De Antwerpse Zoo
Geboren te Zwijndrecht, op 14 februari 1884, in de buurt van een oud jachthuis van de beroemde Peter Pauwel Rubens, was Ost als het ware voorbestemd voor de schilderkunst. Spelend in weiden en velden langs de Scheldedijk en gefascineerd door een destijds nog onbezoedelde Scheldestroom, in een land ‘waar water, hemel en aarde tot één grootse oneindigheid worden’ zoals Filip de Pillecijn het heeft uitgedrukt, heeft Ost zijn jeugd doorgebracht en het ‘lied’ van de natuur in zich opgenomen.
Deze lyrische ervaringen zijn ongetwijfeld in het ontvankelijk gemoed van de kunstenaar blijven natrillen en hebben een onmiskenbare invloed uitgeoefend op zijn werk. Onder de vele genres die Ost heeft beoefend neemt de studie van de natuur en de uitbeelding van het dier dan ook een bijzondere plaats in.
Wanneer Ost zich in het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen, in de werkplaats voor dierenschildering van Frans van Leemputten, niet kan verzoenen
Alfred Ost als ontwerper van sierletters: de letter S, gevormd door pythons, varanen en neushoornleguaan, pentekening, Oostindische inkt, 35,5 × 28
met de makke en afgeleefde modellen van paarden, dan ging zijn aandacht niet enkel naar forse natiepaarden maar ook naar het dynamische van vele exotische diersoorten in de Antwerpse Zoo.
Reeds in zijn eerste tekeningen van ondermeer een aanstormende neushoorn is de typisch zwierige Ostiaanse stijl te bespeuren, terwijl in schetsen als deze van de ‘kraaiende haan’ of ‘zes kippepoten’, de zin voor het detail niet ontbreekt.
Toen Ost in 1919, na zijn vlucht uit Nederland in België weerkeerde, kwam hij opnieuw in voeling met de Antwerpse dierentuin. Hector Van den bergh bracht hem, omstreeks 1925, in contact met zijn broer Walter Van den bergh, die van 1946 tot 1978 directeur van de dierentuin was. Ost, wars van alles en iedereen die met overheid of directie had te maken - vooral na zijn mislukte kandidatuur voor de cursus dierenschildering aan de Academie te Antwerpen - had echter in de persoon van Walter Van den bergh een mens leren kennen, die dignitaris was geworden; geen blufferig figurant of aanstellerig pochhans maar een geniale ‘trekpaardekracht’, zoals hij zijn vriend, kunstschilder Frans Mertens toevertrouwde. Directeur Van den bergh, bezorgd om de verzamelingen en ‘pensionairs’ van de Zoo, ook door de kunst ontdekt en herontdekt te zien, bood Ost alle gastvrijheid, bij wie het detail geleidelijk minder belang kreeg zodat zijn tekeningen naar meer synthese evolueerden. Vaak werd in één pennetrek een hele beweging vastgelegd, waarbij de wezensaard van ieder dier op een verrassende wijze tot uiting kwam. Kracht, vitaliteit en trots liggen opgesloten in afbeeldingen van leeuwen, tijgers, gieren, luipaarden, neushoorns en tal van andere diersoorten. De dierenwereld bleek bij uitstek geschikt om gestalte te geven aan de beweging, het meest kenmerkende van Osts oeuvre. In de weergave van spankracht en dynamisme, vooral eigen aan roofdieren, wist hij pure meesterwerkjes tot stand te brengen.
De meeste dierentekeningen zijn uitgevoerd in zwart-wit techniek. Wanneer toch kleur wordt aangebracht is het doorgaans als ‘atmosferische begeleiding’ zoals Frans Mertens het uitdrukt. Enkel in zijn befaamde reeks Sarrasani, waarin hij de gloed van het hele gebeuren die de brand van het circus teweegbracht meer kracht wilde bijzetten, wordt de kleur als dominant ervaren.
Om de zeggingskracht intenser te laten aanvoelen werden tal van tekeningen van teksten voorzien, die steeds aanknopen bij de spirituele levensgerichtheid van de kunstenaar.
De bijzondere belangstelling van Ost ging ook uit naar de botanische verzamelingen van de maatschappij. Bloemen en planten wist hij in al hun weelde en verscheidenheid aan het papier toe te vertrouwen.