Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 33
(1984)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Traptypes in de 17de en de 18de eeuwToen de Grand Condé, na zijn zege van Seneffe, in Versailles door Lodewijk XIV werd ontvangen en zich verontschuldigde omdat hij, mede door zijn jicht, zo moeizaam de trappen opging antwoordde de koning goedschiks: ‘mon cousin, wanneer men met lauweren beladen is kan men moeilijk stijgen’. De opmerking dat vele keur- en andere kleine vorsten boven de Alpen zichaan Versailles spiegelden en ook hun ‘klein Versailles’ wilden is meer algemeen dan striktarchitectonisch op te vatten. Voor heel wat was Frankrijk het voorbeeld maar het heeft geen van die machtige trappenhuizen aan te wijzen zoals er tijdens de 18de eeuw in Duitsland werden gebouwd, ook niet in Versailles, hoe majestatisch ook de op een zekere tijd afgebroken en gereconstitueerde
Palais-Royal in Parijs. Trap van Constant D'Ivry, balustrade van Corbin.
Escalier des Ambassadeurs aandoet, en ook zijn tegenhanger, L'escalier de la Reine, in de even zware en plechtige stijl opgevat, met een ietwat plompe balustrade uit veelkleurige marmers. In zijn essay L'art et les sciences humaines verklaart André Chastel, professoraan de Sorbonne: ‘L'histoire de l'escalier d'honneur, le jour où elle pourrait être faite, illustrerait à merveille le caractère constitutif des formes architectoniques.’ Ook in Frankrijk heeft de trap(halle), van het zestiende-eeuwse Chambord tot de negentiende-eeuwse vestibule van de Parijse opera, - en later, op een verschillend ‘niveau’, - steeds de vindingrijkheid van de architect geprikkeld, en heeft de bouwkundige op de verbeelding van de bezoeker gewerkt door het concrete voorwerp met het spel van ruimte en licht, afwisseling en kleur, tot de illusie en soms tot het feeërieke op te tillen. In Frankrijk zocht men evenwel naar iets anders dan de machtige Duitse en Oostenrijkse trappenhuizen. De adel en de hogere standen hadden zich, vooral in ParijsGa naar eind13, zgn. ‘hôtels de maître gebouwd waarin minder grootschalig maar met een grotere verfijning het trapthema wordt bespeeld. De trap blijft een motief ‘d'apparat’ meer dan ‘de commodité’. Naast de pronktrap was er steeds een kleine trap voorzien, ‘le petit degré’ voor de lakeien, de werklui... en de schuldeisers. Gedaan met de adembenemende spiraal van de Franse Renaissance-kastelen, de trap wordt open en krijgt zijn hoeken. Het Franse type kiest de hoektrap langs een ‘mur d'échiffre’ met twee of drie armen die in het midden een ruimte zichtbaar - en voelbaar - laten... Boffrand en Blondel verkiezen de leuning rechts bij het opstijgen. Deze leuning vertoont een grote variëteitaan siermotieven. Eerst vindt men vooral het schelpmotief, dan, in de Lodewijk XV-stijl, vooral vlecht- en netwerk in panelen verdeeld, later de zgn. ‘grecques’, en andere neo-klassieke schablonen. Graag laten de eigenaars hier ook in het smeedijzer hun initialen of monogrammen zien of een heraldisch embleem, symbool van hun functie, b.v., in het Hôtel du Grand Veneur, eigendom van een jachtliefhebber, ganzen en honden. De reling van het Hôtel la Vrillière toont urnvormige motieven. Een type van trap uit de Régence-tijd vindt men in het Hôtel Biron (1730) (thans museum Rodin), een realisatie van Jacques Gabriel vader en J. Aubert. Het is een luchtige trap, te luchtig voor de zware beelden die er nu opgesteld staan. Een muzikante speelt ons een welkom toe van uit haar nis wanneer we de trap van het Hôtel Dodun opgaan, eveneens een Régence-type, verwezenlijkt door J.B. Bullet de Chamblain. Constant d'Ivry schiep prachtige types van trappen voor het Hôtel de Thiers (1750), op de Place Vendôme, en in het Palais Royal (1768). Staatslieden betreden nog steeds, zonder er misschien nogaandachtaan te schenken, een der mooiste trappen uit de achttiende eeuw, in de rechtervleugel van het Hôtel Matignon. | |
[pagina 101]
| |
Parijs. Hotel Thiers (ca. 1750). Trap van Constant D'Ivry.
