Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 33
(1984)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Trapvarianten tot en tijdens de RenaissanceDe Grieken en de Romeinen hadden geen bijzondereaandacht voor de trap die bij hen, behoudens de tempelomzomende stylobaat, onder de zuilengangen, een bouwstructuur was genoodzaakt door de oneffenheden van de bodem (wat ongeveer met de eenvoudigste definitie van het object overeenkomt!) Als Griekse voorbeelden kan men de trappen van het paleis van Cnossos (Creta) of de monumentale trap naar de propyleeën in Lindos (Rhodos) vermelden, als Romeinse de tempelbordessen in Vienne en de ‘Maison Carrée’ in NîmesGa naar eind1. In de middeleeuwenaanzag men de trap meestal, zoals gezegd, als een te verbergen noodzakelijkheid. Hij blijft louter functioneel, sober en ondecoratief gehouden, onzichtbaar en geborgen in de bouwstructuren al heeft hij zijn rol in het krachtenspel. In de kathedraal van Coutances, een van de puurste gotische gebouwen van Frankrijk, zijn achter het prachtige lijnenspel van de tour-lanterne, de vieringstoren, vier uiterst slanke traptorentjes geborgen die toelaten niet alleen de wandeling langs het triforium te maken maar op verschillende hoogte de wondere structuur van deze heerlijke toren te bestuderen. Op een zekere hoogte kan men van dichtbij de geniale oplossing opnemen waarmee middels een driehoekige uitstulping, de overgang van de rechthoekige vieringschacht naar de achthoekige torenromp werd verwezenlijkt. Langs het spiltrapje van een deraangebouwde klokketorentjes komt men op het gewelf en kan men de zolderruimte boven het kruisgewelf binnentreden. Deze schijnbaar broze gewelfskap steunt op niets en houdtaaneen door een spel van krachten en tegenkrachten, van gewicht en tegengewicht, harmonieus door zestien ribben geritmeerd. Behoedzaam schrijden we naar de middenopening om, duizelig en bewonderend, een blik te wagen, in de diepte, op de zestig meter lager gelegen bodem van het kruisgewelf. Maar het spiltrapje heeft nog meer nut. Langs een deraangebouwde klokketorentjes geraken we op het vlakke vieringterras van waarop men de zee en het eiland Jersey kan ontwaren. Aan de overkant van de zee, in Engeland, kan men in de kathedraal van Wells een eigenaardig effekt zien op de trap die uit het schip naar de kapittelzaal leidt. De nu door de eeuwen verweerde treden lijken te deinen als golven, het is net een versteende stroming. Bovendien is het functionele hier reeds ietwat decoratief ‘gedekt’. Bij het bestijgen merkt men op een console het beeld van een monnik die moeiteloos en onbewogen de zware zuil torst en ondertussen nog met de andere hand een draak neersteekt. Niet altijd is de trap onzichtbaar. En soms voegt hijaan zijn functionele rol een symbolische betekenis. Een voorbeeld daarvan is te zien in de Cistercienserkloosters zoals dat van Eberbach (Duitsland). De monnik gaat uit het dormitorium over een trap rechtstreeks in het koor van de kerk. Na het ontwaken legt hij via die trap een onmiddellijk contact met God voor het eerste gebed. In de middeleeuwen hebben vele trappen die naar bedevaartskerken leiden ook een symbolische betekenis: de moeizame bestijging duidt op de weg van de boete naar de redemptio. Vandaar ook dat sommige trappen op de knieën worden bestegen b.v. in Rocamadour of in Le Puy en Velay
Siena. De trap van de dom naar de doopkapel.
Tours. Kathedraal S. Gatien. Noordtoren. Escalier Royal. Tours. Kathedraal S. Gatien. Opgang tot de Escalier Royal. | |
[pagina 85]
| |
Heilbronn. Kerk S. Kiliaan. Trap tegen de hoofdtoren.
(zie ook verder, Rome). Anderzijds: omgekeerd daalt de pelgrim van uit de kerk naar de crypte, de trap naar de doodsbezinning, naar het einde. Dat laatste type vindt men b.v. in de kerk Saint-Gilles bij Arles. Het koor van de kerk is in puin maar de beroemde ‘Vis de Saint-Gilles’, de wenteltrap van de noordelijke klokketoren is bewaard. Nu nog komen jonge architecten de wonderlijke stereotomie van deze trap bestuderen, een meesterwerk van middeleeuwse bouwwetenschap.
