Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 33
(1984)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Binding van Alfred Ost met Willebroek, Mechelen en ZwijndrechtWillebroekToen wij in oktober 1977, naar aanleiding van de ‘Tentoonstelling Alfred Ost’, die op initiatief van de gemeentelijke Culturele Raad van Willebroek in samenwerking met het gemeentebestuur werd opgezet, de opdracht kregen, om naar het verleden van Alfred Ost (1884-1945) te speuren, aangezien die, naar zeggen van Frans Mertens, in Willebroek had gewoond, zijn wij op zoek gegaan en kwamen wij tot de verrassende bevinding dat Isidoor Ost (o Mechelen 1847), die met Barbara Hamendt (o Rupelmonde 1846) gehuwd was, inderdaad jarenlang aan de Kasteelstraat nummer 11 (nu Torenstraat), woonachtig was geweest. Hij werd, op 14 mei 1892, in de Willebroekse bevolkingsregisters ingeschreven. Hij betrok het huis op de hoek van de Kasteelstraat en de Groene Laan. Dit huis werd later, door de hulp van ereschepen Jules Borghijs - een schoolvriend van Alfred - alsmede via de ‘onthullende’ brieven, die ons door Fernand Ost, de zoon van Urbain, ter hand werden gesteld, geïdentificeerd als het huis waarin zich gedurende lange tijd de kantoren van de vroegere brouwerij De Jonghe-Erix hebben bevonden. Alfred, Ghislain, Marie-Joseph Ost stond van zijn achtste tot zijn achttiende jaar in Willebroek ingeschreven. Hij krabbelde daar, in die heerlijke sfeer van water en wind en trekkende paarden, zijn Vaartland bij mekaar. Hij tekende er, op 20 december 1893, zijn Plan du Canal. Hij moest nog tien jaar worden, maar toen al waren er dat inzicht en die visie, die de geboren kunstenaar in hem lieten vermoeden. Hij liep er, drie jaar lang (van 1892 tot 1894), naar de gemeentelijke jongensschool, waar Guillaume Wagemans de ‘bovenmeester’ en August Emmers, Florimond Pauwels en Alfons Van Deursen de andere ‘meesters’ waren. In 1895 vertrok Alfred naar de kostschool ‘Institut Saint Berthuin’ in Malonne bij Namen. Hij zou daar tot in 1898 blijven. Hij was er, samen met zijn broer Urbain, die altijd ‘de helpende hand’ voor zijn dromende geest zou blijven. Van in 1898 tot in 1901 verbleef Alfred Ost in Hoogstraten in het Klein Seminarie, al was hij dan reeds bezeten van de kunst en van de ‘volkse kunde’ die hij, tijdens de vrije dagen in Willebroek, extra verzorgd wilde beleven. ‘Wil alsjeblieft zo goed zijn, Paken, vraagt hij in een niet gedateerde brief aan zijn vader, van een kleine witte laag te leggen op enkele kleine platen, waarvan ge de grootte wel weet. Ook op deze die ik al begonnen ben, teneinde een of ander mooi zicht van de buiten te maken’... Op 3 februari schreef Urbain: ‘Alfred gedraagt zich goed. Hij is echter altijd een beetje droefgeestig, maar dat komt misschien door dat slechte seizoen.’ Het waren de eerste tekenen dat hij daar weg wilde, dat hij een andere weg wilde volgen. De humaniorastudies lagen hem niet. Hij wilde naar de academie gaan om kunstenaar te worden! In een niet gedagtekende brief aan zijn ouders, bekende hij, dat hij slecht had gewerkt, maar dat hij zich toch wilde beteren. Tijdens de grote vakantie van 1901 viel (waarschijnlijk) de
Alfred Ost verbleef van 1892 tot in 1902 in de op de hoek van de Torenstraat en de Groene Laan gelegen woning, waar zijn ouders destijds een handel in kolen dreven.
