Waar kan Alfred Ost als kunstenaar gerangschikt worden?
Alfred Ost was een boeiende en fascinerende figuur. Gedreven en opgejaagd door zijn talenten. Getekend door het artistieke lot. Hij is een reus in onze schilderkunst.
Reeds zijn eerste expositie (Brussel 1913) werd een denderend succes. Een ware revelatie. Ook die van Antwerpen (1914). Als eigenschappen kreeg de schilder toegewezen: veelzijdigheid, technisch meesterschap en een onuitputtelijke verbeelding.
In 1918 maakt hij het aangrijpend portret van zijn stervende Moeder. Het uitbeelden van de moederfiguur is een speciale aangelegenheid. In een dergelijk onderwerp is de kunstenaar meestal op zijn allerbest. We denken hier eveneens aan de onstuimige Constant Permeke die op een hoog gevoelsniveau het portret van zijn moeder tekende: bijna klassiek. Dit is ook het geval met de vier moederportretten van Jos Hendrickx. In het portret van zijn moeder heeft ook Alfred Ost de natuurlijke of instinctieve binding laten spreken, naast de psychologische en affectieve.
Bij het lezen van de opgave voor het artikel dat mijn deel werd, ben ik lichtjes geschrokken: die vraag is niet zo simpel. Ik heb me de vrijheid toegeëigend de titel te interpreteren als volgt: 1o tot welk -isme behoort Alfred Ost? 2o op welke sport van de artistieke ladder dient hij gesitueerd? Beide vragen en antwoorden hebben slechts zin in het licht van het begrip ‘kwaliteit’.
Het is niet eenvoudig Alfred Ost in een vakje onder te brengen. Men weet er geen blijf mee. Deze omstandigheid heeft misschien bijgedragen tot het feit dat de schilder in zekere kringen als een omstreden figuur gold.
Alfred Ost was een ingewikkelde persoonlijkheid die zovele expressievormen nodig had, ofwel kan men zeggen dat hij
Alfred Ost, Zelfportret
een schilder was van het volledige leven, van het leven in al zijn facetten.
‘De kunst van Ost is universeel... Ze is beurtelings realistisch, romantisch, barok, praeraffaëlitisch, klassiek en modern, lyrisch en naturalistisch... Alles is symbolisch bij Ost.’ Aldus Robert Van Passen.
Hier kan men nog aan toevoegen dat in sommige werken het pointillisme wordt toegepast en dat er soms expressionistische accenten voorkomen. Bewuste plastische vervorming - zoals de expressionistische - is hem vreemd. Maar anderzijds grenst zijn plastische interpretatie wel eens aan een zekere deformatie.
In het begin van de jaren twintig heeft Alfred Ost kubistische neigingen vertoond. Tijdens zijn reis naar Italië in 1933 werd hij aangegrepen door de klassieke kunst.
Was Alfred Ost dan een vat vol -ismen? Neen, hij was een borrelende, niet te stuiten creatieve kracht. Hij was reeds door geboorte een synthese van al die mogelijkheden.
Hoe het ook zij, Alfred Ost heeft beslist iets te maken met barok. Zijn werk verwijst naar de baroktijd, schreef dr. Juliane Gabriëls. Ook naar ons gevoel is Ost hoofdzakelijk met de barok in verband te brengen en dit o.m. op grond van de grillige, onregelmatige vormgeving en van het element beweging.
De jachtige angst van de vluchtelingen in De vlucht (W.O.I) wordt weergegeven in de voortduwende beweging. De beweging staat over het algemeen vooraan in het werk van Alfred Ost. Ritme is een belangrijk element: het levensritme dat Ost in de vingeren had. Wat een mobiliteit vertoont b.v. De lotelingen! Dat is pure beweging. Wat een zwier zit er in Dansend paar! Sierlijk, gracieus en cirkelend van vorm is De schaatser. Stormachtige paarden, even te vergelijken met Het dionysische gespan, zijn echt Ostiaanse paarden, pris sur le vif.
Uitzonderingen op de beweging worden gevormd door b.v. de priesterfiguren van Requiem (± 1922). Deze figuren zijn in een vrij strakke en statige houding geprojecteerd. Het zijn ‘geblokte’ figuren. De drie celebranten doen hiëratisch aan d.i. zij staan daar op de manier van een heilige, heiligachtig. De zo geprezen losheid en zwierigheid van Alfred Ost blijft hier achterwege. Dit kan toch verklaard worden door het stille gebeuren: een begrafenismis, en door de kubistische neigingen van de kunstenaar in het begin van de jaren twintig.
Hetzelfde verschijnsel doet zich voor in Bouwslaven, een gewassen tekening uit 1922. De titel zegt genoeg. Twee afgesloofde paarden staan tegenover strakke gebouwen. Geen spoor van warme barok achteraan, doch van een strenge, koude lijnvoering. Het constructivistisch karakter van dit werk is wellicht eveneens toe te schrijven aan de toenmalige interesse van Alfred Ost voor het kubisme.
Alfred Ost is de man van de steeds rake, trefzekere, dynamische lijn, van licht- en schaduwspel, van ritme en beweging. De vaart en de grillige lijnen wijzen dus in de richting van een zekere barok. Hierbij dient ook rekening gehouden met