| |
| |
| |
De legendarische Ost
Een leven vol wisselvalligheden
Als knaap wordt Alfred Ost in zijn geboortedorp Zwijndrecht geboeid door het landelijk leven, maar vooral door de paarden op het erf van de kolenhandel van zijn vader. Wat hem obsedeert is de toren van de Antwerpse kathedraal aan de verre einder. Daar moet hij heen! En het gelukt hem. Verscholen in een grote laadbak, onderaan een bodewagen belandt hij in de stad. Onder de indruk van de forse natiepaarden klawiert hij naar de hoofdkerk. Bij het zien van Rubens' schilderijen wordt de in hem sluimerende kunstenaar volop gewekt. Zijn roeping staat vast: schilder zal hij worden; zijn levensavontuur is ingereden!
Schilderen, tekenen, het wordt voor Ost ademen van vreugde, pijn, ontgoocheling, verontwaardiging en visionair schouwen. Zó is zijn oeuvre-getuigenis een pschychogram van zijn legendarische levenstocht. Met zijn woorden gezegd: ‘Een blijk in Gods naam van eerlijkheid en heerlijkheid van mens tot mens’. Zoals een heilige geen geloofsambtenaar, noch een agent van een geloofsonderneming is, maar een belijder van het evangelie met alle gevolgen vandien, zo belijdt Ost hogere levenswaarden en wordt tegenpool van najagers van artistieke zwamglorie. ‘Ost is een warhoofd’, het werd gefluisterd maar ook ostentatief benadrukt.
Als, afgepijnd door de verkrachting van de naastenliefde, zijn geloof in de mens op de proef wordt gesteld, en hij over het mensdom spreekt, benadrukt hij, schijnbaar Uilenspiegelachtig ‘dom’. Want de evolutie van het mensdom is volgens hem een weinig stichtelijk gebeuren. Hij beschouwt het als een afschuwelijk uitdijen van de Abelmoord. Wat zijn de opeenvolgende oorlogen anders dan broedermoord, satanische ingrepen waardoor de Schepping Gods en de mensheid bewust verkracht worden. De homo sapiens, met zijn zichzelf toegedichte nimbus van superwezen, heeft zich in zijn zogenaamde ontwikkeling ontpopt als het gevaarlijkste beest onder de dieren, dat zijn soortgenoten, georganiseerdvoorbedacht heeft afgeslacht, dixit Ost. De atoomraketten en de chemische wapens bevestigen zijn visie. Werken in verband daarmee zijn voorzien van aanklachtteksten: ‘... de Godswraakroepende liefdeloosheid maakt van zielewezens, kuddevee, oorlogsvee, O, afgrijselijke doemenis!’ (6.12.34). Aanleiding genoeg voor legendarisch commentaar.
Het dierenrijk, in tegenstelling tot het verlopen mensdom, lag Ost nauw aan het hart. Dieren zijn in zijn orakeltekeningen, vaak media voor Godsopenbaring. In de Ost-schenking aan de Antwerpse Zoo zijn er zo enkele. De teksten op die werken benadrukken de nietigheid van de mens in het heelal. Ost beschouwt zulke tekeningen als zinnebeeldig voor zijn ‘wekroepideeën’. In die schenking is er ook een anekdotisch werk over het beest in de mens. Het stelt een gespan voor met een man die een paard schopt. Onderaan noteert Ost uur, dag, plaats (het gebeurde voor zijn toenmalige woonst, Betogingstraat 8, Borgerhout-Antwerpen). ‘Een beestmens mishandelt een prachtig paard’ (20.03.28).
In 1902 te Mechelen beland, wordt Ost de verheerlijker van het ‘Stede- en Monumentenschoon’. Als aanvoerder van de historische ‘Belfortstrijd’ wordt hij volop een legendarische figuur, die schalks maar tevens vastberaden strijdvaardig optreedt. Van 1912 tot 1914 is Ost vooral bekend door uitbeeldingen van paarden en volkse taferelen, vaak speels van aard, kleurige prentkaarten, ommegangen, processies, bedevaarten en devotievaantjes. Ook zijn feestaffiches maken ophef.
Als Ost te Brussel in de Galerie Boute van 5 tot 9 maart 1913 een bonte verzameling schilderijen, aquarellen, tekeningen en affiches ten toon stelt (305 stuks), wordt het een opvallende revelatie. Ministers en ambtenaren van het Ministerie van Schone Kunsten en hun klaplopers komen er pronken. De pers is een en al lof, niet het minst de Franse. ‘Ost la Gloire’ gonst het te Brussel. Op één dag is de zaal uitverkocht. Als Ost de werken bij de kopers aflevert, beseft hij plots dat ze - lijk vogels in een kooi - in hun groteske salons gevangen zullen zitten. Dat nooit! Ost tracht zijn klanten te overtuigen dat ze geen uniek stuk kochten, dat de goedkope verf vlug verkleuren zal en wat al meer. Hij stelt voor alles terug te kopen. Het lukt wel soms. Hij moet er dan wel meer voor betalen dan de oorspronkelijke koopsom.
