Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 33
(1984)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Twee toneelaspecten in de Franse letterenBehalve Largnier du Mesnil die in 1928 een drama in vijf delen, aan ‘La Chère Sainte Godeleine’ wijdde, heeft de Godelieve-legende nog twee andere in het Frans schrijvende auteurs geïnspireerd: Michel de Ghelderode in 1930 en Emmanuel Looten in 1948. Eén zelfde onderwerp kan moeilijk aanleiding geven tot meer uiteenlopende bewerkingen dan die twee spelen. Wie zou er zich overigens over verwonderen, wetend hoezeer de fysische gesteldheid, de persoonlijkheid en het artistiek temperament van beide mensen verschillen. Michel de Ghelderode heeft een zwak gestel; hij is veel ziek; het ontbreekt hem aan vitaliteit. Zijn lichamelijk vuur, waarvan de kunst de aardolie is, brandt spaarzaam op een pitje; zijn weinig aantrekkelijk en gekweld gelaat weerspiegelt zijn gemartelde ziel. Emmanuel Looten is een natuurkracht, barstend van levensdrift; zijn behoeften en zijn begeerten zijn bruisende bergstromen die uitvloeien in zijn paroxismale kunst. Zijn kaperskop blaakt van wilskracht en viriliteit. Hun persoonlijkheid is al even divers. Ambiguïteit is de Ghelderodes meest kenmerkende karaktertrek. Prof. Roland Beyen, ‘de’ Ghelderode-specialist, heeft in zijn merkwaardig werk ‘Michel de Ghelderode ou la hantise du masque’ (een uiterst nauwkeurige, doortastende en objectieve studie van de grote schrijver) de nadruk gelegd op de alom aanwezige dubbelzinnigheid van de Ghelderodes houding tegenover God en de kerk, tegenover Vlaanderen, de vrouw, zijn medemensen en de maatschappij. Als mens voelt de auteur zich op geen enkel gebied ‘begenadigd’; die overtuiging vervult hem met een voortdurende angst die hij probeert af te reageren met heftige taal of waarvoor hij wegvlucht in zijn dromen. Looten daarentegen is een man uit één stuk; hij is diep gelovig, met hart en nieren gehecht aan Vlaanderen (zijn motto voor de Legende eindigt met de woorden: ‘Vlaanderen, die grond van Heiligen en van naïeve, poëtische voorstellingen, is goddank mijn grond!) Hij verheerlijkt de vrouw zowel met tederheid als met uitbundige zinnelijkheid en over zijn standpunt ten opzichte van de maatschappij schrijft Alain Bosquet hem in een Open Brief: ‘Wees wat gij zijt: een uit het zadel gelichte stierendoder die het mogelijke verkiest - men is geneigd om naar uw voorbeeld een barbaarse formule te scheppen: bv. het tot mogelijkheid gemaakte onmogelijke - boven het wezenlijke, en het verpulverde boven het vaste. Zodoende zult gij bewijzen dat gij inderdaad een zoon zijt van deze eeuw, een zoon die zijn eeuw haat, uitbraakt en verguist, maar die zich schikt naar haar wet voor geatomiseerden van de toekomst’. Een nog uitdrukkelijker tegenstelling spreekt uit hun opvattingen omtrent de kunst. Prof. Roland Beyen zegt van Michel de Ghelderode: ‘zijn kunst is uiteraard een overmoedige kunst. Zij verraadt de behoefte om aanstoot te geven en om te ergeren.’ Maar afgezien van deze eigenaardige motivering zoekt de Ghelderode toch welbewust in de kunst een middel om zich te bevrijden van zijn vele complexen en van zijn angsten, om zichzelf te bedwelmen en zelfs te verdoven. Looten is veel minder cerebraal. Hij schrijft omdat zijn borst te eng is voor de golfslag van zijn emoties, omdat zijn visionair oog te hevig reageert op de beelden die het van alle kanten bestormen. Hij schrijft omdat hij het eenvoudig niet kan laten want hij is een geboren bard. Als wij nu van de auteurs overstappen naar de toneelspelen dan moeten wij wel vaststellen dat deze laatste in hun respectievelijk oeuvre geen uitblinkers zijn. Al de markante hoedanigheden van de dramaturg de Ghelderode zijn aanwezig in zijn ‘Godelieve’, maar hij heeft ontegensprekelijk markanter werken geschreven; ik durf ook beweren dat Looten meer ontroerende verzen nagelaten heeft dan die lange dialogen tussen monnik en boer in zijn ‘Symbool’. Het is natuurlijk overbodig de legende die aan de basis van de twee toneelstukken ligt hier samen te vatten. Michel de Ghelderodes mysterie werd geschreven voor het Vlaams Volkstoneel. De auteur kent zijn publiek dat katholiek en Vlaams is, dat houdt van stichtende en moraliserende beschouwingen, dat gevoelig is voor een vleugje ironie en voor de bekoringen van de muziek. Dat de auteur het bovendien een tikje ‘naïef’ acht blijkt uit de bestendige zorg waarmee hij de verteller Drogo alles laat duidelijk maken. De monnik neemt de toeschouwer als het ware onder de arm om hem de stichtende zin van het gebeuren helder in de geest te prenten, om zijn vroomheid, zijn bewondering voor het Goede en zijn afkeer voor het Kwade op te wekken. De Franse taal van de originele tekst is soms wat