| |
| |
| |
Brussel: De basiliek van Koekelberg
Marc Dubois
Zijn afkeer uiten van het Brusselse Justitiepaleis van Poelaert en de Basiliek van Koekelberg van Van huffel is na de Tweede Wereldoorlog als het ware een constante geworden. Men moest deze constructies lelijk vinden om toch te bewijzen dat men wist wat goede ‘moderne’ smaak was! Door een aantal tentoonstellingen en publikaties heeft men de 19de eeuw herontdekt en heeft men het Justitiepaleis zijn juiste plaats gegeven in de Belgische architectuurontwikkeling waardoor men nu met een veel genuanceerdere benadering dit monumentaal bouwwerk gaat bekijken.
De hoofdbetrachting van de onlangs gehouden tentoonstelling over het oeuvre van architect Van huffel in het museum voor Sierkunst in Gent en de monografie naar aanleiding daarvan was een beeld te geven van deze veelzijdige ontwerper, maar tevens de Basiliek van Koekelberg, Van huffels levenswerk, te ontdoen van een aantal subjectieve beoordelingsnormen en het gebouw te benaderen in de context van de tijd waarin het werd ontworpen (1920-1921).
In verschillende publikaties na de Tweede Wereldoorlog wordt de Basiliek beschouwd als een ‘zwarte bladzijde’ van de 20ste-eeuwse Belgische architectuurgeschiedenis. Pierre Puttemans beschrijft in zijn boek Moderne Bouwkunst in België (1975) de Basiliek als ‘monsterlijk’ en hij wordt zelfs vergeten in de architectuurgids van Brussel, uitgegeven in 1972. Deze vrij negatieve benadering staat wel in tegenstelling tot de periode waarin het gebouw werd ontworpen. De Koninklijke Commissie voor Monumenten had zware kritiek in 1922 omdat het geheel te progressief was! Architect V. Horta apprecieerde het ontwerp, evenals de Nederlandse bouwmeester H.P. Berlage, die in 1922 zelfs op bezoek kwam in Van huffels atelier om zijn tekeningen te
Ontwerp van architect P. Langerock (1905-1907).
Dit ontwerp is sterk beïnvloed door Viollet-le-Duc's voorstel voor de ‘Ideale Kathedraal’.
bewonderen en hierover te discussiëren. Architect H. van de Velde schreef in 1927: ‘Son projet manifestait une intention formelle de sortir de l'ornière de l'imitation et sans rompre avec la tradition romane, nous constatons avec une satisfaction profonde qu'il l'a revivifiée au point de rapprocher le principe de cette architecture primitive et autochtone de notre mentalité et nos aspirations d'aujourd'hui.’
Een belangrijke vraag is welke factoren hebben meegespeeld zowel bij architecten, architectuurcritici als bij de massa om dit gebouw een negatieve waarde te geven en om het zelfs te negeren en te verachten.
Om Van huffels ontwerp te begrijpen is het nodig de voorgeschiedenis te analyseren; wie nam de beslissing, en wanneer, om op het plateau van Koekelberg te bouwen? Velen weten niet dat de afwerking van de koepel in 1970 het eindpunt was van een idee dat zijn begin heeft bij Leopold II in 1880. Een vervolgverhaal van 90 jaar, met ups en downs en waartussen men twee wereldoorlogen moet situeren. Een idee dat zijn wortels heeft in het 19de-eeuwse stedebouwkundig en maatschappelijk denken van koning Leopold II, terwijl de uiteindelijke afwerking gebeurde na het Tweede Vaticaans Concilie.
De Basiliek is er gekomen in hoofdzaak door drie stuwende krachten. De eerste van de drie protagonisten is koning Leopold II die er eigenlijk verantwoordelijk voor is dat er op het plateau van Koekelberg werd gebouwd.
Na de dood van de koning werd het initiatief overgenomen door het Belgisch Episcopaat onder leiding van twee opeenvolgende kardinalen: Mercier en Van Roey.
