachtgever en kunstpedagoog (aan het H. Instit. St.-Lucas, Gent). Men heeft in het verleden al vaak op het universele karakter van de kunstenaar Rubens gewezen, maar nog niemand heeft het aangedurfd hem tot een profeet van de moderne kunst uit te roepen. Op het eerste gezicht is dit volstrekte nonsens. Immers het modernisme is essentieel een volledige of gedeeltelijke afzwering van de artistieke tradities. Daartegenover staat dat Rubens precies een hoogtepunt is dat precies binnen diezelfde tradities werd bereikt. Als een zich situeren ‘binnen de kunsttradities’ evenwel betekent dat Rubens een classicist is, dan moet men dit volstrekt afwijzen. Daarom ontstond er in Frankrijk een strijd tussen Rubénisten en Poussinisten en hernam die strijd wat later tussen roccoco en classicisme om nadien los te breken tussen romantiek en academisme, zoals Frans Baudouin er in zijn inleiding aan herinnert. Wat doet H. van de Perre nu anders dan zijn lezers leren zien? Zijn boek ‘is niet zozeer theoretisch of kunsthistorisch opgevat, maar als beeldsymfonie gecomponeerd. Schrijvend met beelden laat de auteur veelvuldige “plastische oplossingen” zien, die Rubens voor zijn vormproblemen vindt.’ Steunend op historische referentiepunten (begrijpen), beeldend impuls (zien) en poëtisch bericht (beleven) wordt Rubens met zichzelf en met 45 andere schilders geconfronteerd, evenals verschijnselen uit de natuur, kosmos en muziek, in een beeldsymbiose. Zelfs de stap naar het abstracte is - uitgaande van Rubens - niet moeilijk. Daarom is Rubens de synthese van het klassieke en de voorloper van het moderne. De drievoudige weg die van de Perre opent is om de lezer tot Rubens te leiden, bestaat uit: ‘begrijpen’ (historisch inzicht), grondig ‘zien’ en persoonlijk ‘beleven’. Dit moge de lezer te theoretisch lijken. Dan nodigen we hem uit met het boek zelf kennis te maken. Of bij ontstentenis kan hij er het nr. 192 van ‘Vlaanderen’ bijhalen (Pleidooi voor het métier). Daar verklaart H. van de Perre beknopt zijn standpunt aan de hand van voorbeelden, die echt overtuigen. Spijtig genoeg niet in kleur. Maar die vindt men overvloedig in het boek zelf. Dit boek is een ‘must’ voor alle kunstenaars en voor al wie met kunst bezig is. A.S.
• Piet Adriaan Voethoek, Concerto voor misthoorn, Getijdenreeks nr. 37, Kofschip-Kring, Brussel-Hilversum, 1984, geïll. door André Syx & Herman Van Vinckenroye, 135 × 210 mm, 46 blz., genaaid. - Pieter Adriaan Voethoek, als Luc Boel, in het Boelwerfrijke Temse geboren, heeft o.m. in Appel, Bugatti, Kruispunt. 't Kofschip, Yang en Vlaanderen gepubliceerd. Hij waagt het nu met deze eerste bundel. Hij wordt tijdens zijn op tocht gaan door z'n eigen, bij momenten vergrijsd verleden, door de wazige tekeningen van André Syx en de even mistige beelden van Herman Vanvinckenroye - die voor een geslaagde alleszeggende omslagtekening zorgde... - haast stapvoets vergezeld. Pieter Adriaan Voethoek is taalvaardig. Men dient geen woordenboek bij de hand te hebben om hem te verstaan. Hij trekt het voorbijgegleden verleden binnen, waar hij in ‘het kleine mijdorp’ z'n concerten voor misthoorn geeft. Hij verblijft in het dorp: langzaam / bouw ik / aan het huis van stille stenen /steen voor steen / bouw ik mijn cel / steeds kleiner / zijn de ramen / steeds minder licht / kan ik dan / dit zwervend huis bewonen? / mijn geest bedelt om onderkomen. Hij blijft stilstaan in het warme ouderhuis, met de vele kamers, waarna de rijmplekken en mistbanken komen, die z'n verbonden- en gebondenzijn met dit grijze land verraden. Pieter Adriaan Voethoek is alleszins een dichter die iets te zeggen heeft, en het te zeggen weet. K.D.D.
• Jef De Pillecyn, In de mist, Kofschip-Kring, Brussel-Hilversum, 1983, 142 blz. - De zestigjarige auteur heeft met zijn werk ‘In de mist’ geen literaire pretenties gehad, maar heeft ons een generatiebeeld geschetst van hen die betrokken waren als jongeren tussen 16 en 35 jaar bij hun oproeping in wereldoorlog nr. 2. Jef De Pillecyn vertelt al de miserie en leed die hij met zijn lotgenoten ervoer. Maar hij geeft ook het historisch relaas van de bezettingstijd vanaf de intocht der Duitsers tot de wraakneming van de ‘weerstand’ op van collaboratie verdachte burgers. Dit eenvoudig verhaal is een opsomming van feiten maar verdient wel de aandacht als tijdsdocument. Fr.G.
