De toneelvereniging
We hebben het fout wanneer we denken dat een individuele scholing als fundament voldoende is om de steeds stijgende kwaliteitseisen van het publiek te blijven bijbenen. Wij moeten vaststellen dat momenteel gemiddeld gesproken, veel groeperingen er alleen niet meer in slagen permanent goede produkties te brengen. Vaak komen zij tot de vaststelling dat het met de eigen kring niet kan, waardoor een bepaald moeilijker repertoire nooit op de affiche komt.
Deze limieten, beperkingen en compromissen zijn een rechtstreeks gevolg van de structuur van de groepering zelf. Het brengen van toneelcultuur anno 1983 en later, is iets anders dan het in stand houden van een folkloristisch gebruik met de familie en vrienden als verplichte toeschouwers. De vele afsplitsingen die in het verleden plaatsvonden en de kleine groepjes her en der verspreid kenmerken zich vaak door hun technische onmacht, hun artistieke beperkingen, hun financiële nood en een kunstmatige belangstelling. Dat dit alles zijn weerslag heeft op de stukkenkeuze is een automatisch gevolg, waardoor men in een soort spiraal terecht komt met helaas neerwaartse gang.
Om hier serieus wat aan te doen staan vaak historische banden en conservatisme in de weg want de enige oplossing om hieruit te geraken is samenbundelen van krachten, fusioneren van groeperingen, kortom de organisatorische voedingsbodem een breder draagplateau geven. Velen gaan echter liever autonoom ten onder dan samen te overleven.
De overkoepelende organisaties zoals het A.W.T. in West-Vlaanderen of het N.V.K.T. op nationaal vlak zijn er zelden in geslaagd groeperingen echt te laten samenwerken of te fusioneren, gewoon omdat men er de noodzaak niet van inzag maar ook omdat iedere nieuwe vereniging als lid welgekomen was. De groeperingen zelf ondernamen ook niets op dit gebied en dit vanwege het reeds eerder geciteerde conservatisme, alsook door de schrik dat in een dergelijke structuur van gefusioneerde groepen de ‘mindere goden’ niet aan bod zouden komen. Wil men het vrijetijdstheater nieuwe levenskansen geven, dan zullen naar mijn innige overtuiging de sociale argumenten gedeeltelijk moeten wijken voor de kwalitatieve eisen van de bezoekende klant: ‘Het Publiek’.
In deze optiek vermeld ik dan ook graag als voorbeeld het inspirerend werk van het Gudrun-comité te Roeselare, waarbij gepoogd wordt theatercultuur te brengen op een hoogstaand niveau, niet door het stichten van een zoveelste vereniging die het op haar beurt eens beter zal doen, maar wel door het samenbundelen van spelers en technici uit de bestaande groeperingen. Mensen met inzet, talent en kennis. Al is het dan maar voor de tijdsduur van één produktie, en dus geen fusie, dergelijke experimenten hebben bewezen positieve resultaten af te werpen zowel bij de betrokkenen als bij het publiek.