Het verhaal van de Basiliek begint reeds in 1880, het jaar dat Leopold II het voorstel doet om te Koekelberg een nationaal Pantheon op te richten ter gelegenheid van de viering van vijftig jaar onafhankelijkheid van België. Zoals Parijs en Rome wilde Leopold II een monument bouwen ter ere van de helden van het land. Tevens zag hij dit project als een onderdeel van zijn stedebouwkundig denken; het visueel beëindigen van een lange boulevard door een monumentaal gebouw. Vrij vlug verzaakt de koning aan dit idee, hoofdzakelijk om financiële redenen. Carton de Wiart beschrijft in zijn boek Léopold II, Souvenirs des dernières années - 1901-1914 een wandeling die hij maakte met Leopold II waarbij de koning het volgende zei: ‘Il y a là le moment de la Justice, il faut là-bas à Koekelberg le mont du Bon Dieu et ici le mont des Arts’. Naast het justitiepaleis van Poelaert zag Leopold II nog twee andere cruciale punten in zijn stad: de kunstberg en de plaats voor God. Deze trilogie, God, Justitie en Kunst betekende voor hem een gesublimeerde voorstelling van de gevestigde maatschappelijke structuur. Hij is steeds blijven geloven dat op de hoogte van Koekelberg een imposant gebouw moest komen, maar opmerkelijk is wel dat de bestemming veranderde: in plaats van een Pantheon opteerde hij voor een kerkelijk gebouw. De hoofdreden van deze ommezwaai ligt in Parijs, de stad die Leopold II sterk inspireerde zowel op architectuur- als op stedebouwkundig vlak. Tijdens zijn bezoeken aan de Franse hoofdstad
| |
| |
moet hij sterk onder de indruk zijn gekomen van ‘La Basilique du Sacré-Coeur’ op Montmartre, niet enkel als gebouw maar ook door haar geografische ligging. Hierdoor ontstond bij hem het idee om in Brussel ook een Basiliek te wijden aan het H. Hart. Hij speelde ook in op een stroom van vroomheid die was ontstaan op het einde van de 19de eeuw binnen de katholieke kerk. De verering van het H. Hart werd sterk gepropageerd onder impuls van Paus Leo XIII; hierop heeft Leopold II optimaal ingespeeld met als hoofddoel de kerkelijke overheid als het ware moreel te verplichten een Basiliek ter ere van het H. Hart te bouwen. Hoewel toegewijd aan het H. Hart, is het een nationaal monument met een triomferend karakter wat ook te vinden was in zijn Pantheonproject. Door in te spelen op een verering binnen de kerk wist Leopold II, die toch niet religieus van aard was, zijn basisidee tot uitvoering te brengen niet door hemzelf maar door de katholieke gemeenschap.
In 1903 had Broeder Marès, oprichter van de St.-Lucasscholen, een ontwerp gemaakt voor een H. Hartbasiliek die men zou bouwen in de nieuwe Brusselse wijk rond het St.-Margarethaplantsoen. Door de tussenkomst van koning Leopold II verlaat men deze inplanting om definitief te kiezen voor Koekelberg.
Om het project te stimuleren en de propaganda te organiseren kwamen de Franse paters Oblaten, op aandringen van de koning, in 1903 naar Brussel. Onder leiding van Père Delouche zullen deze religieuzen, die ook betrokken waren bij de Parijse Sacré-Coeur, een belangrijke rol spelen. In 1919 worden ze echter onder zware druk vervangen door diocesane priesters.
De eerste steen werd reeds gelegd door de koning in 1905 naar aanleiding van 75 jaar onafhankelijkheid. De plannen opgemaakt door architect P. Langerock werden pas goedgekeurd in 1908, wat duidelijk een bewijs is van de haast waarmee de koning het project wilde starten. Zijn ontwerp in neo-gotische stijl was zeer sterk geïnspireerd door Viollet-le-Ducs ‘Ideale Kathedraal’. Langerocks ontwerp kan men beschouwen als een hoogtepunt van de neo-gotiek in België.