In 1914 duikt Ost te Antwerpen op met een tentoonstelling in de zaal Memling (10/20 maart): 202 werken. Vooral de buitenlandse pers is geestdriftig en benadrukt de opvallende eigenheid van het Vlaams genie in de kunst van Ost. Een plaatselijk criticus ergert zich echter aan sommige zogenaamde karikaturale of sarcastische toneeltjes, die een bepaald publiek kunnen kwetsen. Het deert Ost geenszins. De waardering voor zijn kunst in de Franse en Duitse pers is toekomstgericht belangrijker. Als in augustus de oorlog uitbreekt is hij radeloos en wijkt uit naar Nederland. Hij keert
Afb. 1. Alfred Ost, Het Schoolprogramma, 1930, pentekening, Oostindische inkt, 38,5 × 36,5.
| |
| |
in 1919 terug en huist te Borgerhout-Antwerpen, na een verkenningstocht van een jaar door het verwoeste Vlaanderen. Dat de sjofel geklede Alfred Ost kunstschilder is, stoort niemand. Wel dat hij op straat in opvallend dikke schrijfboeken doorgaans met een groot timmermanspotlood te schrijven loopt. Wat noteert die kerel allemaal? Dat hij ook in de kerk te schrijven zit ergert sacrosante kerkgangers die ervoor zorgen dat hij ter verantwoording geroepen wordt. De niet vlug van de wijs te brengen Ost, die in welke benepen situatie ook, er grootse opvattingen op na houdt, trekt naar de kathedraal!
Zijn benoeming in 1920 tot ‘Ridder in de Kroonorde’ voor zijn vaderlands dienstbetoon in Nederland, zet hem aan zijn kandidatuur te stellen voor een te begeven cursus in ‘Perspective Pittoresque’. Een ambt in het kunstonderricht beveiligt wellicht zijn levensonderhoud. Om de verhoopte benoeming te steunen houdt hij een tentoonstelling te Brussel in de zaal ‘Aeolien’ (15-20 maart 1920). Ost heeft 500 werken met verschillende thema's en technieken kriskras door elkaar opgehangen van de vloer tot de zoldering: ‘Véritable Capharnaüm...’ drukt La Gazette (18.03.20). - ‘Ost. C'est plus qu'un nom, c'est un cri de guerre...’ luidt het in ‘Le Peuple Illustré’ (4.04.20).
Politieke intriges zorgen er voor dat Ost ‘Ridder in de Kroonorde’, de benoeming niet krijgt, wel een troostprijs: aanstelling als tekenleraar aan de Lagere Jongensschool aan de Van Maerlantstraat te Antwerpen (gepensioneerd in 1938). Te Borgerhout, eveneens in het lager onderwijs wordt hij op 1 april 1929 voorlopig aangesteld en na tien jaar (1939) defintief benoemd (gepensioneerd in '43). Ost heeft die opdracht als een aprilgrap beschouwd!
In beide scholen kent hij tegenkanting, maar te Borgerhout heeft hij met de kinderen waarachtige sprookjesuren beleefd. Behoudsgezinde of verachterde schoolpotentaten hebben de ver op zijn tijd vooruit zijnde Ost nooit begrepen. Tekeningen met begeleidende teksten zijn vernietigende aanklachten. Zo bijvoorbeeld naar aanleiding van de dood van een kind uit een klas waar Ost les gaf. Op een grafzerk luidt de inscriptie: ‘Hier ligt begraven een kind, gesneuveld bij den moorddadigen stormloop van het Barbaars School-Programma’. Op de voorgrond staat: ‘Nu is de school zonder goedheid, zonder wijsheid, en de meeste andere kinderen zijn geworden - idioten - of - misdadigers!’ (Afb. 1).
Hier een Ostiaans schoolavontuur. Ost moest een proefles geven voor het onderwijzend personeel van een Borgerhoutse school. De schoolbestuurder leidt de groep, met als gevolg dat het onderricht in de hogere klassen, Ost zoveel mogelijk wordt ontnomen. In vervanging mag hij er geven in het zogenaamde klasje van ‘de abnormalen’ in de Helmstraat waar niemand minder dan Willem de Meyer - de latere zangpedagoog - titularis was. Voor Ost een typische onderwijs ervaring, voor de kinderen een ostensieve opbeuring, want de guitige Ost speelt met hen paardenmolen of bootst de Borgerhoutse Reuskens na en tekent op het bord in hun trant.