slordig. Daarover maakt de toneelschrijver zich blijkbaar geen zorgen want hij weet dat hij op een goede Vlaamse vertaling kan rekenen en dat de regisseur Johan de Meester volkomen zijn vertrouwen waardig is. Zoals altijd heeft hij maanden besteed aan historische opzoekingen in verband met zijn onderwerp en het stuk stoelt op nauwkeurige gegevens: Drogo o.a., de monnik-recitant, is inderdaad de Benedictijnermonnik die omstreeks 1080 belast werd met het opstellen van de vita-prima die het heilig verklaren van Godelieve moet inleiden. Bovendien beheerst de Ghelderode meesterlijk alle knepen van de toneelschrijverij: hij vult voortdurend de speelruimte en voert pantomimes in daar waar onontbeerlijke lange gesprekken het publiek dreigen te vervelen. De toeschouwers wordt nu en dan een ironisch knipoogje toegestuurd, er wordt in koor gezongen, vrolijke muziek begeleidt het bruidspaar en hemelse harmonieën komen tot hun recht in de Latijnse kerkzang en in het orgelspel. De verteller verleent een episch karakter aan de bewerking, want de gespannenheid van het publiek wordt gedeeltelijk opgeheven door de ontsluieringen en de voorspellingen van Drogo. Dr. C. Godelaine kan dus gerust schrijven: ‘Eindelijk weer een goed werk van de Ghelderode, niet gewild en wild excentriek maar beheerst en typisch Ghelderodesch (sic). De taferelen zijn in traditioneel haast Cocteauiaansch realisme geschreven en gebouwd. Aan dit mysteriespel Go- | |
[pagina 194]
| |
delieve moeten onze beste liefhebbersgezelschappen eens hun krachten meten. Het is de moeite waard, Contryn leverde een zorgvuldige vertaling’Ga naar voetnoot1. Van Looten mag waarschijnlijk gezegd worden dat hij niet speciaal bekend staat als ervaren toneelschrijver. Misschien zou zijn ‘Legende van Godelieve’ tot haar recht komen op een kerkplein, maar minder in een toneelzaal ook al heeft de groep van Elza Darciël met succes een balletbewerking van de ‘Legende’ opgevoerd. Voor mijn gevoel heeft Looten zich niet overmatig bekommerd om geschiedkundige details (zo draagt bv. Drogo hier de titel van graaf en van bisschop) en nog minder om het publiek dat eventueel de opvoering zou bijwonen. De legende van Godelieve heeft blijkbaar de Frans-Vlaamse dichter begrijpelijkerwijze ontroerd en het feit dat zij thuishoort in zijn geboortestreek heeft zijn geestdrift nog vuriger doen oplaaien. Hij heeft de kunstvorm van het toneelstuk gekozen omdat zijn heldin in de middeleeuwen leefde en dat mysteries en symbolen de meest gebruikte uitdrukkingswijze waren van die tijd. Wellicht werd de ‘Saga de Lug Hallewijn’ ook voor die reden in toneelvorm geschreven. In de epigraaf van de ‘Legende’ verklaart Looten overigens zelf: ‘Behoef ik hier nog iets bij uit te leggen? Dit treurspel behoort toe aan alle tijden, aan het immanente conflict tussen de Man en de Vrouw, waarvan de duizenden aardse en kosmische krachten langs scherpe banen onze gemeenschappelijke geesten doorflitsen. Zuiverheid en vitaliteit zijn de wezenlijke wachtwoorden die elkaar grommend gadeslaan en elkaar plots te lijf gaan. Is het symbool van Godelieve niet eeuwig? De aarde en de Hemel, de Hemel en de aarde waartussen de menselijke slinger sedert vijfduizend eeuwen schommelt.’ Bij Looten speelt zich dus alles op een geheel ander plan af dan dat waarop de Ghelderode zijn publiek wil stichten en moraliseren. Het ‘Vlaams symbool uit de XIde eeuw’ is heel evenwichtig gebouwd; men is bijna geneigd van een klassieke harmonie te spreken. Elk van de drie delen bevatten a. een uitgebreide samenspraak tussen de protagonisten: de monnik (groot, mager en extatisch) en de boer (klei en materie); b. een tafereel; c. een koor dat werkelijk de rol vervult van het koor uit de oude klassieke treurspelen; d. een drieluik van wat Looten ‘des mansions’ noemt naar het Latijnse woord ‘mansio’ dat in de middeleeuwen de speelruimte bepaalde waarin de handeling plaats vond. In het derde deel wordt dit drieluik vervangen door een tafereel dat zich afspeelt in de Sint-Winnoksabdij waar Bertolf, de echtgenoot van Godelieve, boete doet. Hulde brengend aan zijn vriend Looten heeft Bert Peleman eens beweerd: ‘Lootens taal is gebald en betoverend zodat
(Copyright: Koninklijke Bibliotheek Brussel)
kan gewaagd worden van een magische inslag, die vooral tot uiting komt als de auteur het heeft over “Vlaanderen” waarbij een mystieke droom tot werkelijkheid gedijt... Lootens woord en woordkunst betokkelen tevens de meest tedere roerselen van de menselijke ziel’. Dit oordeel wordt heel precies geïllustreerd door de ‘Legende van Godelieve’, een werk waarvan het best kan genoten worden als het statisch aan ons geestesoog voorbijtrekt en wij rustig kunnen genieten van zijn intens poëtische verwoording.
Jeanne Buytaert |
|