Begin 1909 starten de funderingswerken, maar hetzelfde jaar sterft Leopold II. Vanaf dat ogenblik vertragen de werkzaamheden en op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog is enkel de fundering van het koor afgewerkt, ook als gevolg van een nijpend geldgebrek. Tijdens de oorlog ontstaat het idee om na de bevrijding, als teken van erkentelijkheid, aan de Basiliek verder te werken.
Op 29 juni 1919 spreekt kardinaal Mercier het volk toe op het terrein van Koekelberg en drukt de wens uit een Basiliek te bouwen ter ere van het H. Hart als herdenkingsteken voor de gesneuvelden en als dank voor de Belgische overwinning. Het bouwen van een Basiliek voor het H. Hart kreeg hierdoor een supplementaire rechtvaardiging. Kardinaal Merciers patriottistische overtuiging en zijn verering voor het H. Hart hebben ertoe bijgedragen dat hij volledig achter het project stond en er de stimulerende kracht van
Inplanting van het project Langerock en het project Van huffel. Alle tekeningen en foto's over de Basiliek van Koekelberg werden ontleend aan het Museum voor Sierkunst - Gent / Archief Fonds van huffel.
was in het begin der jaren twintig. In 1919-1920, de euforische jaren na de bevrijding, was er een eensgezindheid ten opzichte van het project zoals nooit tevoren. Kardinaal Mercier zag in dat men zeer vlug moest starten met de werkzaamheden, maar anderzijds stond men voor het probleem dat het ontwerp van Langerock reeds gedeeltelijk door de tijd was achterhaald en tevens te duur zou uitvallen. De eerste vereiste was dus een nieuw project en het vinden van een architect die een ontwerp kon maken in een zeer korte tijdspanne.
Begin 1920 organiseerde men een ideeënwedstrijd; om diverse redenen kon geen enkel van de elf inzendingen het comité overtuigen waardoor men in een pat situatie kwam. De korte tijdspanne van vier maanden voor de wedstrijd bewijst dat het administratief comité, maar in de eerste plaats kardinaal Mercier zeer gehaast was om van start te gaan.
Om uit dat slop te geraken neemt het comité een uitzonderlijke beslissing: de Gentenaar Albert Van huffel (1877-1935) wordt aangezocht om een nieuw project te maken. Een cruciale vraag is steeds geweest hoe een vrij onbekende architect/decorateur uit Gent deze opdracht heeft gekregen. In tegenstelling tot b.v. architect Abadie van de Sacré-Coeur in Parijs had Van huffel nog nooit een kerkelijke opdracht gekregen, had hij geen diploma van architect en studeerde niet in het katholiek onderwijs. Uit het archiefonderzoek is gebleken dat er geen enkel politiek manoeuvre is geweest van de kant van Van huffel, zoals velen in de loop der jaren wel veronderstelden, om dit groot ontwerp te bekomen. Het is misschien een uitzonderlijk geval in de Belgische 20-eeuwse architectuur dat een dergelijk groot project niet werd toegekend om politieke of ideologische redenen maar omdat enkele mensen geloofden in de artistieke en constructieve kennis van de persoon in kwestie.
| |
| |
Voorontwerp voor een Basiliek van het H. Hart in Brussel (zonder naam noch datum) vermoedelijk ca. 1920.
(Archief St.-Lucas, Gent).
Van huffel kwam uit een sociaal onbevoorrecht milieu en moest vrij vlug zijn studies opgeven om financiële redenen. Rond 1900 is hij werkzaam als meubelontwerper en van 1903 tot 1912 is hij in dienst bij de Gentse ingenieurarchitect en aannemer René Van Herrewege. Door zelfstudie en langs de praktijk om werkte Van huffel zich op tot architect. Louis Van der Swaelmen beschreef in 1925 deze figuur als ‘doordrongen van het bewustzijn en het scrupuleuze dat de ambachtslui van de gotiek kenmerkte... Zijn architectuur is doordrenkt van een sereniteit en een kwaliteit die haar een duidelijke en opmerkelijke plaats geeft tussen de realisaties van een groep uitzonderlijke kunstenaars’.