• Tania, Luc Fierens & -Straggianopff 99 -, Debuutbundel in eigen beheer: Luc Fierens, Boterstraat 43, 2930 Hombeek, rek. 001-1293872-65, 1983, geïll. door Tania, gelijmd 172 fr. - Uitgave van een drietal jongeren die op die manier hun ‘krachten’ bundelen om aan het woord te komen. Draagt de sporen van een voorrijpe publikatie. AP
• Frans Cornelis & Marie-Christine Ruys, Dromenboeket/-Bouquet de rêves, uitg. van de Lett. Afdeling van het Gemeentekrediet van België, Brussel, 1983, geïllustr., 205 × 135 mm, 30 blz., 200 fr. - Deze bloemlezing samengesteld door F. Cornelis en M.-Ch. Ruys is een beloftevol initiatief van een instelling die cultuurbevorderend wil zijn. Voorlopig plaatselijk interessant, maar kan deze talenten nader tot de literatuurbeoefening brengen. AP
• Jozef Van Dromme, Naar een nieuwe morgen, uitg. in eigen beheer (Oude Bellestr. 4, 8961 Westouter), 1983, geïll. door Luc Ameel, 34 blz., gen. 220 fr. - Jozef Van Dromme schrijft zowel | |||||||||
[pagina 289]
| |||||||||
over de dagelijkse dingen, als over wat ons allen verontrust: de verloedering, het teloorgaan van de vrede. Hij doet dit, prententieloos, zonder raadsels, in de vorm van een directe mededeling; emotie en een tikje weemoed ontbreken niet. ‘Bedreigde zee’ is m.i. zijn beste uit deze bundel. De illustraties van Luc Ameel verfraaien de keurige publikatie. R.J. | |||||||||
Boeken over kunst• Dr. K. Wauters,Wagner en Vlaanderen 1844-1914, uitg. door de Kon. Academie voor Ned. Taal- en Letterkunde, Gent, 1983, reeks VI, nr. 113, 160 × 240 mm, 593 blz., gen. 1.700 fr, te bestellen Secretariaat van de Academie, Koningstr. 18, 9000 Gent. - De titel van dit werk is op het eerste gezicht ietwat misleidend, omdat de auteur - overigens terecht - een aantal restricties in zijn studiedomein heeft ingebouwd. Wie verwacht dat Wagners invloed op onze Vlaamse componisten werd besproken, komt ten dele bedrogen uit, want deze monumentale studie belicht tot in de kleinste facetten de invloed van Wagners ‘Gesamtkunst’-opvattingen op de Vlaamse intelligentsia uit de geviseerde periode, voor zover die terug te vinden is in de geschriften van literatoren, componisten en andere publicisten van het Vlaamse land. Dat deze afbakening van het studiedomein te verrechtvaardigen valt, verklaart de auteur in de inleiding tot dit werk, maar kan ook al opgemaakt worden uit het feit dat het aldus gelimiteerde onderzoeksterrein nog een boekwerk van meer dan 500 blz. heeft opgeleverd. Dit werk is dé geschiedenis van de Wagner-appreciatie in Vlaanderen. De auteur constateert daarbij dat het Wagnerisme in Vlaanderen - enkele schaarse feiten niet te nagesproken - pas goed op gang gekomen is na 1876, het jaar van de eerste ‘Bayreuther Festspiele’ - en vooral rond de eeuwwende (1893-1914) een hoge bloei en een zeer verscheiden uitstraling heeft gehad. Behalve de invloed van Wagner op het Vlaamse muziekleven lezen we er ook hoe Wagners ideeëngoed in het denken en de werken van ‘individuele figuren’ is doorgedrongen, vooral van P. Benoit, A. Rodenbach, Eug. van Oye, Aug. Vermeylen en O. Wattez. Ook de figuren die Wagner helemaal niet hebben geapprecieerd (zoals Ed. Tinel) komen aan bod. Deze pro- en contrahouding ten opzichte van de Wagner-receptie leidde tot felle spanningen binnen het Vlaamse geestesleven. Hoewel aan de Wagner-receptie in Vlaanderen niet zo een groot belang mag toegekend worden zoals in Frankrijk bijvoorbeeld, valt het toch niet te loochenen dat Wagner op het Vlaamse cultuurleven van de 19e eeuw heeft ingewerkt. Wagner werd vooral als een romantisch ‘nationaal’ kunstenaar bewonderd. Al met al een studiewerk waaraan men in de toekomst in verband met ‘Wagner en Vlaanderen’ niet meer voorbij kan, te meer daar dit boek i.v.m. de Wagner-receptie in Vlaanderen een unieke systematische studie is die in een hiaat voorziet. Het werk sluit af met een uitgebreide bibliografie en een aantal registers (op persoonsnamen, Wagners composities en geschriften, enz.). Tot slot en tevens tot appreciatie van dit studiewerk vermelden we nog dat deze verhandeling door de Kon. Academie voor Nederl. Taal- en Letterkunde bekroond werd. R.D. | |||||||||
• Kris Herteleer,Brugge in kant-tekeningen, Lannoo-Tielt/Weesp, 1984, geïll., 285 × 225 mm, 79 blz., 498 fr. - Een wel eigen-aardige voorstelling van het alom geroemde Brugge! Aan de hand van heel geslaagde tekeningen (in zw.-w.) en een bondig en toch veelzeggend commentaar stelt de auteur-architect de mooiste hoekjes van Brugge voor. Daarbij wijst hij heel terecht op het ontstaan van de vele gebouwen die hij presenteert en waar het past situeert hij ze ook in de huidige actualiteit. Voor veel toeristen of zeg maar dagjes-mensen die Brugge aandoen en ellenlange (historische) beschrijvingen in andere reisgidsen vervelend of tijdrovend vinden, is dit boek zeker dé oplossing. Het pleit ook voor de scherpzinnigheid van de auteur dat hij oog heeft voor minder gekende facetten in de stad (o.m. het Boterhuis, de Gistfabriek, het café Vlissinghe, houten gevels). Tussendoor wijst hij ook op architectonische details, waarbij af en toe wel eens een ‘geleerd’ woord te lezen valt (schermgevel, eclectisme, Empire-stijl...) en waarom alleen een koppelteken in verbindingen met Sint- als ‘sint’ voluit gebruikt wordt en niet als de afkorting ‘St.’ aangewend wordt (St. Salvatorskathedraal, St. Gilliskerk, St. Kruis naast Sint-Salvator, Sint-Blasiuskapel, Sint-Donaaskathedraal, Sint-Annarei, enz.)? R.D. | |||||||||