grote beslissing, om Alfred niet meer naar Hoogstraten, maar naar de academie te laten gaan. ‘Ik kan niet anders dan uw beslissing in verband met Alfred goedkeuren’, schreef de superior van Hoogstraten. ‘Indien hij in de Humaniora niet verder wil gaan, dan zou hij in “St.-Luc” te Gent kunnen beginnen’... Maar Alfred ging niet naar Gent, wel naar de Antwerpse Academie, waar hij tekenles volgde. Tijdens de volgende zomer, in 1902, vertrok de familie Ost naar Mechelen, omdat de kinderen aldaar een betere treinverbinding met de ‘studie’-steden hadden. Alfred bleef echter van Willebroek houden en van Willebroek dromen. Hij bleef in contact met de mensen. Hij ‘behield’ de sfeer die van die mensen en van dit land waren uitgegaan. En hij tekende voor hen, veel jaren later. Hij leverde voor het gulden boek, dat in 1908 door het gemeentebestuur, aan de toneelvereniging Van Peene's Kring, ter gelegenheid van haar zilveren jubelfeest werd aangeboden, een fraaie pentekening. Hij zorgde het jaar daarop, dat er op de Jaarmarktaffiche een stijgerend paard kon worden afgedrukt. In de aquarel De Uitwijkelingen, toont hij ons Willebroek op de achtergrond. Alfred Ost is in zijn werk jarenlang een kind van de streek geweest. Hij bracht, tijdens de Eerste Wereldoorlog, ten bate van de meest diverse liefdadigheidsinstellingen, tal van oorlogstaferelen op kaart. Op een van deze prenten stelt hij enkele vluchtelingen voor, met op de achtergrond het brandend kasteel van Ruisbroek. Globaal gezien heeft hij zich van deze ‘vaartlandse’ sfeer nooit helemaal kunnen ontdoen. Hij werd erdoor aangegrepen. Hij is een ‘Willebroekenaar’ geweest om nooit te vergeten...
Karel De Decker | |
[pagina 238]
| |
MechelenWanneer de familie Ost zich in 1902 te Mechelen vestigt, telt de stad ca. 55.000 inwoners. Deze wonen grotendeels binnen de vesten, d.w.z. in de oudste stadsgedeelten. Op enkele uitzonderingen na, is in feite zelfs het middeleeuwse stratenpatroon ongewijzigd gebleven: kronkelende, smalle hoofdstraten die op de Grote Markt hun begin- of eindpunt vinden, nauwe dwarsstraten en -straatjes, steegjes, ‘fortjes’ (beluiken) en een groot- en klein begijnhof haast volledig bewoond door leken. Er zijn in Mechelen ook enkele residentiële wijken waar de burgerij verblijf houdt en verder nog de talrijke kloosters, het paleis ‘van den buskop’ (aartsbisschoppelijk paleis), een groot- en een klein seminarie, nog wat andere scholen, een station en een paar kazernes. Heel het stadslandschap van Mechelen wordt doorsneden door de Dijle en de talloze vlietjes, die, toen de familie Ost te Mechelen kwam wonen, reeds bijna alle overwelfd of gedempt waren. In 1911-1912 verdween het laatste vlietje ‘de Melaan’ voor immer uit het stadsbeeldGa naar eind1. In de huidige Goswin in de Stassartstraat, de vroegere Kerkhofstraat, ligt echter nog immer het zgn. ‘Groenwaterke’ als enig relict van deze watertjes die eertijds zo indringend het Mechelse stadsbeeld bepaalden. Alfred Ost heeft de allerlaatste van deze vlietjes (o.m. de reeds geciteerde Melaan) weten verdwijnen. Feit is, dat Alfred Ost in 1912, als een soort protest tegen dit - voor hem althans - vandalisme, een reeks van dertig prentkaarten ‘De Vlietjes van Mechelen’ tekent. Uitgever is, zoals voor quasi alle zgn. ‘Ostkaarten’, de Mechelse drukkerij Ed. Van den Bossche. Ost steekt eigenlijk zijn protest niet onder stoelen of banken. Op prent 1 van reeks 3 De Melaan gezien van op de Befferbrug staat rechtsboven trouwens volgende tekst in handschrift: ‘Bericht. Mechelen. Al de Kunstenaren en de Kunstminnaars betreuren het verdwijnen uit Mechelen der Melaan met hare spiegelwaterkens, hare zoo schilderachtige hoekjes en brugjes!’ Dit procédé van tekst en beeld zal hij herhalen in de reeks Belfortstrijd. Nauw aansluitend op de reeks van de vlietjes, schildert of tekent - al naargelang men het interpreteert - Alfred Ost in 1913 een reeks van dertig Dijlekaarten. Deze reeks omvat o.m. afbeeldingen van de voldersmolen ‘gezien van in den Botanieken Hof’, de Zoutwerf met het ‘fort van de Roode Poort’ en de ‘Radijzengang’, de huizen ‘De Lepelaar’, ‘De Zalm’ en ‘De Pekton’, de Vismarkt met de mosselboten, de zgn. ‘steenkaai’ e.a.m. Aan de Tichelrij staat zelfs nog een snotaap in de Dijle te plassen. Ost had het gezien en tekende het!