In functie van de nieuwe Basiliek werd Dom Sébastien Braun van de abdij van Maredsous door Mercier aangesteld om de eventuele nieuwe architect te begeleiden op liturgisch gebied. Van Herrewege, die bevriend was met Braun (ook een Gentse familie) stelde voor een kans te geven aan Van huffel. R. Van Herrewege had een volledig vertrouwen in zijn technisch kunnen maar zeker in zijn onvermoeibare werklust, wat op dat ogenblik wel een belangrijk element was gezien de haast van kardinaal Mercier. Van Herreweges voorstel werd aangenomen en in mei 1920 maakt Van huffel reeds een eerste reis, niet naar Mechelen (de aartsbisschop) maar naar Maredsous. Dit onderstreept duidelijk het belang van deze abdij in het gehele verhaal van de Basiliek. Van huffel had nog nooit een kerk gebouwd en was niet op de hoogte van de liturgische vernieuwing. Hierdoor kon men begrijpen waarom kardinaal Mercier niet enkel Dom S. Braun maar ook kanunnik Lemaire een begeleidende functie gaf. In de loop van het project verminderden de contacten met Lemaire, terwijl de vriendschap met S. Braun zo toeneemt dat hij als het ware Van huffels ‘geestelijke vennoot’ werd in het project.
Een dergelijke samenwerking heeft men ook gehad b.v. bij de bouw van de Gesùkerk te Rome in 1568, waar naast architect Vignola ook de jezuïet-architect G. Tristano betrokken was in functie van de vernieuwde liturgische dimensie van de opdracht.
Tussen januari en mei 1921 komen de eerste voorstellen op papier. Op 17 november 1921 stelt Van huffel zijn project voor aan kardinaal Mercier en het comité. Zijn voorstel wordt in zijn geheel goedgekeurd mits een paar aanpassingen. Vanaf dat ogenblik is hij officieel de bouwmeester van de Basiliek. In nog geen jaar tijd stond de Basiliek op papier en kon men de volgende administratieve stappen zetten in de richting van de uitvoering. Begin 1922 komt de Koninklijke Commissie voor Monumenten samen om advies te geven. Zij besliste pas een definitief akkoord te geven op basis van een maquette. Enerzijds was dit voor Van huffel een grote tegenslag omdat men het tijdschema hierdoor vertraagde, maar anderzijds zag het comité vlug in dat een maquette een geschikt middel was om de gelovigen te overtuigen van de belangrijkheid van het project. Gedurende twee jaar werkte men aan een maquette op schaal 1/40. Niet enkel het exterieur werd zeer nauwkeurig tot in de kleinste details op schaal uitgevoerd maar ook het volledig interieur. Op deze manier kon men reeds vrij vlug aan de hand van foto's de gelovigen maar ook later de Commissie tonen hoe het geheel er zou uitzien. De grootste technische problemen bij de start der werkzaamheden waren enerzijds de vraag of de bestaande fundering van vóór 1914-1918 eventueel nog gebruikt kon worden en anderzijds de berekening van de nieuwe funderingen. De aanstelling van R. Verwilghen als lid van het technisch comité en de adviezen van de Gentse Prof. Magnel
Ontwerpschets, 1920.
| |
| |
staan in relatie tot die problemen. Ook de keuze die men na de Eerste Wereldoorlog maakte om de Basiliek een betonnen structuur te geven (om de kostprijs te drukken) had tot gevolg dat men vanaf het begin een ingenieur aanstelde voor dit belangrijk onderdeel van de constructie.