• Bretagne,Lannoo/Tielt/Weesp, 1984, uit het Frans vertaald door Johan van Schoten - Languedoc-Roussillon, idem, vertaald door Peter en Rie van Antwerpen, geïll., 142 × 247 mm, 338 blz., gebonden 750 fr. per deel. - De faam van Lannoo als uitgever van toeristische werken zal zeker nog verhoogd worden door de nieuwe reeks die zopas gelanceerd werd: Lannoo's Franse Streekgidsen. Het is de bedoeling heel toeristisch Frankrijk in boek en kaart per streek te beschrijven. De twee onderhavige delen zijn reeds beschikbaar en in september komt ‘Parijs’ aan de beurt en wordt gevolgd door o.m. Alsace, Châteaux de la Loire, Provence, Côte d'Azur, enz. Deze beide delen zijn volgens een gelijkaardig schema samengesteld. Na een ‘Ter Inleiding’ waarin het profiel van de streek aan de hand van historische, landschappelijke en actuele gegevens getekend wordt, belicht men de ‘Schoonheden’ van de streek, wat neerkomt op de beschrijving van steden, dorpen, badplaatsen, afzonderlijke monumenten en natuurschoon (in alfabetische volgorde). Dan volgen ‘Toeristische Wenken’ met o.m. nuttige adressen, toeristische evenementen, gastronomische specialiteiten en wetenswaardigheden, een keuze van hotels, restaurants en andere eetgelegenheden. Werkelijk alles wat een toerist of reiziger wenst te weten over de streek, komt aan de orde. De illustratie in beide delen is zeer royaal aanwezig en bestaat uit kleurenfoto's, overzichtskaart, deelkaarten, historische kaart (van Bretagne) en plattegronden van belangrijke steden (respectievelijk 4 en 7), o.m. van Fourgères, Nantes, Rennes, Vannes, Carcassonne, Montpellier, Narbonne, Nîmes, enz. Bijzonder sympathiek vind ik de ‘Galerij van personages’ (belangrijke personen uit de streek) en de vele ‘kader-artikeltjes’, waarin vaak boeiende anekdotes verteld worden. Op de schutbladen van het Languedoc-Roussillon-deel vinden we ook nog ‘Ideeën voor reisroutes’ met opgave van het aantal dagen dat men ervoor moet uittrekken. Tenslotte wijzen we er nog op dat de stevig gebonden en langwerpige boekdelen zich uitstekend als ‘handboek’ gedurende het bezoek laten meedragen. R.D. | |||||||||
• Stan Lauryssens,Kunst kopen óók een kunst, Uitg. Kunst & Kapitaal, 1983; 142 blz. - Dit boek wil een gids zijn door de doolhof van kunst en financiën voor beginners, beleggers en verzamelaars. Men vindt er inderdaad een zeer groot aantal gegevens en inlichtingen voor lieden die zich hoe dan ook met de wereld van kunst als belegging wensen in te laten. Daaruit blijkt overduidelijk o.i. dat ‘kunst als belegging’ in feite een aanfluiting is van de kunst zelf, van de goede smaak en van de esthetica; eveneens blijkt erdoor dat de handelswaarde van een kunstwerk, waar het moderne kunst betreft, niets met artistieke waarde te maken heeft. Men moet dan ook eens en voor goed ermee ophouden artistiek belang te geven aan de aan- of verkoopprijs van een kunstwerk. De auteur onderlijnt terecht in zijn laatste bladzijden dat wie aan kunstbelegging wil doen zich niet mag laten leiden door schoonheid: dat ‘behoort definitief tot het verleden. Er is voorlopig geen weg terug... De kunstkoper... zal moeten leren dat hij de liefde-voor-dekunst uit zijn gedachten moet bannen op het ogenblik dat hij zijn chequeboek bovenhaalt’. Is er een ander bewijs nodig voor de diepe decadentie waarin zich onze cultuur bevindt? A.S. | |||||||||
• Leen De Jong,Het Kon. Museum v. Schone Kunsten te Antwerpen. Een historisch overzicht, Uitg. Patrimonium KMSK Antwerpen, 1984, 48 blz., 300 × 300 mm, binnenland. - Dit album is opgedragen aan hoofconservator Gilberte Gepts († 1981), van wie het idee is een dergelijk boek te publiceren. Van de eigenlijke geschiedenis van het beroemde museum wordt een inleidend overzicht geboden (p. 2-5); voor het overige bestaat de tekst uit een ruim en leerzaam commentaar bij een zeer rijke verzameling tekeningen, foto's en reprodukties (zw.-w. en kleur) e.d. Wij kunnen ons voorstellen hoe veel speurzin er nodig geweest is én om de documenten te verzamelen, én om ze op zo boeiende wijze te commentariëren. Het KMSK, met zijn glorievol verleden en zijn blijvende vitaliteit, verdient dat publikaties zoals deze eraan worden gewijd. De gebruikte formule vrijwaart het boek gelukkig van de drukkende plechtigheid en zwaarwichtigheid, die dergelijke uitgaven zo vaak kenmerken. A.S. | |||||||||
• Boek en jeugd '83/'84. Jeugdlektuurgids voor gezin en school,CPNB, A'dam & NBLC, 's Gra- | |||||||||
[pagina 290]
| |||||||||
venhage, 1983, geïllustr., 150 × 220 mm, 240 blz., paperback. - Zoals de ondertitel van het boek al laat vermoeden is dit boek erg bruikbaar voor al wie met jeugdlectuur in het Nederlands geconfronteerd wordt: ouders, leerkrachten, bibliothecarissen. In het boek wordt een keuze aangeboden van 1500 kinderen jeugdboeken, die nog verkrijgbaar zijn. De lijst werd afgesloten op 31 januari 1982. Van ieder boek wordt een korte samenvatting gegeven, de leeftijd waarvoor het geschikt is en de prijs (uitsluitend in guldens!). Daarbij staat bij de ‘verhalende’ boeken het onderwerp en/of genre vermeld (bv. sprookjes, Tweede Wereldoorlog, magie, weglopen, groei naar volwassenheid, gezagsverhoudingen, enz.) Naast de verhalende boeken (ingedeeld in categorieën vanaf de voorleesboeken tot boeken voor ca. 15-jarigen) worden ook de boeken met gedichten en versjes en de zgn. non-fiction boeken voorgesteld. Die laatste zijn gerangschikt volgens onderwerp (o.m. religie en levensbeschouwing, mensplant-dier, natuur-techniekverkeer, kunst, enz.) Ook de tijdschriften, de woordenboeken en de encyclopedieën voor de jeugd krijgen een bespreking en voor de Friese jeugd is zelfs een selectie van ‘Friese boeken’ opgenomen. Behalve die boekbesprekingen vinden we vooraan in het boek ook nog het bijzonder lezenswaardige artikel van Lea Dasberg (hoogleraar hist. pedagogiek) waarin zij uitlegt waarom de ‘klassieken’ onder de jeugdboeken eigenlijk ‘klassiek’ en ‘blijvend’ geworden zijn. Daarop volgt dan de verantwoording waarin o.m. de normen die de samenstellers hebben gehanteerd bij het opmaken van de keuzelijst, staan