Dit betoog mag niet in een inventaris vervallen. Om maar één voorbeeld buiten Parijsaan te halen: een van de kostbaarste bezienswaardigheden van het kasteel in Compiègne is wel de eretrap door Raguet voor Lodewijk XVIaangelegd (1786). De combinatie van wit ijzer, wit goud en geel goud maakt een bijzonder lichtvolle indruk. Willen we het bezoekaan een paar trappenhuizen in de rijke en mondaine hôtels de maître besluiten met lichte tred? Gallet vertelt pittig dat een oude edeldame in het salon tegenover haar trap ging wonen omdat die trap het enige middel was om nog het hart van haar vrienden te doen kloppen!
Maar er zijn niet enkel de profane gebouwen. Ook de geestelijken doen mee en zoeken in die tijd hun abdijen en gebedshuizen te verfraaien, Gode ter ere en het prestige van hun orde ten bate. Ook de trappenhuizen krijgen een nieuwe beurt. En ook hier weet de bouwmeester op dit eerder weerspannig en moeilijk thema zijn meesterschap over de ruimteperspectieven te tonen, een vleugellichte trap langs de muren rond de open diepte te slingeren, de duizeligheid tot een gevoel van behagen en kunstbeleven - letterlijk - om te buigen. Ook hier heeft de smid op de balustrade in arabesken en volutes zijn virtuositeit getekend en ondertekend. Het bestijgen (of afdalen) is geen dode tijd. Het betekent kennismaking met het huis, conversatie met de bezoekende of bezochte. Het wordt voor de ontvankelijke een bindteken, een open brug die de gedachte laat omhoog wieken en, zelfs, het gewelf symbolisch doorbreken. Dergelijke trappenhuizen zijn nog bewaard in de voormalige premonstratenzer abdij van Pont-à-Mousson (nu ziekenhuis), in de voormalige abdij Sainte-Geneviève in Parijs (nu lycée Henri IV) of nog in de abdij van Longpont, tot medisch centrum omvormd.
Heylissem. Voormalige abdij. De trap.
| |
[pagina 102]
| |
Ons land bezit evenmin iets dat vergelijkbaar is met de trappenhuizen van Pommersfelden of Würzburg, Brühl of Bruchsal. Toch zijn er eenaantal opmerkelijke trappen waarvan hier een paar types worden opgegeven. De versieringen zijn meestal nogal gemengd en samengesteld uit barokke, rococo- en klassieke elementen door elkaar. Vaak wordt de trap in een hoekaan de muurkant geplaatst. In de hal van het kasteel van Warfusée leidt de houten trap naar een rondom lopende galerij. De sobere lijnen en curven van de trapleuningen, de gecanneleerde pilasters in de muur, het sobere stucwerk en de prachtige marmervloer geven het trappenhuis van het kasteel van Fanson, een van de mooiste in België, een voornaam en klassiek karakter. Bijzonder interessant is de trap van het kasteel in Le Roeulx. Eerst is hij recht en enkelvoudig, dan dubbelloops in tegenovergestelde richting. Op de overloop, daar waar hij draait en in twee armen overgaat, komt het hofkapelletje uit. Door deze eigenaardige plaatsing kon de H. Mis zowel van beneden (door
Roeulx. Kasteel. Dubbelloopse trap.
Mechelen. Kerk St.-Pieter en Paulus. Kanseltrap.