Nu Ost in het lager onderwijs zijn bestaan beveiligd acht rijpt in hem een fantastisch plan: hij wil een ‘Ost-Museum’ stichten om daarin zijn oeuvre aan het volk na te laten. Tijdens een avondlijke tocht door de oude stad (1927) treft hem een oud, vervallen trapgevelhuis (1628) aan de St.-Antoniusstraat 11. Daar moet het atelier-museumcomplex komen! Een week later is het huis zijn eigendom. De notaris zal kopers zoeken voor de in pand gegeven bravoure-hors-d'oeuvres vooral met paarden. Op 2 oogst 1928 wordt een vergunning voor binnenhuisverbouwingen verleend. Ost gaat aan het breken: muren en gedeeltelijk ook roosteringen moeten eraan om plaats te maken voor een door hem bedacht kathedraalraam. Op zekere dag trekt Ost de voordeur dicht en het wankele huis stort in op de voorgevel na. Het kathedraallicht was ontloken! Ost gaat er niet aan tenonder. ‘Nooit zo'n stofbrand gezien!’ zegt hij, en maakt van licht doorzeefde tekeningen met doorbraaklicht waarvoor demonen wegduiken.
Met de opbrengst van wat er van het huis overeind bleef koopt hij aan de Ramstraat 16 een bescheiden burgershuis. Het moet een trefpunt worden voor idealisten. Ook de oeuvre-werken zullen er te bezichten zijn. Muren, ramen, deuren, ook de uitrusting - alles, behalve de zoldering wordt zwart geschilderd. Spotters noemen het een centrum voor zwartkijkers. In 1931 gaat er de eerste ontmoetingsavond door. Een gebeurtenis van belang (cfr. Morgenpost 8.01.31). Gekonkel en politiereglementen dwingen Ost zijn onderneming op te geven. Een harde klap, die hij niet vlug te boven komt. Hij trekt zich terug in de vergetelheid, bekommerd om zijn oeuvre dat hij geen onderkomen kan geven.
In 1936 is er een klas ‘Scheldeschildering’ aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen te begeven. Met het oog daarop houdt Ost in zijn beruchte Kafarnaümstijl, te Mechelen in de zaal Plantin (14/30 okt. 1936) een tentoonstelling, ditmaal met ‘oeuvre-werken’, aangezien officiële personaliteiten hun bezoek hebben toegezegd. Een tentoonstelling weer in Kafarnaümstijl (Afb. 2) komt te Borgerhout Antwerpen tot stand (5.12.1936). Ook hier geen officiële aandacht, wel spontane, volkse hulde: brood, fruit, bloemen... werden er neergelegd. Een uitdaging voor Osts tegenstanders, voor kunstkenners een ware openbaring.
Om het gaan en komen van de bezoekers te kunnen nagaan had Ost om incognito te kunnen blijven, een bolhoed opgezet! Op zeker ogenblik wordt hij plechtmatig door een heer begroet. ‘Dank u!’, lacht Ost. ‘Kent u mij?’ In de war gebracht door die bolhoed meent de heer zich te vergissen. ‘Neen, Mijnheer, maar ik dacht dat u die kwiebus Ost waart!’ - ‘Die kwibus ben ik niet. Wel ben ik zijn paard’. De groetende gaat er haast vierklauwens vandoor, de schalkse Ost, stapvoets stalwaarts.
Zijn voornemen om een oeuvre-erfdeel aan het volk te schenken wordt werkelijkheid. In 1936 komt Mechelen aan de beurt (430 werken), in 1937 Roosendaal (103) en
| |
| |
Hoogstraten (80), 's Hertogenbosch in 1938 (51). Tenslotte in 1945 in de Antwerpse Zoo: Dierenthemata (156).
Die schenkingen zijn telkens legendarische gebeurtenissen. Hier een voorval te Hoogstraten. Als Ost tijdens zijn tentoonstelling aldaar (sept. 1939) verneemt dat er plannen bestaan om een vergrote sacristie tegen de kerk aan te bouwen, leeft de Belfortstrijder weer in hem op, en tekent hij op slag een protestkaart. Op een nacht wordt dit druksel in alle huizen van Hoogstraten ‘gebust’ met de hulp van Jozef Carette (1883-1950), de kleermaker die in 1933 als het ware zijn beroep in de steek liet om Ost op het thuisfront en waar ook ten velde bij te staan.
In die schenkingsperiode komt Ost me eens ophalen als wapenbroeder. Op zijn schouder torst hij een ingelijste oeuvretekening om ze ergens in de stad te kijk te stellen op een bank of een drempel en zo te achterhalen wat de toevallige toeschouwers ervan denken. Dit zal hij overmaken aan de zogenaamde verwezenlijker.