In amper twee jaar ontstond aldus een omvangrijk iconografisch oeuvre met betrekking tot het oude Mechelen. Bij nader onderzoek constateert men echter, dat Ost heelwat van deze prenten uit het geheugen tekende! Inderdaad, de vlieten waren alle verdwenen in 1912, het ogenblik dat Ost start met zijn reeks tekeningen. Hij heeft uiteraard sedert zijn aankomst in Mechelen (1902) er vele weten dichtgooien of overwelven. Merkwaardig is wel, dat Ost op de 6de kaart van de 6de reeks, d.i. de allerlaatste kaart van De vlietjes van Mechelen, een schip afbeeldt dat de naam draagt ‘Vaarwel Melane’. Het werk van Ost zit inderdaad vol symbolen! In de verzameling Osttekeningen, tentoongesteld in het Mechelse stadsmuseum ‘Hof van Busleyden’, vindt men zelfs een werk met de vermelding ‘Zakbrug 1788’. Een duidelijk bewijs dat Alfred Ost naar oudere voorbeelden werkte of allicht zelfs al eens een apocrief werk creëerde. Dat hij echter een haast fotografisch geheugen had voor wat hij gezien
Prentkaart van Alfred Ost uit de tweede Belfortreeks met de binnenzijde van halle, aan de kant van het Paleis van de Grote Raad, vóór de voltooiing.
| |
[pagina 239]
| |
had, is ruim geweten. Wanneer hij reeds jaar-en-dag uit Mechelen weg is, zal hij nog steeds in enkele rake lijnen, typische stadsgezichten op het papier vastleggen. Frans Mertens schrijft dat Ost in 1936 een tekening van het Grootbegijnhof maakte die ‘uit zijn feilloos visueel geheugen weer opgedoken was’. Maar keren we terug naar Mechelen, waar ‘alles voor Ost verrukkelijk was’. Benevens de Dijle, de vlietjes en de bruggen, was ook HanswijkGa naar eind2 een geliefkoosd thema voor Ost. In 1912-1913 schiep hij twaalf gekleurde tekeningen. In 1938, ter gelegenheid van de Cavalcade, nogmaals acht sepia-tekeningen van een eerder schematische conceptie. In de oudste Hanswijkreeks treft men een afbeelding aan van ‘De Paardenbeeweg’ waarin men reeds de krachtige paardenlijven kan ontdekken die later in zijn ‘natiepaarden’ nog meer zullen opvallen.
Ook Sint-Romboutstoren met zijn beiaard en de maanblusserij was voor Ost een inspiratiebron. Vaak tekende hij ook interieurs van kerken en van de kathedraal met o.a. de kanunniken van het kapittel ‘in den bak’Ga naar eind3. Dikwijls waren de aldus ontstane portretten van deze geestelijken eerder karikaturen dan gelijkende afbeeldingen. Ost beaamde dit trouwens zelf. Men leest hierover in de bijdrage van Herman Baccaert in het tijdschrift ‘Hoger Leven’ van 22 maart 1913 het volgende: ‘...Hij (dus Alfred Ost) tekende en schilderde zooals men dat nog nooit had gezien; al wat forsig was en kloek, al wat oud was en kaduk, al wat eigenaardig was en drollig, 't kwam alles op doek en papier met een raakheid die verrast en een eigenaardigheid van visie welke alhier (in Mechelen) deed grinniken en die slechts weinigen te genieten vermochten. - ‘Al Uw menschen en dieren hun beenen zijn te kort!’ zei onze oude kanunnik! - ‘De mijne zijn het ook, Eerwaarde’ zei leuk de schilder. - ‘De hoofden zijn te dik, de monden te wijd, de oogen te groot!’ - Ost lacht. - ‘Het zijn al karikaturen!...’ Einde citaat.