de genodigden) als vanuit het salon op de verdieping door de kasteelbewoners gevolgd worden. Tot de fraaiste rococotrappen behoren deze van het Hôtel Vander Meersch in Gent en de houten trap in het stadhuis van Lier (1775), een laat voorbeeld van het rococo-type, een werk van de Lierenaar Willem van Everbroeck. In Schoon Lier vertelt Felix Timmermans over het stadhuis: ‘Daarbinnen is een zeer schone in hout gesneden trap die met een durvende wrong omhoog draait om alle trappenmakers jaloers te maken.’ Het is een wenteltrap zonder stijlen maar met een charmant versierde krans. Met het kasteel van Seneffe zijn we in de klassicerende Lodewijk XVI-stijl beland; een niet langer verwaasloosd meesterwerk van de geniale architect Leon Dewez. De trap isaan de muur bevestigd en de armen zijn door lichte bogen ondersteund. De leuningen zijn versierd met loof en een netwerk van rozetten afgewisseld met pijlen die de zijkanten van een kader vormen. Een voorbeeld dat staatsietrappen ook in kerkelijke gebouwen te vinden zijn, of waren, toont ons de mooie houten trap in de voormalige abdij van Heylissem, later tot kasteel | |
[pagina 103]
| |
en nu als cultureel centrum ingericht. De leuningen hebben een rijkversierdeaanzet en bieden als motief een opeenvolging van urnen. Hier mag ook een buitentrap vermeld worden. Voor het portaal van het abt- en gastengebouw (1721) van de Parkabdij (Heverlee) komt een sierlijke trap. De treden en de leuningen zijn gebogen. Het geheel lijkt net een hoffelijke geste van welkom vóór het binnengaan.
Leuven, Parkabdij. Bordes met trap voor het abtgebouw (18e eeuw).
In ons land kan men goed een mineur nevenaspect van het trapmotiefaanwijzen. Vooral in de 17de en ook nog in de 18de eeuw werd in onze streken onder invloed van de Contra-reformatie het liturgisch meubilair in vele kerken vernieuwd ofaangevuld. Ook de kansel zal delen van de door de Barok geliefde overdadige versiering en speciaal ook de trap, onaanzienlijk en minder edel maar niettemin noodzakelijk deel van de preekstoel: eenvoudig bindteken dat de predikant in de mogelijkheid stelt de kuip te bereiken waar hij het woord Gods over de hoofden heen zal dragen, in een tijd waarin hij enkel op zijn natuurlijke stemkracht kan rekenen. Ook op dit deel heeft de houtsnijder zijn decoratieve lust en kunde botgevierd. De trapversiering van de preekstoel van de Sint-Walburgakerk in Brugge ziet eruit als gewoon opvulwerk. Maar er zit een hele les in, waarin bij het hanteren van de ‘woordenschat’ van de Contrareformatie de vaardigheid van de kunstenaar geleid werd door de kennis van de theoloog, vermoedelijk Hesius of Willem van Hees, de Jezuïet-bouwmeester van de kerk. Om deze les te begrijpen moet men echteraandachtig ‘lezen’. De trap wordt geflankeerd door figuren die de voornaamste deugden van een goede predikant voorstellen: de Welsprekendheid (met opgeheven arm), het Geheugen (met de vinger op het voorhoofd en een peinzende uitdrukking op het gelaat), het Gebed (met het wierookvat in de hand) en de Studie (met boek en olielamp). Op de opengewerkte leuningen zitten putti, de kleine wezentjes die in de kunst van de Barok nog meer dan in de Renaissance voor ieder karweitje gebruikt worden en die hier al ronddartelend de emblemen van de eeuwig terugkerende vier seizoenen ophouden en ondersteunen. De ene draagt bloemen, de volgende is beladen met halmen, weer een andere houdt achter eenaandartelend hondje een jachthoorn vast. Dan zijn er ook de vier elementen die de Schepper huldigen: een putto blaast in het Vuur, een ander heeft een pijlkoker bij zich (de Lucht); een derde biedt de vruchten van deaardeaan, weer een andere zit schrijlings op een dolfijn (het Water). Een werpt een net en een ander speelt met een eekhoorn. De dubbele trap van de kansel in de kathedraal van Antwerpen lijkt begraven onder een massa bloemen en planten waarin een hele volière rondspringt. Het geeft de indruk dat die preekstoel in een soortaards paradijs staat. Ook op de kanseltrappen van de Mechelse kerken speelt een ongebreidelde fantasie: in St.-Rombouts waar de predikant a.h.w. een woekergewas van plantaardige en andere motieven moet doortrappen alvorens op de spreekkuip te geraken, of in de St.-Petrus en Pauluskerk (de vroegere Jezuïetenkerk). Hier vindt men op de leuning allerlei exotische motieven en dieren om eraan te herinneren dat Gods woord overal zal uitgestrooid worden, ook in de verre landen, zoals de missionaris Franciscus Xaverius (naar wie de kerkaanvankelijk werd genaamd) het probeerde.aan de trap-aanzetten staan de beelden van Paulus en Petrus, een latere toevoeging. Een verdere stap - een stap naar de slechte smaak - toont ons de kansel in de Sint-Salvatorkerk in Harelbeke. De predikant moet hier een trap op die gehouwen is in de vorm van een boomtronk, en de toegangsdeur is in de schors uitgespaard!