afgedrukt. Achterin is een rubriek ‘Over Jeugdliteratuur’ opgenomen (bibliografie van studies over het jeugdboek), een lijst met de ‘Instellingen die zich bezighouden met jeugdliteratuur’ (in Ned. en Vlaanderen), de ‘Bekroningen van het Ned. jeugdboek’ en een aantal registers op de onderwerpen van de diverse verhalende boeken en een register op de auteursnamen. U merkt het: een rijk gestoffeerd boek, waarvoor de samenstellers alle lof verdienen. Bij het doorlezen van de recensies viel het me op dat er erg weinig boeken van Vlaamse auteurs opgenomen schenen en toen ik echt op zoek ging naar Vlaamse jeugdboeken constateerde ik dat er op dat gebied inderdaad een grote leemte is in dit boek. Maar in hun ‘verantwoording’ geven de (uitsluitend Nederlandse) samenstellers daarvoor zelf de verklaring met de volgende zin: ‘Voor adviezen voor de Vlaamse jeugdlektuur bestaat helaas nog steeds een vacature.’ (cursivering van mij). Daarmee hebben ze de symbolische handschoen in ons kamp gegooid en de Vlaamse recensenten die zich geroepen voelen, moeten dringend contact opnemen met het Nederlands bibliotheek en Lectuur centrum (Postbus 93054, 2509 AB Den Haag), te meer daar ‘de redactie en de redactieraad blijven openstaan voor al uw opmerkingen en ideeën die de bruikbaarheid van de gids kunnen verbeteren’. Tot slot: voor België kan de gids besteld worden bij de Vlaamse Bibliotheekcentrale, Goudbloemstraat 10, 2000 Antwerpen, tel. 031/32 42 60. Zou er niet een taak voor deze Vlaamse Centrale weggelegd zijn i.v.m. de aanwezigheid van het Vlaamse jeugdboek in deze gids? R.D. | |||||||||
• Ecmé Berman,Art & Artists of South Africa. An illustrated biographical dictionary and historical survey of painters, sculptors & graphic artists since 1975. Uitg. A.A. Balkema Publishers, Rotterdam, 19832; 545 blz. 28 × 21 cm., 1012 reprodukties en foto's (112 veelkleurig), binnenband, f 165. Men zal het niet als chauvinisme bestempelen als de eerste vraag die wij ons stellen betrekking heeft op de aanwezigheid van in Zuid-Afrika verblijvende landgenoten. Wij treffen er uitvoerige besprekingen met talrijke illustraties van Frans Claerhout, Maurice van Essche en - in veel mindere mate - Leon de Bliquy. Eerstgenoemde komt er voor als medestichter en leidende figuur van de ‘Bloemfontein Group’. Zijn portret (door Alexander Podlashue geschilderd) is het enige dat ter illustratie van de bespreking van deze groep werd gereproduceerd. In de biografie van F. Claerhout wordt vooral onderlijnd dat hij in de eerste plaats wordt geïnspireerd door het leven der zwarten in hun kleurrijke dorpen. De Antwerpenaar Maurice van Essche wordt noch min noch meer als een der grootste schilders van Zuid-Afrika voorgesteld; herhaaldelijk wordt naar hem verwezen bij de verhandeling van vele andere kunstenaars. Hij krijgt trouwens vier bladzijden met zijn portret en zes reprodukties, waarvan twee in kleur op een volle bladzijde. Ook bij hem wordt het leven der zwarten als voornaamste thema aangegeven. Bij de Bliquy wordt zijn beïnvloeding door enerzijds Vlaanderen en de Vlaamse kunst en anderzijds de wereld der inboorlingen aangetoond. Het is verheugend en symptomatisch dat de Vlaamse kunstenaars in het land der apartheid precies aan de zwarten het meest aandacht hebben geschonken. Overigens lijkt de auteur zeer goed op de hoogte te zijn van wat op artistiek gebied in het Westen gebeurd is en gebeurt, waarvan talrijke vertegenwoordigers als invloedrijk voor de Zuidafrikanen worden vermeld, zoals Ensor, Permeke, Magritte, Delvaux en Jef Claerhout. Een tweede vraag die we ons stellen betreft de houding van het boek tegenover neger-kunstenaars uit Zuid-Afrika. In tegenstelling met wat sommigen zouden verwachten is deze houding vrij gunstig. Er wordt breeduit gepraat over ‘Black Art’ en ‘Africal Tribal Art’. Een aantal negerkunstenaars worden voorgesteld als zeer belangrijk voor het Zuidafrikaanse kunstleven. Dit biografisch lexicon is het meest uitvoerige referentiewerk over Zuidafrikanse kunst. Reeds de eerste uitgave werd internationaal als ‘het’ standaardwerk op dit gebied onthaald. De tweede uitgave biedt up-to-date informatie in zijn 616 compacte bladzijden. De verschillende kunstcentra worden er ook afzonderlijk besproken van hun ontstaan tot heden. Het werk wordt trouwens ingezet met een historisch overzicht van de uiterst rijke ontwikkeling, die het Zuidafrikaanse kunstleven kende van 1875 tot 1982, met het parallellisme dezer ontwikkeling met wat in het Westen gebeurde. Vanzelfsprekend vindt men ook een verzorgde bibliografie én voor de verschillende kunstfenomenen én voor elk afzonderlijk kunstenaar. Vermelden we nog dat de auteur zorgvuldig alle duister woordengegoochel vermijdt en zeer leesbaar schrijft. De schrijfster heeft trouwens een zeer groot gezag in Zuid-Afrika, wegens haar publikaties, haar kunstbesprekingen (pers, radio en T.V.), haar talrijke voordrachten en haar kunstfilms. Wie zou er niet het verschijnen toejuichen van een dergelijk boek voor de Vlaamse kunst van 1875 tot heden? Voor Vlaanderen ware het veel eenvoudiger zo iets te realiseren dan voor een land als Zuid-Afrika, een smeltkroes van zoveel rassen, culturen, levensopvattingen en talen. (A.S.) | |||||||||