Werelds waren de twaalf prenten die Alfred Ost in 1912 in verband met de ‘Ommegang’ ontwierp. De Mechelse ‘Ommegang’ is, bij wijze van spreken, zo ‘oud als de straat’ en bestaat uit: Grootvader Reus (1600), De Reus (1481), De Reuzin (1549), De drie kinderen, Janneke, Mieke en Klaaske (1618), Opsignoorke (1647), Het Rad der Fortuin (1615), Het Schip van Oorlog (1647), De Kemeltjes (1501) en De Paardjes (1648). In feite behoort deze reeks werken tot de zgn. BelfortstrijdGa naar eind4. De allereerste prentkaart uit deze serie is eigenlijk een pamflet met een uitgebreide tekst die ons direct Alfred Ost als verdediger van het Mechels monumentaal, cultureel, artistiek en volkskundig patrimonium toont: ‘Belfortstrijd 2de Reeks door A De roemrijke mechelse “Reuzenstoet” verbleef in de “Reuzenhalle” van rond 1625 tot 1875 en gedeeltelijk tot onze dagen 1906-1912... Hierom, en om de tegenwoordige opvallende pracht der aloude “Reuzenhalle” en het indrukwekkend schoon van het eeuwenoud “Belfort” wil “Mechelen” met al de Heeren Kunstenaars van het Land en van den Vreemde, deze eigenaardige “Landsmonumenten” bewaren!!! Niet ombouwen maar eerbiedig herstellen!!! Vanzelfsprekend bestaan van alle vermelde prentkaarten originele tekeningen en aquarellen. Voor het merendeel behoren deze thans tot de collecties van het al vermelde museum ‘Hof van Busleyden’. Buiten deze bekende prentkaartenreeksen, tekende Alfred Ost nog een aantal ‘losse’ kaarten, d.w.z. kaarten die in geen reeksen passen, en honderden, zo niet enkele duizenden werkjes en werkjes - vaak niet meer dan enkele - krabbels - met Mechelen als onderwerp. ‘De kaarten over de processie, de bedevaarten en het Mechelse stedeschoon kunnen aangezien worden als volkse prentkunst van het hoogste gehalte’Ga naar eind5. Als ontwerper van affiches werd Ost eveneens gewaardeerd. We vermelden, wat althans Mechelen betreft: het ongeveer 3 m2 grote affiche voor Mechelenkermis, ontworpen in 1911; het affiche voor de landbouw-, handel- en nijverheidstentoonstelling in 1913; en nog in 1913, het zeer bekende affiche voor de Jubelfeesten van O.-L.-Vrouw van Hanswijk. Ook voor kleiner reclamewerk kon men bij ‘den Ost’ terecht: zo maakte hij voor kolenhandel F. Nees een wit-zwart tekening met een fors trekpaard voor een geladen kolenwagen; voor het 17de gouwfeest van turnkring ‘Deugd en Vreugd’ tekende hij een diploma (en prentkaart) met een St.-Joris te paard de draak dodend. En dan tekende hij ook nog prachtige etiketten voor de sigarenkistjes ‘Opsignoor’! Vermelden we verder nog de reeks merkwaardige tekeningen rond het verhaal van de Mechelse maanblusserij. En in 1938, ter gelegenheid van de beiaardtentoonstelling in de Dijlestad, pakt Ost uit met een nieuwe reeks van 26 werken in verband met toren en beiaard. Werkelijk, Mechelen ligt Ost niet alleen nauw aan het hart, alhoewel hij er slechts van 1902 tot 1914 werkelijk woonde, maar, zoals F. Mertens schrijft: ‘Te Mechelen is alles voor Ost verrukkelijk’! Opvallend is toch ook wel, dat Alfred Ost dikwijls zichzelf op zijn werken afbeeldt, soms duidelijk zichtbaar en herkenbaar, soms weggedoken, als een verre waarnemer, die er plezier in heeft onopgemerkt één-of-ander tafereeltje gade te slaan. Vermelden we b.v. de reeks Vlietjes waar onze kunstenaar zich met zijn schildersezel aan het ‘Augustijnebrugske’ heeft geposteerd; aan de ‘Befferbrug’ staat hij te tekenen, twee kleine kindertjes kijken toe; vanuit een roeibootje tekent hij dan weer de Zakbrug en het ‘Hof van Palermo’; idem voor een gezichtje op de Ankerbrug en de refugie van Sint-Truiden; we zien Ost verder tweemaal tekenend langsheen de kleine Melaan, soit, dat hij bij het tekenen van de ‘Melane-Brugge’ zichzelf haast weggecijferd heeft. Ook in de andere reeksen treft men her-en-der Ost aan. Op de | |