Vanaf januari 1924 begint de officiële associatie tussen Van huffel en Verwilghen en worden de plannen verder uitgewerkt samen met een aantal tekenaars waaronder de Nederlandse architect Merkelbach die later een belangrijke rol zal spelen in de ontwikkeling van het Nieuwe Bouwen in Nederland. Tijdens de maand juni/juli 1925 toont men de maquette voor de eerste maal in Brussel in Galerij Giroux en komt de Koninklijke Commissie tweemaal bijeen om het project uiteindelijk toch goed te keuren. In hetzelfde jaar kreeg Van huffel voor zijn ontwerp de grote architectuurprijs op de ‘Exposition Internationale des Arts Décoratifs’ in Parijs. Men begreep vrij vlug dat het schaalmodel dat gevraagd was door de Commissie ook zijn waarde had als propaganda en als middel om de nodige fondsen bij elkaar te krijgen. Achtereenvolgens kon men de maquette bekijken in Antwerpen, Gent, Brugge en Kortrijk. In 1926 start men met de paalfundering die vier jaar in beslag zal nemen. Oorzaak van dit traag verloop was niet enkel het groot aantal palen (in totaal 1438) maar ook de econimische crisis en de vermindering van de voorhanden zijnde fondsen. In 1926 sterft kardinaal Mercier en hij wordt opgevolgd door Van Roey, die aldus de derde ‘motor’ wordt van de Basiliek. Men opteerde om de Basiliek niet in haar geheel, maar deel per deel op te trekken om aldus de gelovigen vlugger een totaal afgewerkt gedeelte te kunnen tonen. Tussen 1930 en 1935 bouwde men het koorgedeelte. In maart 1935 sterft Van huffel, twee maand vóór kardinaal Van Roey op 26 mei het eerste gedeelte van de Basiliek inzegent in aanwezigheid van honderdduizenden gelovigen.
Na de dood van Van huffel wordt ingenieur-architect Paul Rome, die reeds vanaf 1925 bij Van huffel werkte, hoofdarchitect en dit tot aan de volledige afwerking. Hoewel de Basiliek in 1951 officieel wordt ingehuldigd, blijft zij een bouwwerf tot in 1970. Pas een halve eeuw na Van huffels ontwerp krijgt dit monumentaal bouwwerk zijn eindafwerking met het bouwen van de koepel.
Men kan drie hoofdfactoren vinden waarom de Basiliek een negatieve beoordeling heeft gekregen. Vooreerst is er de zeer lange bouwgeschiedenis van ongeveer 50 jaar. Tussen het eigenlijk idee om iets te bouwen op het plateau van Koekelberg en de afwerking ligt zelfs 90 jaar. Tijdens deze 90 jaar zijn er enorme verschuivingen gebeurd zowel op politiek, economisch, maatschappelijk en artistiek maar zeker ook op religieus vlak. Kan iemand zich vandaag nog voorstellen wat de invloed van de H. Hartverering binnen de kerk betekende? Hoe ver staan wij niet van het idee om de gesneuvelden voor het vaderland te vereren door een symbolisch gebouw? Ook het idee en de inzet voor een nationaal monument kunnen wij ons nog met moeite voorstellen, op
Plan van de Basiliek (tekening voor 1935).
een ogenblik waar de twee cultuurgemeenschappen in België zich autonoom gaan ontwikkelen. De Basiliek van Koekelberg is in feite een idee uit de 19de eeuw dat pas in 1970 is afgewerkt. Door de wereldoorlog 1940-45, maar hoofdzakelijk door de financiële problemen is de bouwfase vrij lang geweest. De jaarlijks terugkerende omhalingen voor de Basiliek hebben wel de geldelijke middelen bij elkaar gebracht, maar tevens ook bijgedragen tot een afkeer voor het gebouw. Men kon een geleidelijk groter wordende afstand constateren na de Eerste Wereldoorlog tussen de betrokkenheid van de gelovigen en het basisidee dat men had.