• Günter Rombold/Horst SchwebelChristus in der Kunst des 20. Jahrhunderts. Eine Dokumentation mit 32 Farbbildern und 70 Schwarzweiss-Abbildungen; Herder Verlag, Freiburg - Basel - Wien, 1983; DM. 39,80, 160 blz. Verleden jaar bespraken we een ander groot werk over een religieus thema in de hedendaagse kunst, nl. de kunstmonografïe van Dr. Fr. Hofmann over ‘Apokalypse - Motive im Kirchenbau seit 1945’. Het beperkte zich echter tot de laatste decenniën in de duitssprekende landen. Het werk dat we thans presenteren betreft een langere periode en een geografisch veel breder gebied. De auteur beoogde ‘op exemplarische wijze aan te tonen - aan de hand van kunstwerken van 47 kunstenaars met internationale betekenis - hoe, als uitdrukking van de menselijke ervaring, zelfs de kunst der abstractie en der absurditeit nog meditaties biedt voor de Mensenzoon Jezus Christus.’ Een brandend actueel thema is dit inderdaad. In vroegere tijden of bij primitieven is de beeltenis zelf der godheid een voorwerp van verering of van taboes (soms zelfs met doodstraf). Eerst in de 12e E. kent het christendom de voorstelling van God de Vader; Christus wordt slechts schoorvoetend uitgebeeld in de 1e en 2e E., maar later verdwenen alle aarzelingen tot in de tijd der Verlichting, die van de Christus-voorstelling een gebruiksvoorwerp zonder kunstwaarde maakt (Wolfgang Schöne). De kunst zelf werd zeer vaak geseculariseerd, wijl in katholieke kringen men zich terugtrok in de zoete geborgenheid van de Saint-Sulpicekunst. De auteurs schetsen de verschillende fasen, die de bevrijding uit deze patsituatie en het ontstaan van een ‘moderne Christusvoorstelling’ mogelijk maken. Wij kunnen ze hier slechts opsommen. Wat de schilderkunst betreft (Hfst. I):
Van elk dezer grote kunstenaars wordt een of twee in het kader der uiteenzetting representatieve werken in kleur gereproduceerd. Voor Ensor is dit uiteraard de ‘Intrede van Christus te Brussel’. Eenieder zal bemerkt hebben dat heel wat belangrijke namen ontbreken; wij denken voor Vlaanderen vooral aan Servaes, maar ook aan Van de Woestijne. Voor de sculptuur komen volgens de auteurs in aanmerking, met nagenoeg dezelfde tendensen: Brancusi, G. Richier, Wotruba, K. Prantl, Z. Sekal, F. Koenig. (Hfst. II). Het derde hoofdstuk neemt het thema van Fr. Hofmanns thema opnieuw op: Christus in de Apocalypse, met G. Meistermann en H. Boeckl. In hfst. 4 ‘Das Christusbild des Realismus’ gaat het hoofdzakelijk over rauwe voorstellingen van o.m. Christus aan het Kruis of het Laatste Avondmaal (G. Grosz, O. Dix, J. Goertz, A. Hrdlicka). Volgen tenslotte wat beknoptere behandelingen van ‘Wegen in het onbekende’ (W. Pichler, A. Tapies, J. Bewys), in de ‘context van het absurde’ (Kubin, Beekmann, M. Ernst, Sutherland, F. Bacon) om te | |||||||||
[pagina 291]
| |||||||||
eindigen met de ‘Existentiële Betroffenheid’ in het werk van H. Felken, W. Knaupp, A. Rainer. Het lag voor de hand te besluiten met te stellen dat de Christus-voorstelling een der moeilijkste taken, zoniet de grootste uitdaging is die zich voor de kunstenaars van heden presenteert. Wie zal dit durven te loochenen? Een uiterst belangrijk boek voor wie de problemen van de hedendaagse gewijde kunst wil begrijpen en tevens een schitterend kunstboek!!! (A.S.) | |||||||||
• François BoespflugDieu dans l'art, Les Editions du Cerf, 1984; 380 blz., 255 × 145 mm, geïllustreerd. De auteur, een Dominikaan van Elzassische afkomst, brengt in dit boek een gewijzigde uitgave van zijn doctoraat in godgeleerdheid en geschiedenis der godsdiensten (Sorbonne). Totaal onafhankelijk van het gelijktijdis ontstane en verschenen boek van G. Rombold, werd F. Boespflug geconfronteerd met een enigszins gelijkaardige problematiek die gerezen is in de 18e eeuw. Het uitgangspunt van zijn studie is een betwisting in een devotionele aangelegenheid, die ging voor de vraag: ‘mag de gewijde kunst God of de H. Drievuldigheid uitbeelden? Biedt dit gevaren voor de gelovigen? Is het theologisch verantwoord en onder welke voorwaarden?’ Toen hem die vragen gesteld werden antwoordde Paus Benedictus XIV (1675-1758) met een officiële brief ‘Sollicitudini Nostrae’ van 1.10.1745, een uniek document in de geschiedenis van het Westerse christendom, die een synthese biedt van de traditionele houding van de Latijnse traditie tegenover de ‘voorstelling van God’. Het eerste deel onderzoekt grondig de rol van de Beierse gelukzalige Zutter Crescencia Höss (+ 1744) in de verspreiding van devotie-prenten waarop de H. Geest als een beeldschone jongeman wordt uitgebeeld. Het onderzoek reveleert dat men te doen had met de complexe figuur van een mystische zienster, waarvan de devotiepraktijken de achterdocht van de hiërarchie veroorzaakten. Het tweede deel bestudeert de theologische en disciplinaire beginselen die, naar het oordeel van Benedictus XIV, richtinggevend moeten zijn in de voorstelling van de Godheid. Beginselen die trouwens zo moeilijk overeen te brengen zijn met die welke bvb. Andrej Rublof, de schilder van de onvolprezen Drieëenheid aankeefde (ca. 1400); hij werd door het Russisch Stoglav-concilie als voorbeeld aangeprezen voor alle Ikonenschilders. Benedictus XIV sluit aan bij de voorzichtige interpretatie van het Concilie van Trente, die in het Westen vrij algemeen werd aanvaard. In feite is men in het Westen nooit aan een werkelijke theoretische verantwoording van de gewijde kunst toe gekomen. De auteur besluit dat dit terecht problemen veroorzaakte i.v.m. de toekomst van de gewijde kunst in een wereld die door beelden wordt overstroomd. Een degelijk consultatiewerk voor wie dieper in deze problematiek wenst door te dringen. (A.S.). | |||||||||