Ost verplaatst zich wel eens per auto. Geen taxi, maar een privé wagen met chauffeur die hem ter beschikking wordt gesteld door een garagehouder die hij vergoeden mag met ‘paardenkracht-tekeningetjes’. Zij die Ost te oppervlakkig kenden, vertellen dat hij een eigen auto bezat en een chauffeur in dienst. De Mechelse stadssecretaris L. Rijckeboer die als ‘Lods’ het kronijkje ‘In den Uil’ van de Standaard verzorgde schreef over een tocht met Ost een bijdrage: ‘De Artiest in de Wagen’ (3.12.1937). Hij noemt Ost niet bij name, maar wie met de kunstenaar bekend was, wist op slag over wie het ging. We citeren een en ander: ‘De artiest in de wagen, verandert de wagen; hij rijdt alleen, hij rijdt zelf; wij zitten allemaal tegen de wanden geslagen met de artiest tussen
Afb. 2. Alfred Ost-tentoonsteling in Ostiaanse Kafarnaümopstelling.
Gemeentelijke Feestzaal, Borgerhout, december 1936, Alfred Ost (midden), Frans Mertens (links) e.a.
ons...’ - ‘Hij kan de naaste week zo een wagen hebben, maar hij wil niet aan het “oeuvre” raken’. In verband met de uit die tocht ontstane tekening besluit Lods zijn schriftuur: ‘De tekening stelt voor: de auto die met zijn muil en zijn ogen naar voren boort door de mist. Aan weerkanten wijzelf, die bezijden door de ruiten kijken en in het midden de artiest waarvan niets meer overgebleven is dan het hart en de vlam boven het dak’. - Dat hart en die vlam symboliseren treffend Ost, die in de mens een eeuwigheidsgloed ontsteken wou.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vlucht Ost met zijn in houten koffertjes geborgen oeuvre, geladen op een handkar. In Roeselare moet hij ze in een schuur achterlaten. Zelf wordt hij opgejaagd tot in Duinkerken en beleeft er apocalyptische tragediën. Na de capitulatie gaat hij op zoek naar zijn oeuvre. Te Roeselare vindt hij de schuur ingestort, maar de koffertjes ongeschonden. ‘Het is provindentieel’, zegt Ost. Over wat hij in die dagen beleefde maakte hij geen enkele tekening. ‘De werken des duivels teken ik niet’, klinkt het.
In de Antwerpse Zoo waren alle roofdieren veiligheidshalve gedood. Om weer publiek te lokken stelt Ost voor in een kooi onder het oog van het publiek te gaan zitten tekenen. ‘Ik zal daar meer bekijks hebben dan alle apen samen’, meent hij.
Vanaf 1942 leeft zijn museumdroom met een nog grotere obsessie weer op. Ost verkoopt zijn huis (Maréestraat 58 te Borgerhout), maakt nieuwe schulden en koopt in april 1942 een eigendom in de Kievitstraat 8 te Antwerpen. Daar moet het museum worden opgetrokken, een soort kloosterburcht.
Inmiddels is er weer een plaats (‘levend model’) te begeven aan de Antwerpse academie. Ost dient zijn aanvraag in ‘als geboren kandidaat-zonder-kansen’... Maar in de Kievitstraat gaat hij binnenshuis verbouwen (december '43). Een paar bogen waren gestoken, een kleine binnenkoer met een traptorentje waarbij een kleine kapel aanleunen moet, zijn klaar, als Ost tot Carette, die steeds ter plaatse is, zegt: ‘Er zit iets klem, we moeten een straatje omlopen’. Dat straatje leidt om naar Hoogstraten om er het H. Bloed te vereren. Heen en terug, een straatje van 74 km. De kwaal die in hem woekert lost hem niet meer. Toch houdt hij nog een tentoonstelling in de Dierentuin (8-16 sept. '45) en houdt er drie spreekbeurten. Tijdens de laatste tocht schenkt hij alle tentoongestelde werken aan de Maatschappij, en steekt de draak met alle officiële digniteiten die zich niet bekommeren om de geestelijke wederopbouw... en besluit met een striemend anathema tegen het materialisme en de hopeloze inzinking der geesten. Twee jaar later (12.10.1947) memoreert Het Handelsblad zijn woorden. Maar, één week na de schenking ligt Ost in de Eeuwfeestkliniek. Daar overlijdt op 9 oktober 1945 Ost, de legendarische Godsvagebond. Al tekenend heeft hij sferen opgeroepen met figuren dolend tussen hemel en aarde, zwevend als hij naar het paradijs zonder grenzen.
Frans Mertens
| |
| |
| |
Borgerhout
Begin april 1941 stond een kleine sjofele man rond het middaguur te wachten aan de lift van het Xaveriuscollege. Een pater kwam uit de lift, zag de man en vroeg: ‘Meneer, kan ik iets voor u doen?’, waarop de onbekende antwoordde: ‘Ik ben den Ost’. Pater Clinckaert had van de kunstenaar al horen spreken en ging verder: ‘Wel, meester Ost, welkom, welkom! En wat kan ik voor u doen’... ‘Als u mij bij pater De Blauwe zou willen brengen, zou me dat een groot plezier doen’.