Het type van een trap in flamboyante gotiekstijl zien we in de linkerkruisbeuk van de kathedraal van Rouen. De steunpijlers zijn tot een soort torentjes geslepen. Zijdelings raken we hieraan een ander probleem ook bij dit onderwerp - of voorwerp -aanwezig: de restauratie. Ook de trap is steeds betrokken geweest in pasticcio's, herscheppingen, imitaties, restauraties. In de kathedraal van Rouen is van de beroemde stenen trap in de noordkruisbeuk enkel de eerste arm authentiek (1480). De andere zijn een toevoegsel uit de achttiende eeuw, maar men moet bevooroordeeld zijn om niet toe te geven dat die andere delen niet alleen in het geheel passen maar letterlijk het ensemble meer ‘allure’ geven. Een voorbeeld van huidige, geslaagde restauratie toont de trap in de abdij van Le Bec-Hellouin (Normandië). Deze trap, zonder één anker door compressie in de muur (van de hall) opgehouden, zou door het weghalen van slechts een paar stenen al kunnen ineenstorten. Technisch meesterstuk. Type van zgn. ‘voûte sarrazine’. De trap zelf is de oorspronkelijke, ‘de leuning is nieuw, de oude bevindt zich in... de Muntschouwburg te Brussel. Nog in Rouen, in de kerk Saint-Maclou, leidt een prachtige stenen trap links naar het doksaal. Vaak krijgt die koortrap veelaandacht, ook b.v. in de kerk Ste-Madeleine van Troyes met een rijk bewerkte trap die naar het flamboyante doksaal (1517) leidt; in St.-Etienne du Mont (Parijs) waaraan elke kant van de koortribune, een zestiende-eeuwse fijngemaniëreerde, kurketrekkerachtige trap zich rond een zuil slingert, tussen een renaissance-portaal en gotische vensters. Een van de mooiste trappen die in Spanje te zien zijn is de ‘escalera dorada’ (1519) van Diego de Siloé, in de linkerdwarsbeuk van de kathedraal van Burgos. De bouwheer, bisschop Fonseca, liet op ‘zijn’ trap zijn wapenaanbrengen. Voor het thema dat ons bezighoudt biedt de kathedraal St.-Gatien van Tours een voorbeeldig gegevenGa naar eind2. Friedrich Mielke, de auteur van Die Geschichte der deutschen Treppen, heeft in een boeiend artikel (Das Münster, 1981, Heft 1) waaraan we enkele gegevens ontlenen, uiteengezet hoe de bouwmeesters van deze kerk ook de innerlijke, verborgen structuren met de grootste zorg verwezenlijkten. De kathedraal van Tours bezit een drietal trappen die ruimeaandacht verdienen. Er is de breed opgezette wenteltrap in de zuidtoren die, met een handloper in de spil ingewerkt, gemakkelijk te bestijgen is. In een hoek van hetaan de kerk grenzende kloosterpand, ‘La Psallette’, is er een prachtige trap. Maar er is vooral, in de noordelijke toren, de zgn. Escalier Royal (1500-1507), een werk van P. de Valence. Op de kathedraal van Tours kan men al de fazen van de gotische stijl lezen. De twee torens worden bovendien bekroond met twee lantaarnkoepels in Renaissance-stijl. Om de ‘koninklijke’ trap te bereiken moet men eerst drie andere trapstructuren op. Er is eerst een wenteltrap gevolgd door een vierarmige, rechthoekige trap. Een tweede wenteltrap leidt in de achthoek van de torenlantaarn. In het midden van de octogonale kap staat, vrij, een traptoren waarin nog eens een spiltrap is ingebouwd. Men heeft er toegang onder een prachtige korfboog. Zijn functie is de bovenlantaarn te ondersteunen. De trap is hier een volkomen zelfstandig stuk architectuur geworden dat vrijwel niemand de gelegenheid heeft te bewonderen. Men kan vermoeden wat een technische vaardigheid en vakkunde deze ‘escalier royal’ onderstelt. Van variante tot variante. Alwie de kerk op de Mont Saint-Michel bezocht kent de abtentrap of ‘Grand-Degré’. Maar | |
[pagina 86]
| |
er is moed (en een toelating) van doen om tot een klein architectonisch juweel te geraken. Op een van de steunberen tegen het koor is een kleine, steile trap ingebouwd, ‘L'escalier de dentelle’, een echt stenen kantwerk waarop men, beschut door twee rijk bewerkte balustrades, op de onmetelijke zee kan staren, haar geuren en haar stootwinden in het gelaat opvangen. Een van de mooiste types van gotische burgerlijke architectuur in Frankrijk is het prachtige huis (1443-51) van de groothandelaar Jacques Coeur in Bourges. Het vertoont op de oostelijke gevel van de binnenhof een uitstulpende toren waarin de eretrap is vervat. De wenteltrap van de romaanse en gotische torens konden moeilijk voor ceremonieel of staatsie dienen. Rijke eigenaars zoals Jacques Coeur trachten er een meer decoratief element en een vertoon van rijkdom van te maken. Tussen de vensters van de wenteltrap zijn ‘motieven’ uitgebeeld die betrekking hebben op de handelsbedrijvigheid van de eigenaar. Het is een typisch voorbeeld van de manier waarop de
Nevers, hertogelijk paleis (15e en 16e e.). Centrale toren met eretrap.