[pagina 240]
| |
prentkaart van de Brusselpoort wandelt hij met het schildersdoek onder de arm en het kastje met gerei op de rug, door het beeld. In de Ost-collecties van het Mechelse stadsmuseum ontdekt men nog meerdere originele tekeningen en aquarellen met zelfportretten van de meester. Zo hangt er, een beetje uit het gezichtsveld, een uniek zelfportret waar Ost op een Mechels pleintje aan de schildersezel staat. Op deze ezel geen doek maar slechts een klein velletje papier ter grootte van een prentbriefkaart. Hierop schildert hij met dikke, verfrijke kwasten hem aangereikt door enkele kinderen! Rechtsonder likt een hond de verf van de kwasten. Een schitterend anekdotisch tafereel. In deze verzameling vindt men bij goed toekijken Ost nog terug op het Grootbegijnhof, op de Hoogbrug, aan de Ankerbrug, op de Zoutwerf, enz. Gewoonlijk staan er een paar kleuters en/of enkele volwassenen toe te kijken. Soms zijn dat volumineuze volksvrouwen, een andere keer is het een spichtige burger, af-en-toe staat er zelfs een hond toe te zien.
Alfred Ost tekende met voorliefde dat volkse Mechelen van omstreeks de eeuwwisseling en de eerste decennia van onze eeuw. Hij had oog voor het pittoreske, het schilderachtige, het anekdotische. Onder zijn vaardige hand werd het vervallene, antiek! Grauwe, troosteloze achterbuurten werden vrolijke, kleurrijke volkswijken. Schamele kamertjes werden vredige interieurs waar kinderen speelden, vader zijn pijp rookte, moeder kantkloste en de kat bij de Leuvense stoof genoegzaam lag te spinnen (Dijlereeks, prent 8, ‘Kamerke in 't Fort van de Radijzengang op de Zoutwerf’). De werkelijkheid was echter heelwat anders. De ‘fortjes’ die Ost afbeeldde, waren luizenbuurten waar de armsten van de armen woonden, waar een afgebeuld fabrieksproletariaat, hokte in omstandigheden, een ‘beschaafd’ land onwaardig. Ost zag het niet. Of nog niet. Ost tekende eveneens volkstypen: stoelenvlechtsters, scheepslossers, paardemenners, schippers, kolendragers, viswijven, kinderen, kantklossters, enz. Opvallend is echter wel, dat al deze mensen met een blozend, gezond aangezicht afgebeeld werden. Wetende, dat er bij de werkmensen een bijna chronische ondervoeding heerste en dat tuberculose een ware gesel was, kunnen we alleen constateren dat ook hiervoor Ost blind bleef. Aanvoeren, dat de kunstenaar nog jong was, is een zwak excuus. Hij was 18 jaar wanneer hij zich met zijn ouders in Mechelen vestigde. Wanneer rond 1908 zijn eerste reeksen over Mechelen ontstonden, was hij er 24. Frans Mertens deelt dienaangaande mede (op p. 139 van zijn standaardwerk in het hoofdstuk over Ost vóór 1914): ‘...Ost heeft in die tijd weinig aandacht voor de wrange, dramatische kant van het leven, waarmee hij nooit geconfronteerd werd, maar het bonte Mechelse stadsleven inspireert hem tot het maken van schalkse taferelen...’ Later, te beginnen met de vlucht bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, zal zijn werk wel een sociale bewogenheid krijgen. Vooral vanaf ca. 1922 zal Alfred Ost werkelijk een meer uitgesproken belangstelling voor de sociale thematiek tonen. Maar dan is hij reeds meerdere jaren weg uit Mechelen. Ost breekt door, als tekenaar van het oude Mechelen, in 1908. Alsdan wordt het lijvige boek van L. Godenne ‘Malines jadis et aujourd'hui’ gepubliceerd. Hiervoor maakt Ost tientallen tekeningen. Dit werk vestigt de naam en faam van Ost in Mechelen, want, wat ook beweerd werd of nog wordt, Alfred Ost heeft in Mechelen steeds een schare, van wat met een modern woord ‘supporters’ wordt genoemd, gehad! Bovendien leven er nog stokoude Mechelaars die ‘den Ost’ persoonlijk gekend hebben. Vele verhalen en anekdotes over hem doen nog de ronde. Frans Mertens heeft er in zijn reeds geciteerde studie meerdere opgetekend. Bekend is ook het feit, dat Ost - die toch een zeer habiel tekenaar was - nog al eens een tekeningetje maakte op om het even welk stuk papier, en als een soort zakgeld ten geschenke gaf aan één-of-ander persoon die hem een dienst bewezen had of die hij sympathiek vond, al was het zelfs maar een loketbediende van het stadhuis. Aan de vriendelijke vraag ‘Meester Ost, teken eens iets voor mij’ schijnt hij niet te hebben kunnen weerstaan. In één trek tekende hij uit het geheugen, met enkele rake lijnen, een stadsgezichtje of het silhouet van de oude lakenhalle.
Zijn liefde voor Mechelen wordt niet alleen in zijn omvangrijk oeuvre uitgedrukt, maar meer nog in de schenking die hij in 1936 aan de Stad Mechelen doet: 430 werken van Ost komen aldus in stadsbezit op voorwaarde dat ze tentoongesteld worden en toegankelijk zijn voor het publiek. Dit is ook gebeurd en de Collectie Ost is thans nog steeds één der blikvangers van het stadsmuseum ‘Hof van Busleyden’. Ost volgde zijn schenking wel van nabij. Geregeld kwam hij nog naar Mechelen en Frans Mertens (op. cit. p. 185) schrijft daarover ‘...Het is voorgekomen dat Ost in verband met zijn schenkingen een brief naar Mechelen moest verzenden en dat hij op het laatste ogenblik, uit wantrouwen tegenover het personeel van de post, de brief veiligheidshalve te voet naar Mechelen ging dragen om hem persoonlijk in de bus van de bestemmeling te kunnen stoppen.’ Zo kwam Ost op 4 april 1940 nog naar Mechelen met een brief voor het Stadsbestuur. Hij stopte de brief niet in de stadhuisbrievenbus, maar ging hem afgeven bij Louis Van Zeir, toen bediende bij de toeristische dienst van de stad. Louis Van Zeir stelde burgemeester Karel Dessain het schriftstuk weliswaar ter hand, maar recupereerde de omslag. En wat voor een omslag: een witpapieren kruidenierszak waarop Ost, in zijn sierlijk handschrift, met potlood had geschreven: ‘4.4.40 / Brief A. Ost aan S.P.Q. / Mechelen.’ Dit was hoogstwaarschijnlijk het laatste bezoek van Alfred Ost aan burgemeester Dessain. Kort daarop brak immers de Tweede Wereldoorlog uit en per 1 april 1941 werd burgemeester Dessain door de Duitse bezetters uit zijn ambt ont- | |
[pagina 241]
| |
zet. Het oude Mechelen, dat Alfred Ost met zoveel liefde op doek of papier vastlegde, zal andermaal een zware tol betalen en talrijke gebouwen en monumenten zullen voor immer uit het stadsbeeld verdwijnen. In het oeuvre van Ost leven ze voor ons voort. Dank U, meester Ost.