De illustratie op blz. 104 toont dat ook elders de kanseltrap met de grootste zorg en vindingrijkheid werd bejegend. Het is een van de armen van de kanseltrap in de voormalige abdijkerk van Amorbach (Duitsland). Hij lijkt werkelijk te zweven. Het is een van de uitbundigste dingen van de rococo, een meesterwerk van Johann Wolfgang van der Auwera, lid van een Mechelse kunstenaarsfamilie. | |
[pagina 104]
| |
Deel van de kanseltrap in de voormalige abdijkerk van Amorbach. Werk van de Mechelaar W. Van der Auwera.
Een van de eerste opmerkelijke trappen in Engeland werd in het begin van de zeventiende eeuw gebouwd door Inigo Jones in Queens' House (Greenwich) voor de Franse echtgenote van Karel I. De wenteltrap krinkelt met een charmerende elegance in zijn kleine kooi omhoog. Op de ijzeren balustrade wordt al maar door hetzelfde bloemenmotief herhaald, tulpen, of zijn het ‘fleurs de lys’ voor Marie-Henriette? I. Jones verbleef geruime tijd in Frankrijk en Venetië en hij kan zichaan sommige voorbeelden aldaar getoetst hebben, wellicht van Palladio die hij zo bewonderde.
Maar spoedig laat men de duizelingwekkende kokertrap varen voor het open scenario. De houten, veelarmige trap in open ruimte raakt meer en meer in voege. Een prachtig voorbeeld van dit type vindt men in Hatfield House, Herts (ca. 1610). Deze trap is een echt schouwspel. Tussen de stijlenreeksen verschijnen pijlers met lijst- en vlechtwerk versierd en waarop (muziek)spelende putti of schildendragende dieren in alle houdingen staan. Allerlei portretten,aangebracht op de wand waartegen de trapaanleunt, bekijken de bezoeker bij het bestijgen of afdalen.
In een van de mooiste Engelse landkastelen, in Claydon House (ca. 1750), bevindt zich in een hoek van de hall een open trap (die o.m. leidt naar de kamer vroeger door Florence Nightingale betrokken - nu een klein museum), een bijzonder frisse trap. De treden en trapvloeren zijn met verschillende houtsoorten ingelegd: mahoniehout, een soort die pas in de 18de eeuw in gebruik kwam, teck, rozenhout, ebbenhout, ook ivoor. Op de luchtige balustrade zijn korenaren, veldbloemen en kransen ineengevlochten zodat men als een geur van de omliggende velden heeft binnengehaald. Aan de ovale trap in de Radcliffe-camera (1737-47) van de universiteitsbibliotheek in Oxford, naar tekeningen van James Gibbs, beantwoordt het ovaal in het plafond uitgewerkt. De leuning is uit Zweeds ijzer. Robert Adams was een van de architecten die bijzondere
Gerona. De trap naar de kathedraal (1607. Restauratie 1733).
| |
[pagina 105]
| |
Osterley Park (Middlesex).aanzet van de buitentrap van R. Adam.