Dat deed pater Clinckaert. En het resultaat was dat Alfred Ost, meester Ost zoals men hem gewoonlijk noemde, sinds die dag geregeld op het college verscheen.
Waarom? Wel, om warm eten te hebben. Het was oorlog en in die tijd had men bij het geld om eten te kopen, ook rantsoeneringsbonnetjes nodig. En Ost verloor die meestal. Toen hij zijn miseries vertelde aan zijn kolenhandelaar, zei die dat zijn zoon, pater De Blauwe, voor het eten zorgde van het Xaveriuscollege en dat die wel zou helpen.
En meester Ost werd geholpen. Hij mocht die maand april een paar dagen per week gratis en zonder bonnetjes komen eten. Daarna vanaf de maand mei zou hij zijn zegeltjes bij het begin van de maand afgeven en zou hij elke dag gratis kunnen komen eten.
Hij at in een reftertje dicht bij de keuken. Dat reftertje was vroeger de portiersloge en de kamer van pater prefect geweest. Daar, in de stilte van de kloostergang en het binnentuintje groeide bij Alfred Ost het groots en hartstochtelijk verlangen, om al die witte muren van het in aanbouw zijnde Xaveriuscollege, dat in 1935 gesticht werd, vol te tekenen. Hij wilde iets doen als tegenprestatie voor dat gratis eten. Die muren waren voor hem enorme tekenbladen waarvan hij altijd gedroomd had. Geen foliobladen meer, maar muren! Als dat eens kon!
Hij maakte zijn verlangen kenbaar aan pater Rector. Die vroeg hem langs zijn neus weg: ‘Kunt u wel muurtekeningen maken? Maak eerst maar wat tekeningen in het eetkamertje en dan zullen we zien.’ Blij als een kind ging Ost houtskool halen en begon. Eerst een aanroeping van de Heilige Geest: Veni Sancte Spiritus (Kom Heilige Geest) en daarboven een engelenfiguur in aanbidding voor een kelk met hostie. Groot 66 cm bij 37. Zo maakte hij er vijf. Dan begon hij aan grotere tekeningen: lm90 bij lm60. Om er enkele te noemen: een Veronicadoek, Christus en de Emmaüsgangers, een galjoen, Sint-Jan de Evangelist, een innig Laatste Avondmaal met veertien man aan tafel. Dit alles was op een kleine maand klaar en de 18de juni was het voor Alfred Ost een hoogdag. Pater Rector en Lodewijk Moereels zouden komen om zijn werk te beoordelen! Meester Ost nodigde Lisa, Bertha, de heer Peeters en dokter Muyle uit om dit mee te maken. En het viel in de smaak. Pater Moereels vond het goed en gaf zijn toestemming om verder te tekenen. Wat een vreugde. Wat een geluk! Nooit misschien is Ost zo blij geweest!
Na dit reftertje en een spreekkamer bij de portier, liet Ost, de begenadigde, zijn oog vallen op de vierentwintigmeterlange muur in de reftergang. Hier heeft hij zich kunnen uitleven. Hier heeft hij zijn meesterwerk staan.
Een statige Moeder Gods met een stevig Kind Jezus wordt aan weerszijden van een grote troon door optrekkende processies gehuldigd. Een voetgangersprocessie, paardenprocessie en een huifkarprocessie. Groots en geniaal. De processie van Hakendover op tweede Paasdag moet hem zeker geïnspireerd hebben. Er is ook een paard bij dat het ‘meegaande’ paard zou kunnen genoemd worden want het blijft ons aanstaren, van welke kant we ook komen. Ook is er een bewegende huifkar waar Ost zelf, klein en guitig, op de bok zit.
Alfred Ost is ongeveer drie jaar op het Xaveriuscollege geweest. Van april 1941 tot begin 1944. In die tijd heeft hij twee grote gangen, een grote driehoek, een muur boven de driehoek, drie kamertjes, een halve refter die nadien klas werd, en hier en daar nog een stuk muur volgetekend.
Vol is eigenlijk het woord. Meester Ost kon als het ware geen vierkante meter wit zien of hij moest er iets op tekenen. Daardoor geeft een eerste kennismaking met de collegemuren een indruk van overdaad en geweld. Ost hield van die stijl. Daardoor is men verplicht voor zijn werk stil te staan en te leren zien wat hij wilde zeggen. Men kan er jaren aan voorbij lopen zonder erdoor getroffen te worden. Het zijn dan als het ware zwarte wandtapijten die de kaalheid van de muren bedekken. Maar als men wat tijd heeft, en schouwt... ja, dan gaat er een wereld open.