Periodieken• Kultureel Jaarboek Prov. Oost-Vlaanderen 1982Red. Bestendige Afgev. Et. De Cuyper en de Culturele Dienst, o.l.v. Dr. Paul Huys; 208 blz., 1984. - Wij benadrukken, in deze rijke keus aan culturele manifestaties en instellingen, in de eerste plaats die welke onmiddellijk kunst en letteren betreffen. Zij zijn zeer talrijk in Oost-Vlaanderen en de behandeling ervan krijgt dan ook een zeer grote ruimte in het Jaarboek. Daarom lichten we er enkele van uit. Voor de literatuur: er wordt gehandeld over de literaire prijswinnaars, de publikaties van Oostvlamingen in 1982 (met adressen b.v. voor aankoop bij de schrijvers zelf). Voor toneel: de betoelaging van verenigingen - de Prov. Pol de Montprijs - het amateurtoneel met de prov. klasseringstornooien en subsidiëring toneelleven te Gent in '82. Voor Muziek: betoelaging van verenigingen - provinc. tornooien voor instrum. muziek en compositieprijs - gesubsid. fanfares en harmonieën - prov. muziekmanifestaties (bvb. jonge O.-Vl.) - muziekonderwijs. Voor plast. kunsten: betoelaging v. verenigingen - prov. prijzen (grafiek, fotogr., kunstambachten) - eigen prov. kunstbezit met 12 aanwinsten. Daarnaast zijn wij ook erg geïnteresseerd in de uitgebreide zorg voor het cultuurpatrimonium: uitvoerig wordt elk der 24 O.-Vl. in '82 geklasseerde monumenten besproken met foto (p. 125 tot 160). Dat geldt ook voor de musea; het dit jaar ruim behandeld museum is het Gents mus. v. Stenen voorwerpen (St.-Baafsabdij). Telkens bewijst het Jaarboek van de Prov. O.-Vl. - zonder er een pleidooi aan te besteden, maar door de feiten die worden voorgelegd - dat de meest directe, de meest rechtvaardige en de meest efficiënte instelling voor de cultuur de provincie is en blijft. | |||||||||
• ContactUitg. Prov. Fed. v. Toerisme v. Antwerpen; Abonn. 600 fr. (5 nummers) pr. 000 0082768.27 Provinciebestuur, Kon. Elisabethlei 22, 2018 Antwerpen. - no 3: o.a., ‘Kunstfotograaf Filip J. Tas' (Roger Coenen); Diamant een artistieke bedrijvigheid’, n.a.v. 22o Wereldcongres (W. Baert); ‘Antwerpse molens’ (P. Hendriks). | |||||||||
• Nova et VeteraOrg. Kath. Middelb. en Hog. Ond.; Red. J. Wijnen, Brandstr. 44, 2650 Boom. - 1984, no 5, O.m.: Een degelijke inleiding tot ‘Monsieur Hawarden’ van Filip de Pillecijn, vanuit een structurele en stilistisch uitgangspunt (Inspect. L. De Pillecijn); Bespreking van de LP ‘Staatsprijzen poëzie’ van Herman Bogaert, Eufoda 1075 (Luk Adriaens). | |||||||||
• VolkskundeDriemaandel. uitg. v. Centrum voor Studie en Documentatie; Red.: Mercatorstr. 122, Antw. (J. Theuwissen en Stef. Top); Abon. 480 fr., los nummer 175 fr. - Nr. 2, 1984: Volledig gewijd aan huisdieren (Annick Boesmans) aansluitend bij tentoonstelling in Bokrijk tot 25/9. Interessant is de overvloedige illustratie over de iconografie van de huisdieren in een aantal kunstwerken. - Nr. 1, 1984: Dit nummer is uitgebreider en voor ons boeiender dan nr. 2. O.m. Gecatalogeerde Brugse Nieuwjaarswensen (H. Demarest) - Het volksleven in het landelijke werk van Emiel van Hemeldonck. Dr. M. van den Bergh schreef een zeer merkwaardig artikel, met Conscience in de achtergrond. De studie concentreert zich op ‘Regenboog der Kempen’, ‘Het hoogste gebod’, ‘Op de Grindershoeve’, ‘Kroniek’, ‘Konijnenberg’, ‘Moeder Greta’, ‘Land van Belofte’, ‘Het dorp in de hei’, ‘Vier kameraden’, ‘Hier zijn mijn handen’, ‘Troosteres der bedrukten’, ‘Beuk en brem’, ‘Ons vroom en vrolijk Kempenland’. De oogst aan volkskundige gegevens is ongemeen rijk. - Prof. Top overloopt de verhandelingen die in 82-83 aan de KUL werden aangeboden, voorzover zij met volkskunde hebben te maken. | |||||||||
• Neerlandica extra murosRed.: Prof. Dr. J.G. Wilmots (Hasselt-Frankfurt); Postadres: Postbus 84069, 2508 AB Den Haag; Abon.: f 29,50 gr. 602060 t.n.v. D. Coutinho, Muilderberg. - Nr. 42/84: Deze halfjaarse publikatie van de Intern. Ver. v. Neerlandistiek bevat een zeer interessante studie van Theo Hermans: ‘Minderheid of minderwaardigheid? Het Vlaamse literaire boek en het oog van de Nederlandse kritiek’ door Theo Hermans, die nogmaals terugkomt op de schandelijke houding van de Nederlandse pers tegenover de Vlaamse literatuur; hij bewijst ook dat het Hollands negativisme deels steunt op vijandelijkheid tegenover alle ‘Zuidelijke’ elementen, die gepaard gaat met de grootste mildheid tegenover Hollandse dialecten. | |||||||||
• Belg. Kreatief AmbachtOrgaan v. Dienst Kreatief Ambacht Min. v. Middenstand; Red. Johan Valcke, Congresstraat 33, 1000 Brussel; Abon. 400 fr. pr. 000.0383764.32 - Nr. 2, 1984: Over ‘Is Kunstambacht Kunst?’. Daarover wordt gehandeld in een interview met Drs. Willy van den Bussche (PMMK, Oostende), die onderlijnt dat om kunst te zijn het ambacht niet mag zuiver uitvoerend zijn en dat er een eigen visie moet aanwezig zijn. - In een brief onderstreept Jan Hoet (MHK, Gent) dat het kunstwerk aan kwaliteitsnormen moet beantwoorden en dat antitraditionalistisch dient gewerkt te worden wat materiaal en technieken betreft. - J.P. Ballegeer maakt een uitvoerige reeks bedenkingen, die bewijzen hoe diepzinnig en geleerd hij wel is, terwijl het kunstambacht z.i. aan duidelijkheid te kort schiet. - Fotograaf Michiel Hendryckx gaat integendeel uit van de dagdagelijkse praktijk. Het nummer gaat verder in op de fotografie in artikels van Pool Andries en J.M. Swinnen. (A.S.) | |||||||||
• DocumentaTijdschrift voor Theater, jg. 2, nr. 2; uitgave van Documentatiecentrum voor Dramatische Kunst, Gent; jaarabonn. 250 fr (4 nummers); br. 290-0012255-54; los nummer 75 fr. - Zwaartepunt van dit weer erg lezenswaard nummer is een lijvige studie van Raymond Vervliet over Alfred Hegenscheidts ‘Starkadd’, recentelijk nog op een weliswaar controversiële, maar toch ook relevante manier geproduceerd door het Gentse Arcateater. Vervliet zag er een poging tot ontmythologizeren in die in een wat ridicule pathetiek uitliep, waar Hegenscheidt precies heeft willen aantonen dat men met zijn kunst best kan ijveren voor een nieuwe samenleving zonder in moralizerende tendensliteratuur te vervallen. Arca heeft intussen wèl bewezen dat Starkadd nog prima speelbaar is in een eigentijdse versie. De analytische studie van het stuk zelf, plus de historische situering ervan, bewijst dat Vervliet grondig en deskundig te werk is gegaan: zij is voor betere kennis van Hegenscheidts oeuvre dan ook niet minder dan relevant te noemen. Jammer van: ‘als een ultieme huldeblijk’. Dat kan niet, blijk is een het-woord. Maar alla... Ook interessant is Patrick Verstuyfts bijdrage over ‘Walter van den Broeck: een geestig anarchist.’ Voornamelijk waar hij in het leuke ‘Au Bouillon Belge’ enig paralellisme opspoort met ‘Huis Clos’ van | |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
