[nummer 199]
Trapsgewijze...
Wat hier geboden wordt is niet een gespecialiseerde studie of een technische uiteenzetting maar een ongedwongen wandeling door velerhande stijlen, tijden, plaatsen. Deaandacht wordt gespitst op een enkel motief dat telkens weer de vindingrijkheid van de vakman en de esthetische speurzin belicht van de mens die, ook hier, steeds maar op zoek is. Ofschoon noch kunsthistorische noch bouwtechnische beschouwingen in het betoog ontbreken is er terdege rekening mee gehouden dat Vlaanderen geen tijdschrift is voor vakkundigen, architecten of ingenieurs.
Zeker, de architectuur, waartoe dit motief behoort, is én een wetenschap én een kunst, is eerst een wetenschap die nodig is om kunst te verwezenlijken. Het is hier evenwel niet de plaats om op de wetenschappelijke ‘tenants et aboutissants’ van het gegeven in te gaan, ze vallen trouwens buiten onze bevoegheid. Wat de meeste lezers van
Vlaanderen in de eerste plaats interesseert is het resultaat van die vakkunde, de esthetische componenten die er uit voortvloeien, hij hoeft ook niet noodzakelijk de planimetrieën en tekenschetsen te zien, de berekeningen of de formules te kennen dank zij dewelke de trap in de ruimte blijft hangen of staan. Een stap verder brengt ons bij de historische evocatie en, waarom
Barok trappenhuis in Schloss Bad Wurzach.
niet, de ‘kleine geschiedenis’ die zo vaak de feiten en de dingen een levendiger reliëf bijzet. Een strikt chronologische orde was niet mogelijk en het betreft natuurlijk, uit een onuitputtelijk onderwerp, een keuze die bij een andere ‘traplezer’ verschillend kon uitvallen, te meer daar de historische gegevens omtrent de gekozen voorbeelden niet altijd overeenstemmen.
Zoals Albert Bontridder in zijn zeer kritische maar ongemeen boeiende synthese Hedendaagse bouwkunst in België (Dialoog tussen licht en stilte) er op wijst, de architectuur is in ons land een assepoester gebleven die al te weinig belangstelling kreeg. Een uitgever die het onlangsaandurfde een groots opgezette ‘Geschiedenis van de bouwkunst in België’ te brengen en dit met veel zorg verwezenlijkte weet er van te spreken. Niettemin komt, door onvoorziene omstandigheden, dit thema, dat pas voor 1985 was voorzien, juist na een nummer over enkele kathedralen zodat de architectuur nu eens een dubbele beurt krijgt. Desondanks is het een wens van ons dat een moedige verdediger van de moderne architectuur een nummer zou samenstellen gewijdaan ‘de hedendaagse woning in Vlaanderen’ waarin ons thema zou ingeschakeld worden en verder uitgewerkt.
Het gaat in dit nummer natuurlijk slechts om een bescheiden motief zoals er tal van andere zijn, b.v. Vensters in West-Vlaanderen zo degelijk door Luc Devliegher en Miek Goossens onder de ogen gebracht. Misschien kan ook dit nummer helpen ietwat deaandacht te vestigen op een van de vele treden die (a.h.w. trapsgewijze) naar het veeldelige gebouw van de architectuur leiden.
J.v.A.