Alfred Ost was een diep religieus mens. Al de collegemuren getuigen ervan. Het zijn vruchten van zijn meditaties waarin het offer en de liefde centraal staan. Maar hij was ook een vrijgevochten man die zich door niets of niemand liet gezeggen. Daardoor ontstonden er wel eens meningsgeschillen en soms ook fikse ruzies. Want meester Ost was ook welsprekend en kon luidruchtig zijn woordje meepraten. Daarvan kon pater Uten getuigen. Deze wou een huldeboek uitgeven ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Ost en Meulemans. Hij vroeg de beide kunstenaars de eerste honderd exemplaren te ondertekenen. Ost wilde dat niet doen. Pater Uten dacht dat hij wel bij zou draaien en liet de boeken drukken met de mededeling dat de kunstenaars eigenhandig zouden tekenen. Toen Ost dat zag is hij woedend geworden, is een handkar gaan halen, heeft zijn houtskool, penselen, tekeningen en ander gerei bijeengeraapt en heeft het college verlaten. Om er nooit meer terug te keren.
Treurig om zijn onverwacht weggaan zijn wij Alfred Ost toch zeer dankbaar voor de geestelijke rijkdom die hij op de muren van het Xaveriuscollege achterliet en die hij meestal tekende met DG, dit is Deo Gratias: Gode zij dank.
Aimé De Neef s.j.
| |
| |
| |
Brasschaat
Sint-Michielscollege 1941. De kunstenaar Alfred Ost wordt verwacht voor een etentje. De gastheren dragen het witte habijt van St.-Norbertus; vier paters, die vol verlangen uitzien om de kunstenaar te ontvangen en van naderbij te leren kennen.
De Meester! - Hij hoeft niet te bellen, wij staan reeds klaar in de gastvrije open deur. Ost, klein van gestalte, gekleed in een donker fluwelen pak, artiestenhoed en dito strik om de halsboord. Hij praat, glimlacht, kijkt en doorgrondt u met zijn arendsblik, spreekt zacht, gaat met zijn vingers door zijn wilde zilveren lokken,... neemt na korte tijd een agressieve houding aan, roept, tiert en slingert afgrijselijke dingen in het gezicht van hen waarvan hij houdt - hij bemint en haat terzelfder tijd.
Buitensporig en ontroerend, Alfred Ost, kan niet anders dan overvloeien van creativiteit. En deze virtuoos biedt de mensen steeds een mooi geschenk, dat hij voortdurend met een buitengewone gulhartigheid naar voren brengt: hij creëert!
Gelijk een arend, soms uitgeput, overvliegt hij onze ideeën om zijn nieuwe schepping aan te bieden... d'een na d'ander. Toen hij eens zo'n creatie toonde, vrucht van zijn wondere visie, tekening bruisend van geweld, riep hij uit: ‘Mijnheer, vergeet niet: dit papier was twintig minuten geleden nog maagdelijk!’
Eén enkel ingrediënt doordesemde hem en zijn oeuvre: de liefde. Hij was doordrongen van de liefde tot God en tot de evennaaste. Hij wilde de mensen mooi en edel zien, steeds naar God gericht: Koning van de Schepping!
Wanneer men de Meester gedurende maanden aan het werk zag, stelde men zich de vraag welk insect hem wel kon geprikt hebben!
Ost rekende niet, hij gaf. Hij ging nooit op zijn lauweren rusten - zijn temperament liet zulks niet toe. Hij werkte en schiep: laten wij het niet over geld hebben, zegde hij, de kunst is een genoegen dat offers vergt en waardoor men zelden rijk wordt; maar men betaalt graag een hoge prijs om zijn idee naar voren te brengen en de nieuwe schepping, aldus ontstaan, aan de mensen mee te delen.
Van week tot week hadden onze geregelde ontmoetingen plaats: in de Mareestraat te Borgerhout, later in de Kievitstraat te Antwerpen, maar meestal in het Sint-Michielscollege te Brasschaat, hier was de Meester steeds in gezelschap van zijn vleugeladjudant de heer C. Carette. Terwijl A. Ost naar de nog witte muren kijkt, vol vuur om ons zijn nieuwe schepping voor te toveren, staat Carette naast hem met een begrijpend gebaar, en biedt grote brokstukken houtskool aan voor de geboorte van een nieuw stuk in het oeuvre. Zonder een woord te spreken klautert de Meester op een tafel, hij zwaait en trekt, draait en keert de houtskool met geweld over de muur - het blanke paneel - tot het waanzinnige toe. Na een wijl roept hij: hier nog de draak... de solfergeur verspreidt zich... onze ogen tranen! - Daar staat Sint-Michiel de draak beheersend, met op de achtergrond het hele collegegebouw met kerk-abdij en ál, reëel en visionair. Men zwijgt: de grote tovenaar, want dat is Ost, heeft voor ons een tafereel gecreëerd, overweldigend maar wonderbaar mooi - allen stonden vol bewondering. Een kostbaar geschenk! Maar Ost laat zich niet in met handgeklap, hij kijkt even op, zucht, dankt God voor zijn hulp en werkt verder.