trap in een koker is ingewerkt. Er zijn zitvlakken in de steen onder de vensternissen uitgehold om ogenblikken van rust te gunnen. De centrale pijlerspil loopt zonder breuk over in de sleutelsteen van het sierlijk gebogen gewelf. De fantasie speelt ook mee. In het voormalig hôtel Chambellan in Dijon, hoofdplaats van een wijnstreek, loopt de pijler van de spiltrap die open op de binnenhof geeft, uit op de gestalte van een wijnboer: hij draagt een korf waaruit druivenranken openwaaieren die met de ribben van het veelvlakkige gewelf overeenstemmen. Er zijn ook de buitentrappen. Een bijzonder schilderachtig type is in Siena te zien en leidt, tussen hoge muren van een zijportaal van de dom naar de lager gebouwde doopkerk St. Johannes de Evangelist. Zo schilderachtig is deze trap dat men hem als decor voor verschillende rolprenten heeft gebruikt en dat o.m. op zijn verweerde treden het tweegevecht uit Shakespeare's Romeo and Julia werd uitgevochten. Meerdere filmscènes van haat en liefde konden hier in een ideaal middeleeuws decor hersamengesteld worden (ofschoon
Firenze. Libreria Laurenziana. De vestibule van Michelangelo en Ammanati (1560).
| |
[pagina 87]
| |
Bad Mergentheim (Duitsland). Residentie van de Duitse Ridderorde. Spiraaltrap van Blasius Berwart, 1574.
G. Sabatelli pas in 1451 met zijn trap klaar was). Een van de vroege trappen uit de Renaissance-tijd bevindt zich in het Palazzo Ducale van Urbino (1445-72) en begint op de linkerzijde van de prachtige binnenhof. De brede, diepe maar niet hoge treden van de trap - de schoonste van zijn tijd, zegt Vasari - vereisen een ritmisch-rustige stap. De pauze halverwege noodt als vanzelf tot het bewonderen van de wand- en boogversieringen. Overal stralen uit medaillons op het gewelf de letters F.C. (Federigo Conte) en F.D. (Federigo Duca), die steeds weer, in dit paleis, eerbiedig de gedachte op de vorst en heer des huizes brengen. De heroïsche geest van deze trap past bij de zalen waarin we zullen geleid worden. In de muur is het schild van de beroemde hertog-humanist ingewerkt. Bij de tweede opgang ontmoet men zijn beeld in een nis. Hoger nog bereikt men de grootse Salone del Trono. De trap is het plechtige preludium voor de fuga van de veelstemmige humanistische conversaties die in de audiëntiezalen plaats hadden en waarover Baldassare Castiglione in zijn Il cortegiano geschreven heeft. Maar Urbino geeft ons nog een ander voorbeeld van boeiend traptype. In de zeer slanke torentjes die de westelijke gevel flankeren zijn helicoïdale trappen, ‘a chiocciola’ (letterlijk: als een slakkenhuis) ingebouwd, van een zo gedurfde en functionele constructie dat ze de bewondering van Leonardo da Vinci wegdroegen. Langs deze enge, persoonlijke wenteltrapjes bereikte de hertog op verschillende niveaus zijn slaapvertrek, zijn beroemde studio waar hij mediteerde en werkte, zijn (later heringerichte) kapel, de loggia van waaruit hij over zijn heergebied kon schouwen; en ook, langs een geheime doorgang op de tuinmuur ingebouwd, het appartement van de hertogin.
Vele Florentijnse paleizen hebben bezienswaardige trappen. We vermelden als voorbeeld het Palazzo Gondi (1490-94): de trap maakt deel van de binnenhof evengoed als de bron en is bijzonder ‘rustig’ om op te gaan. Men kan hem vergelijken met de buitentrap van middeleeuws type die zich, op enkele passen vandaan, in de binnenhof van het Palazzo della Podestà (1345-67) (het huidige Bargello-Museum) bevindt. Giorgio Vasari verwezenlijkte pas in 1560 de indrukwekkende trap van het Palazzo Vecchio.
Een van de eigenaardigste varianten van het motief in Firenze is wel de trap die thans in de Santo Stefanokerk is overgebracht. Hij wekt een wonderbaarlijke illusie, een wemelen voor het oog die a.h.w. duizelig maakt!
De trap die in Firenze de meesteaandacht vordert is bedoeld als toegang tot de Biblioteca Laurenziana (1578) maar kan als een gesloten ruimte op zichzelf beschouwd worden. Het ontwerp, waarvan een model in klei is bewaard, staat op naam van Michelangelo. Dit is al een barokke opvatting. Terwijl de ontwerper in Rome verbleef werd de trap afgewerkt door Vasari, of Ammanati die ook de mooiste brug van Firenze - naar Michelangelo's tekening - op zijn naam heeft, niet de Ponte Vecchio maar de Ponte Trinita. De trap van de Laurenziana is een volkomen originele schepping. Als men deze trap bestijgt lijkt het of men tegenstrooms opvaart. De kringende, naar beneden stuwende bogen zijn als een symbolische en concreteaanwijzing op de inspanning die straks door de studie in de bibliotheek zal gevergd worden. Komt men van uit de bibliotheek op de trap, dan lijken de treden als watergolven. Een dichter uit de tijd vergeleek hem met een lavastroom. Burckhardt sprak van ‘een onbegrijpelijke scherts van de grote meester’ (Die Baukunst der Renaissance in Italien). |
|