Sartre. Van den Broeck kent zijn klassieken, dat is geweten. Zijn ‘Greenwich’ zit vol onderhuidse verwijzingen naar klassieke oudheid. Verder recenseert Jozef De Vos ‘Zes Personages op zoek naar een auteur’ (Pirandello) in een biezonder geslaagde versie van nog maar eens Arca. Voorstelling waarvan we zelf met open oren en ogen hebben zitten genieten van de eerste tot de laatste seconde. De Vos ziet in deze produktie een belangrijk moment in de evolutie van een regisseur (Pol Dehert) op zoek naar het wezen van het theater. En reikt voor dat verhelderend inzicht geldige argumenten aan. (avd) | |||||||||
• Paul Servaes,Kleinbrabantse almanak voor 1984, uitgaven van Streek-V.V.V. - Kleink-Brabant/Scheldeland, J. Van Droogenbroeckstraat 59 A, 2688 St.-Amands, 1984, geïill., 135 × 215 mm, 68 blz., 80 fr. (rk. 061-7806640-60). - De Kleinbrabantse Almanak 1984, de in wezen veel slankere broer van z'n imposante voorganger, die de Kleinbrabantse Almanak 1983 was, brengt ons in een notedop de verjaardagen van de locale kunstenaars, waarbij zowel zij die leven, als de velen die ons ontvielen, worden herdacht. De illustraties van Kris Ivens, Guido Van Doorslaer, Myriam Dierickx en Jan Van Stichel vormen - ondanks het feit dat er bij het reproduceren van Kris Ivens' momentopnamen het haarfijne verloren ging... - een portrettengalerij die toekomstgericht voor herhaling vatbaar zou moeten zijn. De almanak bevat verder de adressen van de culturele ‘tempels’ en ontmoetingscentra die de streek rijk is, alsmede het prozadebuut van Emile Verhaeren, nu 100 jaar geleden, wat voor Julien de Mey de aanleiding was om dit werk in te leiden en even voortreffelijk te vertalen. Uiteindelijk zijn er de bijdragen van Reinhilde Dehoux over Jef Schampaert 85 en van René Turkry over Romain Steppe, die 125 jaar geleden geboren werd. Een cultuurdrager is deze Kleinbrabantse Almanak 1984 alleszins. Omwille van het streekgebonden beeld dat hij brengt, zou hij in geen enkele bibliotheek mogen ontbreken. K.D.D. | |||||||||
• Een mandeken vol bloemen,Jaarboek 1983 van het F. Timmermans Genootschap, uitg. J. Van In-Lier, 1983, geïll., 155 × 235 mm, 184 blz., gen. 400 fr. - Dit jaarboek is een merkwaardig ‘familieboek’ geworden. In de bijdragen van Gerard Walschap, Clara Timmermans, Filip de Pillecijn, Herman-Emiel Mertens, Marcel Cordemans, Arthur Lens, Gaston Durnez en samensteller Louis Vercammen, voelen wij het immens verbonden zijn van de auteurs, niet enkel met het oeuvre, maar meer nog met de persoonlijkheid van deze grote Vlaamse schrijver, die tijdens zijn leven zo ‘nobel’ was, dat hij de Nobelprijs had moeten krijgen. In dit elfde jaarboek gaat veel aandacht naar het berijmde dierenepos ‘Boudewijn’, en naar de nooit opgevoerde eenakter ‘Holdijn’, die in 1907-1908 door Felix Timmerans werd geschreven. Het is al met al ‘Een mandeken vol bloemen’ geworden, waarin de meestal originele bijdragen, met een paar bladzijden uit ‘Timmermans Woordenboek’ van Marcel Boschmans en José de Ceulaer en een Timmermans-bibliografie 1982 van Frans Sillis werden opgefleurd. K.D.D. | |||||||||
Catalogen• Pieter Pourbus, Meester-schilder 1524-1584Memlingmuseum-St.-Janshospitaal Brugge, 29.6-30.9.1984, Uitg. Gemeentekrediet & Stadsbestuur; 334 blz., 295 × 210 mm, 140 illustraties deels in kleur; 500 fr. (in de tentoonstelling) en 750 fr. - Brugge heeft reeds een vrij lange traditie op het gebied van tentoonstellingen met internationale betekenis en de erbij horende catalogi, die in vroegere tijd vaak door een zeer beperkt wetenschappelijk team dienden te worden samengesteld. Dat laatste is gelukkig niet meer in dezelfde mate het geval. Het was ongetwijfeld een waagstuk een grootse tentoonstelling op te bouwen rond een niet zo heel grote figuur, uit een tijd waarin te Brugge niet meer het ideale klimaat heerste dat het gedijen van zeer grote kunst bevorderde. Denken we maar aan de Beeldenstorm die ongemeen hevig heeft gewoed in Pourbus' tijd. Ook de oude ziekenzalen van het St.-Janshospitaal bieden niet het ideale kader om Pourbus' werken tot hun recht te doen komen. Toch heeft men iets groots kunnen realiseren. De catalogus is zeker niet het minst belangrijke element, dat eerbied en waardering verdient in deze onderneming. Dat men, tegen alle verwachtingen in, toch werken van Pourbus kon samenbrengen uit twintig steden en tien landen, is tenslotte ook ten goede gekomen aan de wetenschappelijke waarde van de catalogus. Bovendien kon men een beroep doen voor de redactie ervan op Dr. Paul Huvenne, die gedoctoreerd had over Pourbus. Dit werd dan ook vermoedelijk de eerste en de laatste grote tentoonstelling, met de eerste en de laatste volledige wetenschappelijke monografie, gewijd aan Pieter Pourbus. Inderdaad de catalogus is niet alleen een heerlijk kunstboek, waaraan - mede dank zij de medewerking van het Gemeentekrediet - uitstekende grafische kunstenaars, fotografen en drukkers hun beste zorgen hebben geschonken. Het is ook een onvervangbaar en definitief naslagwerk geworden, dank zij de toewijding van het hele wetenschappelijke team onder leiding van Hoofdconservator Valentin Vermeersch. Men zal het ook waarderen dat niet alleen de schilder Pourbus tot zijn recht komt, maar ook de ingenieur en de cartograaf, zowel in de expositie, als in de catalogus. | |||||||||