Wij genoten en hadden de indruk een ‘witteke’ in zijn klein glaasje te verdringen en ons met volle teugen te laven aan Trappistenbier: een prullenwinkeltje dat ineens een multinationale werd.
Ost hield zeer veel van kinderen, kon hen ook niets weigeren.
‘Mijnheer Ost, teken eens iets voor mij, a.u.b.’ Hij wist dat ieder wondje, niet geheeld, besmetting kan teweegbrengen, heel het wezen kan vergiftigen. Hij verkoos steeds wat licht, vreugde en liefde te brengen in het kinderhart, en maakte dikwijls een tekening die in verband stond met de naam van het kind. Zo schetste hij een mooie compositie met korenaren voor Jefke Coremans, en een schuur met alles eraan en errond voor Paul Schuermans. Verrukkelijk! Dol van vreugde werd het hart van de Meester één met het kind als hij zo'n attentie ten geschenke gaf. Voor kinderen was hij een lichtende wolk.
Ost leidde een prachtig leven, heel en al gewijd aan vriendschap en liefde. Een hart dat doorheen veel kwellingen steeds overliep van dolle kinderlijke liefde.
Een man die in ons dankbaar zal blijven voortleven.
Neen, hij is niet dood!
Dit jaar is zijn jaar.
En hij blijft God danken met ons allen!
A. Gailliaerde
Alfred Ost, St.-Michiel, getekend op een muur van de ‘Patersgang’ in het St. -Michielscollege in Brasschaat.
| |
| |
| |
Groot-Bijgaarden
In de eetzaal van de paters Salesianen in het Don Bosco Technisch Instituut te Sint-Denijs-Westrem, wordt een prachtige tekening bewaard van Alfred Ost, namelijk Onze-Lieve-Vrouw van 't Grijspeert. Z.E.H. Gérard Grijspeert was provinciaal overste van de orde van 1959 tot 1965 en ik was vaak in de gelegenheid om met hem over de mysterieuse Alfred Ost te spreken, want wijlen mijnheer Grijspeert kende hem als geen ander. Beter dan uit te weiden over het verblijf van de kunstenaar te Groot-Bijgaarden, meen ik er goed aan te doen te putten uit de annalen van het huis (in ieder klooster wordt zo'n annalenboek bijgehouden). Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Groot-Bijgaarden noviciaat en retraitehuis en ook het college van St.-Denijs-Westrem moest daar noodgedwongen ondergebracht worden, wat inhield dat het huis overvol zat toen Alfred Ost daar onderdak kwam vragen bij de novicenmeester Gérard Grijspeert. Het feit dat Alfred Ost toch opgenomen werd, bewijst wel dat ondanks dé noodsituatie de paters een warm hart hadden voor deze verschoppeling en begrip opbrachten voor de miskende artiest. In de annalen spreekt men steeds over ‘meester’ Ost, wat laat veronderstellen dat zijn kunstenaarschap daar algemeen erkend en gewaardeerd werd.
Waarom Alfred Ost naar Groot-Bijgaarden kwam? Groot-Bijgaarden telde meerdere kloosters en Ost was zeker dat hij daar veel kans had om onderdak te vinden op zijn vlucht uit het door vliegende bommen geteisterde Antwerpen. Een greep uit de annalen zal veel verduidelijken.
3 november 1944: kunstschilder Alfred Ost komt onderdak vragen; hij heeft Antwerpen verlaten omwille van de vliegende bommen.
15 november: naamfeest van de koning; 's avonds om 17 uur tentoonstelling van de werken van meester Ost sinds zijn verblijf hier gemaakt. Hij spreekt over de kunst en het tekenen.
22 november: Sint-Cecilia-feest: tijdens een conferentie wordt een tekening van meester Ost binnengebracht voorstellende de heilige Cecilia.
30 november: meester Ost tekent vijf taferelen uit het leven van Don Bosco.
1 december: meester Ost tekent drie andere tekeningen over Don Bosco.
8 december: feest van Maria Onbevlekte Ontvangenis - inkleding van novicen en groot feest. 's Avonds toneel ‘Harlekijntje’ door de studenten. Ost heeft de decors geschilderd.