Marcel Kocken. | |
ZwijndrechtZoals uit de geboorteakte blijkt, zag Alfred Ost het levenslicht in Zwijndrecht, wijk ‘Het Laar’, op 14 februari 1884 om drie uur in de morgen, als zoon van vader Judocus en van moeder Maria Barbara Hamendt. Zijn vader was een Mechelaar. Zijn moeder was van Rupelmonde afkomstig. Het geboortehuis staat in de Burchtsestraat nr. 54, ook al was het adres destijds Laarstraat nr. 21. In de onmiddellijke omgeving bezat Pieter Paul Rubens, zijn illustere voorganger, eens een boerderij van circa 30 gemeten land ‘...ghelegen eensdeels onder Burcht ende eensdeels onder Swijndrecht’. Het gezin Ost werd op 11 mei 1880 in Zwijndrecht ingeschreven, komende van Burcht. Het telde vier kinderen: Irma (o 9.07.1877), Urbain (o 17.01.1882, advocaatgeneraal), Alfred (o 14.02.1884, onze kunstschilder) en Hector (o 9.10.1887, pastoor). De familie Judocus Ost werd in 1888 uit het bevolkingsregister van Zwijndrecht afgeschreven met als bestemming Antwerpen, Solvijnstraat nr. 86. Op 14 oktober 1889 treffen we ze opnieuw in de Laarstraat nr. 20, komende van Haasdonk, van waar ze op 11 september 1891 naar Reet vertrekken. We noteerden verder nog de inschrijving van Urbain Ost op 16 februari 1903 in de Laarstraat nr. 7, komende van Antwerpen en afgeschreven op 17 februari 1911 naar Brussel, Boomstraat nr. 1. We vonden de inschrijving van Alfred Ost, Dorp-Oost nr. 61, op 3 juni 1904, komende van Mechelen, ook al was hij met de Volkstelling van 1910, naar Dorp-Oost nr. 72, in het huis van de familie Huybrechts-Windelen gaan wonen, van waaruit hij op 18 februari 1919 werd afgeschreven met bestemming Borgerhout, Montensstraat nr. 14. De binding van Alfred Ost met Zwijndrecht, via zijn geboorte en herhaalde verblijven en bezoeken, mogen we ook een scaldische binding noemen, vermits het geboortehuis aan de rand van de toenmalige Borgerweertpolder staat, slechts een boogscheut verwijderd van de Scheldeoever. Die scaldische binding bleef ononderbroken door zijn verblijf en tenslotte ook door zijn overlijden op 9 oktober 1945 in de Scheldestad Antwerpen. Naast de geboortebinding ontstond er een tweede en blijvende binding met Zwijndrecht door toedoen van de schenking van 30 werken aan de v.z.w. ‘Stichting Alfred Ost’, die op 3 mei 1956, bij akte voor Mr. André Glorie werd opgericht. De vereniging heeft als doel de werken en de schilderkunst van Meester Alfred Ost te doen kennen en waarderen. Op Pinksteren 20 mei 1956, n.a.v. het tienjarig bestaan van de plaatselijke amateursvereniging, de ‘Alfred Ostkring’, hadden er Alfred Ostfeesten plaats. Toen werden door de familie aan de v.z.w. ‘Stichting Alfred Ost’ dertig werken geschonken. In de loop van de namiddag werd aan het geboortehuis een gedenksteen onthuld. De Ost-tentoonstelling, die daarbij aansloot en door honderden belangstellenden werd bezocht, bevatte drieënveertig werken. De familie schonk die dertig werken om de geboorteplaats van Alfred Ost te eren, zijn nagedachtenis op tastbare wijze te doen voortleven en zich aan te sluiten bij de feesten van de ‘Alfred Ostkring’. Er werd overeengekomen deze werken bestendig in een openbaar gebouw, in casu het gemeentehuis, tentoon te stellen. Later, op 15 maart 1963, werd door dezelfde schenkers, het schilderij De Schelde-amazones (dat twee vrouwen te paard op de dijk voorstelt met links op de achtergrond een stoomschip op de Schelde, alles uitgevoerd in olieverf op doek) aan de Stichting Alfred Ost gegeven. Dit schilderij bevindt zich in de bovenhal van het gemeentehuis van Zwijndrecht.
Albert Hulstaert |
|