De tweede reden voor de negatieve appreciatie is van esthetische aard, maar ligt in het verlengde van de voorgaande. Men heeft zich zelden de moeite getroost om het bouwwerk te situeren en te evalueren op het moment dat het in 1921 is ontworpen. Ten opzichte van de kerkelijke bouwkunst van dat ogenblik betekende Van huffels ontwerp zeker een vernieuwing. Hij heeft geen verkleinde of goedkopere versie gemaakt van Langerocks neo-gotisch ontwerp, maar heeft het project gemaakt met zijn eigen inzichten over architectuur waarbij zijn streven naar de zuivere vorm en zijn afkeer voor historische stijlen de basisgegevens werden. Het is deze betrachting die door een figuur als H. van de Velde werd geapprecieerd. Het project is een duidelijke breuk met de neo-gotische vormentaal maar legt het accent op de rijkdom van de materie. Toegevoegde ornamentatie laat Van huffel vallen en hij gaat de ornamentiek zoeken in de rijkdom van de materialen. De fijne kleurintonatie van het materiaal is in de Basiliek voor hem van belang en niet het oppervlakkig aanbrengen van de decoratie op de wand.
De Basiliek is misschien één van de meest besproken bouwwerken uit deze eeuw in België. Op het ogenblik van het ontwerp, het maken van de maquette en de bouwfase kwam dit gebouw geregeld in vaktijdschriften, maar nog meer in de gewone geschreven pers. Zeer dikwijls was er een
| |
| |
Maquette van de Basiliek (1922-1924). Kant van de koorzijde. Uitvoering van A. Chambon.
(Foto: Duquenne)
negatieve reactie tegen de Basiliek niet om esthetische, maar om politieke en ideologische redenen. De Basiliek was het mikpunt bij uitstek voor degenen die wilden reageren tegen de katholieke kerk en zelfs tegen de katholieke partij. Een afkeer tegen de kerk werd geleidelijk aan synoniem voor een afkeer t.o.v. het bouwwerk van Van huffel.
Ook bij de voorstanders van de Basiliek is er steeds een verwarring geweest in verband met het catalogeren van de Basiliek bij een of andere stijl. Welke stijl heeft de Basiliek? Ze werd omschreven als art-deco architectuur, neobyzantijns met oosterse invloed, nieuwe zakelijkheid, enz. Van huffel zegde over zijn ontwerp dat hij gezocht heeft naar een logisch plan, met een daarbij logische ruimtelijke opbouw. Het zoeken naar een logisch zuivere opbouw was voor hem veel belangrijker dan zich te richten naar een of andere bouwstijl. Het negeren van de historische vormentaal is niet enkel in de Basiliek aanwezig, maar ook in zijn ander werk.
Aangezien Koekelberg de laatste grote Basiliek is (met uitzondering van E. Lutyens' ontwerp voor de Liverpool kathedraal in 1933) kan men zich de vraag stellen welke invloeden of welke Basiliek hij voor ogen had op het ogenblik dat hij het project definitief vastlegde.
Met de Sacré-Coeur in Parijs heeft het project het basisidee gemeen: het bouwen van een nationaal bouwwerk opgedragen aan het H. Hart. Tevens vormen beide Basilieken een belangrijk visueel element in het stadsbeeld. Qua grondplan en afwerking zijn er echter geen gelijkenissen.
De Sagrada Familia moet voor Van huffel wel te gotisch geweest zijn om een zekere invloed uit te oefenen. De kathedrale Basiliek St.-Bavo in Haarlem is de enige Basiliek die Van huffel heeft bezocht voor hij zijn project tekende. Wanneer men de plannen van J. Cuypers vergelijkt met Koekelberg komt men tot het besluit dat er maar weinig gelijkenissen zijn. In Haarlem liggen de straalkapellen rond het koor en is de middenbeuk vrij smal t.o.v. Van huffels optie. In het St.-Bavo-project zijn alle bijgebouwen (sacristie, vergaderplaatsen ...) naast de kerk gelegen en de koepel heeft een totaal andere vorm en opbouw dat wat in Brussel te zien is. Wat Van huffel in deze monumentale kerk het meest bewonderde was het materiaalgebruik en in het bijzonder de terracotta.