15 december: het kolenvraagstuk is nijpend. We staan op het punt zonder kolen te vallen. Een medebroeder gaat naar de mijn van Tamines en krijgt daar twee wagons. Ze zullen geleverd worden langs de leverancier van 't klooster. 's Avonds maakt meester Ost in dank een ex voto ter ere van O.-L.-Vr. (zwarte tekening van 52 × 72 cm) die het kindje Jezus voorstelt op de schoot van Zijn moeder en zijn handjes warmt aan een gesloten vuur.
24 december: toneel door de studenten van St.-Denijs-Westrem ‘De bloeiende kerstnacht’. Opening van kerstfeest door tentoonstelling van enkele tekeningen van Ost, nl. kerstontwerpen. Onder meer van een kersttafereel, bestaande uit negen taferelen.
27 december: meester Ost maakt drie tekeningen over Don Bosco.
29 december: meester Ost maakt twee andere tekeningen over het leven van Don Bosco. 's Avonds in het retraitehuis, expositie van enkele werken van meester Ost voor de K.A.J. 10 januari 1945: levering van 9 ton kolen van de 20. Voor deze gelegenheid maakt meester Ost een schets als tegenhanger van de tekening van 15 december ‘Aanbieden van de dankbare harten aan O.-L.-Vrouw’.
10 maart: meester Ost tekent ‘Aanbieding der harten’, formaat 52 × 72 cm, in dank voor de bekomen kolen.
4 april: meester Ost vertrekt terug naar Antwerpen; sedert een achttal dagen vallen geen Vl's meer.
Tot hier enkele grepen uit de annalen. De anonieme schrijver
Alfred Ost, Onze-Lieve-Vrouw van 't Grijspeert
| |
| |
bewijst dat Alfred Ost innig meeleefde met wat er binnen de kloostergemeenschap gebeurde.
Andere paters vertelden mij dat Alfred Ost dagen doormaakte waarop hij treurde en vereenzaamd wandelde in zijn lange kapmantel; andere ogenblikken wierp hij zich geestdriftig op het tekenen van gebeurtenissen uit het leven van Don Bosco of schetste hij in een oogwenk een ex voto voor een novice of nog een paard voor de op bezoek zijnde humaniorastudenten.
‘'t Was een groot kind’ vertelde mij een pater en dat had dan geen enkele pejoratieve bijbedoeling, want deze dromer kon ongelooflijk godsdienstig zijn en gepassioneerd spreken over het geloof en de kunst. Geregeld ging hij naar de mis in de buitenkapel, waar hij zich op het oksaal installeerde met een groot blank blad papier en daarop dan in zijn typische kalligrafie de naam van God schreef en alle lofbetuigingen die hem te binnen schoten, zoals de Almachtige, de Ingoede, de Opperste Rechter, enz. Ost was geen aantrekkelijk man maar een sukkelende vrijgezel die sober en teruggetrokken zijn dagen doorbracht met tekenen (voor hem was dit echt bidden) en praten over het religieus leven en de diepe zin van God. Ost was een gepassioneerde die een eigen schriftuur verworven had en uitblonk in de zo moeilijke lavistechniek, die hij bij voorkeur gebruikte. Hij hield van grootspraak en durfde heftig reageren; het was iemand waarmee men veel geduld moest hebben omdat hij als gevoelsmens zijn mening sterk verdedigde.
Aan het eind van zijn verblijf bij de Salesianen boeide het religieus gebeuren hem nog meer dan vroeger en novicenmeester en vriend pater Grijspeert was een echte stimulans voor zijn kunst. Ost had Don Bosco leren kennen en begrijpen en uitte dat in grote tekeningen als dank voor het onderdak dat hem daar zo bereidwillig gegeven was. Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de heiligverklaring van Don Bosco geven de Salesianen een map uit met twintig afbeeldingen van tekeningen van Alfred Ost over Don Bosco. Ook werd een reizende tentoonstelling georganiseerd om deze werken aan de onderscheiden kloostergemeenschappen en Don Boscoscholen voor te stellen.
Willy Otte
Geweldenaar niet te bedwingen!
Nog springen paarden rond u op!
Nog golft in u het groot galop
en trekt gij mee met kar en paard
naar Hanswijk of het ‘Heilig Bloed’.
Nog draagt gij trots uw Rembrandt-hoed
omringd van stumperds en van boeren.
Nog leeft gij tussen heiligen en hoeren
en zwerft vereenzaamd langs de haven!
Want ook al heeft men u begraven:
nog rijdt gij, op een hengst geheven,
onstuimig door het Laaiend Leven!
Alfred Ost schildert
Alleen zó stapt en trekt een paard,
alleen zó steigren vlammen,
alleen zó kantlen tinnen en stenen,
alleen zó deint de processie,
op en neer... rusteloos verder,
in het licht en in het donker,
in de ruimte, in het vlak,
speelt het immer bewegende licht
en stormt het perpetuum mobile
Wat is dat met zijn hart?
en bij elke hartslag splijten?
|
|