aandacht schonkenaan het trappenhuis. Een van zijn edelste scheppingen is de ovale trap in Culzean Castle. De trap splitst zich met een elegante zwaai, de leuning is in verguld brons met een handloper in mahoniehout. De trap door Adams in het voormalige kasteel Wardour geplaatst (architect James Paine, 1768) is net een theaterstuk die de verschillende ruimtevlakken emfatisch onderstreept. Ook in de behandeling van de buitentrappen legt Adams de sierlijkheid die zijn hele kunst kenmerkt. Van hem is de hoefijzertrap (1761) voor de zuidelijke gevel van Kedleston Hall in Derbyshire. Voor Osterley Park (bij Londen) structureert hij een hoefijzertrap met, in de balustraden, zuilenvormige stijlen. In een eerder bescheiden woonhuis van Londen (Berkeley Square, nr. 44) gebouwd naar een tekening (van 1742-4) van William KentGa naar eind14 werd ondanks de beperkte toegemeten ruimte een grandioos trappenhuis verwezenlijkt. De elliptische ruimte in twee absissen uitgehold krijgt licht van boven. Na een rechte opgang maakt de trap beiderzijds een nogal bruske ommezwaai naar een open galerij met ionische zuilen waarachter een derde opgang in een bredere bocht naar de hogere galerij leidt. Italië bezit enkele van de meest spectaculaire trappen uit de achttiende eeuw. Op de eerste plaats komt de machtige dubbeltrap (ca. 1720) in het Palazzo Madama in Turijn, een meesterwerk van Filippo Juvara. Hij beneemt de hele hoogte en breedte van het paleis. De onvermoeibare reiziger Président de Brosses vond hem ‘un des plus beaux escaliers qu'il y aît au monde’. Het moet een unieke belevenis geweest zijn, zoals op het schilderij van Carlo Bossoli is te zien, wanneer koning Vittorio Emanuele II, zijn regering en zijn hof stoetsgewijze de geweldige trap afdaalden of opstegen. Een tweede trap van Juvara in Turijn bevindt zich in het Palazzo Reale. Hij is nog gedurfder dan de eerste en is een voorbeeld van de ‘scala a forbici’ d.i. schaarvormig. De siciliaanse architect Juvara had bij zijn collega's en landgenoten
Kasteel van Culzean (1777-90). De ovale trap door R. Adam.
| |
[pagina 106]
| |
Caserta. Palazzo Reale. De eretrap.
Turijn. Palazzo Reale. De trap van F. Juvara. felle kritiek te verduren op zijn originele trapconstructies. Daaraan herinnerde hij symbolisch met het schaarmotief dat hij op zijn trap uitbeeldde. De meer bescheiden Villa Favorita (1768) door Ferdinando Fuga in Ercolano voor de hertog van Beretta gebouwd (thans militair instituut) is voorafgegaan door een indrukwekkende trap waarvan de gebogen treden naar beneden toe steeds breder worden, een der mooiste types van ‘waaiertrap’. Een van de laatste types uit de eeuw is in het paleis Trigimelica-Selvatico (1779, Padua) te zien: ditmaal een uitsluitend rechte opgang in drie delen geflankeerd door geringde pilasters en zuilen die de antieke orden met grote fantasie gebruiken. Het Koninklijk paleis in Caserta (1752-72) bij Napels, is het meesterwerk van Luigi Vanvitelli (een italianisering van de Nederlandse naam Van Wittel). Met deze Reggia hebben de Bourbons Versailles willen zoniet overtreffen dan toch evenaren. Een van de meest imponerende delen van het enorme complex is de ook bij vele kineasten goed bekende ‘scalone’, de grote trap. Hij begint in een vestibulum dat het middenpunt vormt van het kruisvormig gebouw. De eerste middenopgang met treden van bijna acht meter breed, uit één stuk, en ‘bewaakt’ door twee enorme leeuwen in marmer van Carrara, eindigt in een overloop van waaruit twee laterale trappen in tegenovergestelde richting verder voeren naar een tweede atrium. Het is dus weer het type ‘a forbici’, de schaarvorm. Het machtige achthoekige atrium is omsnoerd door een omganggalerij van waaruit de vier binnenhoven en een deel van de tuinen zichtbaar zijn. De granietsteen voor de vierentwintig monolitische ionische zuilen en de acht trapezoïdale pilasters werd betrokken uit het Gargano-gebergte (Apulië) en met speciale vervoermiddelen over de Apennijnen tot in Caserta gebracht. Via een diensttrap bereikten de musici rechtstreeks deze rotonda zonder dat ze de hoogwaardigheidsbekleders langs de eretrap konden hinderen. Bewonderenswaardig is de manier waarop de architect in dit trappenhuis de centrale koepel boven de octogoon met de latere koepels en de halfkoepels boven de absissen vernuftig heeft weten te combineren. Wat hier ook onzeaandacht vraagt is het gediversifieerd gebruik van de materie: het is een ware bloemlezing - voor zover het woord hier past - van marmersoorten. De treden zijn gekapt uit lumachella, een marmer uit Trapani (Sicilië) met paarlemoeren tinten, de balustraden uit marmer van Vitulano. Voor de trapwanden werd een grijs marmer gebruikt uitgehold in de Monte Petrino bij Mondragone. Bovenop dit marmer werden platen van rose en gevlekt marmeraangebracht, terwijl de versieringen uit marmer van Carrara zijnGa naar eind15. |
|