• Tekens - 11 Jonge Vlaamse kunstenaarsGalerij Casselstraat 60 Poperinge, 8 tot 30 sept. - Deze catalogus bestaat heel eenvoudig uit 26 kwarto bladen in een map. Vier bladen bieden een algemene inleiding met zakelijke gegevens en doelstellingen. Daarop volgen twee bladzijden voor elk der exposanten: de eerste met foto en informatie (adres, studies, onderscheidingen, tentoonstellingen en kunstdiscipline(s); de tweede met de reproduktie van een werk en met beschouwingen over de kunstconceptie van de artiest (soms in bla-bla-stijl, maar dat is nu eenmaal onvermijdelijk). Alles samen origineel en navolging verdienend! Veel succes! (A.S.) | |||||||||
• Het kind in onze kunst, van 1800 tot hedenTentoonstelling van 18.11.83 tot 5.2.84 in de Galerij ASLK, 1000 Brussel, 1983, 210 × 210 mm, 304 blz., meer dan 100 illustraties, waarvan 70 in kleuren, gen. 450 fr. (inclusief verzendingskosten - ASLK, Dienst Cultuur, rek.nr. 008-8966000-25) - Deze catalogus is terzelfdertijd de exacte weerspiegeling van de tentoonstelling, daar alle tentoongestelde werken erin afgebeeld staan (met commentaar over kunstenaar en werk), maar tevens een interessant kunsthistorisch naslagwerk, aangezien (naast het Woord vooraf van Bob Coolen en de Verantwoording van Jean R. Buyck) maar eventjes zes uitgewerkte studies i.v.m. het kind in kunst en letteren zijn afgedrukt. Zo vinden we er ‘Aspecten van de kindericonografie in de oude Nederlanden (voornamelijk 16e en 17e eeuw)’ van Paul Vandenbroeck (een ruim uitgewerkt artikel verlucht met 33 illustraties en gevolgd door een selectieve bibliografie), ‘De sociaal-economische betekenis van het kind en het gezin in de XIXe en XXe eeuw’ van Eliane Gubin (eveneens geïllustreerd), ‘Monster zonder waarde? Over het beheer van het kind in de hoofdzakelijk Zuidnederlandse romanliteratuur’ van Luk De Vos, ‘Een schat aan liefde en vergetelheid. Enkele beelden van de kindertijd in de Franstalige literatuur in België’ van Paul Pelckmans, ‘Het kindthema in de literatuur: enkele psychoanalytische aspecten’ van Joris Duytschaever en tenslotte ‘Het kind en de film’ van Marc Holthof. Het catalogusgedeelte telt 135 blz. en stelt ons de kunstenaars en hun werk voor in een chronologische ontwikkeling van neo-classicisme over romantiek, realisme, impressionisme, naturalisme, symbolisme, expressionisme tot animisme, surrealisme en de naoorlogse tendensen. Binnen deze afbakeningen heeft men echter ook een thematische groepering opgebouwd, zodat we de variaties van groep tot groep i.v.m. een thema overzichtelijk kunnen volgen. Naast schilderijen zijn er ook een aantal beeldhouwwerken opgenomen (o.m. van C. Meunier, Jef Lambeaux, G. Minne, R. Wouters, O. Jespers, G. Grard, J. Vermeersch, P. van Hoeydonck, Reinhoud ...) en het geheel is des te interessanter daar heel veel werk uit privéverzamelingen afkomstig is en in de tentoonstelling vaak voor het eerst aan het publiek getoond wordt. Onder de schilders defileren o.m. F. de Brackeleer Sr., A. Wiertz, Ch. Verlat, H. de Braekeleer, J. de la Hoese, E. Claus, J. Smits, F. Khnopff, J. Ensor, Th. van Rysselberghe, H. Evenepoel, G. de Smet, E. Tytgat, L. Spilliaert, G. Van de Woestijne, R. Wouters, Fr. Van den Berghe, C. Permeke, F. de Boeck, R. Magritte, H. Malfait, A. Dasnoy, A. van Dyck, J, Cobbaert, J. Cox, R. Raveel, O. Landuyt e.a. In het totaal worden 91 kunstenaars voorgesteld. R.D.
De recensies werden geschreven door:
| |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
Vrije tribune• Over het vrijetijdstheaterDe bijdrage over het vrijetijdstheater van de hand van de heer Van Vlemmeren, verschenen in de rubriek ‘In en om de kunst’ (Vlaanderen nr. 200) en overgenomen uit de tweejaarlijkse uitgave ‘Eertijds’ (Roeselare) vraagt m.i. enkele aanvullende notities. Betreffende het lekentoneel. In de periode tussen wereldoorlog I en II bestond de intense, christelijkgebaseerde activiteit van de Algemene Toneel-Boekerij - Brussel en die van het Nationaal georganiseerde Algemeen Katholiek Vlaams Toneelverbond, die beide het theaterrenouveau ten onzent met idealistische en voorbeeldige ijver, op respectabel niveau, stimuleerden. De periode 1920-1939, was in Vlaanderen m.i. getekend door het Katholiek toneelrenouveau, bijzonder bij het vrijetijdstheater. Ook zonder invloed van ‘het Vlaamse Volkstoneel’. Betreffende instudering en worden van een toneelvoorstelling hadden wij graag gelezen dat het uiteindelijk gaat om een ‘gebeuren’, hoeveel belang men ook aan woord, beweging, mimiek e.d. mag hechten. Toneel is niet de kopij van een gebeuren, maar zelf een waarachtig gebeuren, waarbij innerlijke en uiterlijke handeling zich manifesteren in een ritmisch spel. En of nu leken of professionelen dit spel spelen, dat maakt voor de uiteindelijke realisatie geen verschil uit. Betreffende de vorming van de spelers mag worden onderstreept dat genoemd Verbond zich steeds terdege heeft bekommerd om de artistiek-technische scholing van haar leden. Terecht verwijst steller van bedoelde bijdrage naar het verdienstelijke werk van het Gudrun-comité te Roeselare. Volledigheidshalve moet opgemerkt worden dat reeds in 1936 (Credo-spel te Brussel), Vlaanderen actief was op het terrein van het massa-spel. Denk eveneens aan het H.Bloedspel te Brugge, Lam Gods-spel te Gent, Reinaert-spel te St.-NIklaas, enz... Tenslotte nog dit: zou de onvergankelijkheid van Shakespeare, naast zijn literaire waarde, niet vooral schuilen in zijn specifieke zin voor theater? R.J. | |||||||||
• Gaudemus igitur‘Vlaanderen’-200: uit ganser harte proficiat en oprechte dank! Dat past bij een zo merkwaardig jubileum. Zo iets mag feestelijk herdacht worden. En een speciaal jubelnummer is zeker welgekomen. Laten we inmiddels de zegen van de Heer der Heren - die ook ‘Vlaanderen’ in zijn hand draagt - afsmeken, opdat ons tijdschrift nog vele, vele jaren fier en blij moge getuigen van ons Christelijk en Vlaams ideaal? Jos Philippen Diest, 11 juli 1984 |
|