Het campanile-idee en de koepelstructuur van de Westminster Cathedral kan men niet vinden bij Van huffel, maar wel het idee van de binnenruimte. Architect Bentley koos op advies van Vaughan voor een Byzantijns type, hoofdzakelijk omdat de gotische stijl niet geschikt was om een breed schip te realiseren. De optie om zoveel mogelijk mensen zicht te geven op het liturgisch gebeuren is bepalend geweest voor de stijlkeuze. Aangezien Westminster een nationale betekenis had voor de katholieken koos men een architecturale ruimte die een grote massa gelovigen kon opnemen. Dit element is ook terug te vinden in Koekelberg, waar Van huffel op advies van Braun, koos voor een 18 meter brede hoofdbeuk i.p.v. de ± 11 meter breedte van de gotische kathedralen. Zoals bij Westminster legde Van huffel een accent op het altaar door het aanbrengen van een ciborium. Van huffel combineerde a.h.w. de brede ruimtewerking van Westminster met het exterieurprincipe van Haarlem: een koepel op de viering en twee torens aan de hoofdingang. Qua interieuroptie staat Koekelberg het dichtst bij Westminster, maar qua buitenvolume opteerde hij voor ‘romaans’, een bouwgeheel waarin elk onderdeel goed is te onderscheiden. In oktober 1921, twee maand voor het indienen van zijn project maakt Van huffel een studiereis naar Keulen. Daar zal hij vermoedelijk meer onder de indruk zijn gekomen van de topwerken van de Romaanse kerkelijke bouwkunst zoals o.a. St.-Gereon, dan van de gotische dom.
De eerste schetsen van het ontwerp verwijzen echter naar een totaal cirkelvormig gebouw. De verklaring hiervoor ligt bij architect H.P. Berlage. In november 1920 krijgt Van huffel van René Van Herrewege een boek met het overzicht van Berlages werk tot 1916. Hierin was niet enkel het ontwerp opgenomen voor het Vredespaleis (1907) maar ook zijn voorstel uit 1915 voor een ‘Pantheon der mensheid’. Dit laatste is geconcipieerd op basis van een centraalbouwprincipe en is omringd door acht fijne minaretachtige torens. Deze torens inspireerden Van huffel bij de vormgeving van zijn twee oosttorens. Van huffel maakt er geen kopieën van maar bewijst hierin ook zijn liefde voor plantstructuur qua opbouw. Men een grote fijnheid zoekt hij naar de optimale overgang van een vierkantig basisvolume naar een beëindiging in cirkelvorm. Zoals een plant krijgt men in opwaartse beweging een geleidelijke overgang van de verschillende delen van de torens. De fijne bovenbouw in natuursteen heeft als het ware zijn wortels in de massieve bakstenen onderbouw van de toren.
| |
| |
Perspectief, 1923.
Een ander belangrijk onderdeel van het gebouw is zeker de koepel. Bij zijn bezoek was Berlage niet gelukkig met de hoge koepel en gaf hij de voorkeur aan een licht gebogen structuur. De uiterlijke vorm van Van huffels koepel behoort tot het type dat Otto Wagner toepaste in zijn Steinhofkerk in Wenen in 1905-1907. Deze invloed vanuit Oostenrijk is ook niet toevallig, aangezien Van huffel voor 1914-18 zeer sterk gericht was op wat er in Darmstadt en Wenen gebeurde. De koepel bij Van huffel legde het accent op het hoofdaltaar dat zich juist hieronder bevindt. Bij het exterieur is hij een hoogtepunt in de compositie zowel letterlijk
Afgewerkt geheel, 1970.
(Foto: Sergysels en Dietens)
Interieur van het koorgedeelte (parochiekerk), 1935. (Foto: Sergysels)
als figuurlijk. Hij speelt niet enkel mee in het gebouw maar ook in het totaal stedelijk beeld van Brussel.
Om het plan van de Basiliek te begrijpen moet men weten welke eisen de opdrachtgever stelde: 10 straalkapellen (9 provinvies + Belgisch Congo), de opdeling van de Basiliek in een kleine parochiale kerk en een groot gedeelte voor de eigenlijke basiliek, een rondgang rond een koepel om het land aan vier zijden te kunnen zegenen en een optimaal zicht voor alle gelovigen.
Van huffels ontwerp uit 1921 bleef qua idee nagenoeg ongewijzigd terwijl de bouw pas startte in 1930. De maquette, de funderingen maar ook de op gang gebrachte propaganda (o.a. postkaarten, boekjes, ...) zijn hiervan de oorzaak. Dit definitief vastleggen van het project betekende ook de tragiek van de figuur Van huffel. Het versoberingsproces dat men kan vaststellen in zijn ander werk tijdens de jaren '20 heeft hij enkel kunnen realiseren in verschillende details van de Basiliek. In het begin betekende de Basiliek voor Van huffel een bron van vreugde maar geleidelijk aan, door de trage vordering van de werkzaamheden, kreeg hij geregeld zware aanvallen van depressie. Van huffel heeft zeer plichtsbewust de gekregen opdracht uitgevoerd. Tussen 1921 en 1935 maakt hij naast duizenden schetsen in totaal 358 werktekeningen waarin niets aan het toeval is overgelaten. Elk onderdeel, hoe klein ook, is door hem met de meeste zorg en liefde bestudeerd en uitgetekend. Niets ontsnapte aan zijn kritische zin en met talent coördineerde hij samen met het Technisch Comité alle meewerkende partijen aan het bouwproces.
Voor de Basiliek kreeg hij, gezien ook het geleverd
| |
| |
Interieurtekening, 1921.
werk, een vrij laag ereloon. Van huffel was niet de rijke en welstellende architect zoals velen dachten. Uit getuigenissen van P. Rome en Ing. Bouquet blijkt dat Van huffel een dromerig kunstenaar was die zich zeer weinig om financiële zaken bekommerde. Het gebruik en de keuze van materialen is vrij belangrijk in de Basiliek. Naast terracotta uit Leeds en bakstenen uit Nederland voor het zichtbaar metselwerk koos hij ook voor natuursteen uit Bourgondië. Dit leidde zelfs tot een parlementaire vraag van de socialist Hubin in 1931. Het gebruik van buitenlandse produkten vond hij onverantwoord bij het bouwen van een nationaal monument en tevens liet hij doorschemeren dat de keuze gebeurde op basis van winstbejag van de architect. Kwaliteitsnormen waren echter de enige die bij Van huffel in aanmerking kwamen; de beste materialen kregen de voorkeur. In de Basiliek heeft hij geen zichtbaar beton toegepast omdat hij het als een onesthetisch materiaal beschouwde. Deze houding ten opzichte van het beton moet men zien in de totale visie op de materie en het werken ermee. Van terracotta was hij zeker van de fijnheid en de kleur terwijl beton hem niet toeliet op voorhand alles juist te bepalen. Het spel van het licht op bakstenen en zeker op de terracotta, hier gebruikt als verloren bekisting voor het beton, was voor hem veel waardevoller dan het tonen van beton. Van huffel was iemand die bij het ontwerpen onmiddellijk bezig was met de kleurintensiteit en niet enkel met de compositie. Zowel in zijn ander werk als in de Basiliek voelt men de hand van iemand die met gevoel, maar tevens ook met de rede de materialen beheerst en hierin ook een totale harmonie wil vinden. Na de dood van Van huffel in 1935 opteerde men volledig voor inlandse produkten; zowel de bakstenen als de terracotta werden vervaardigd door de steenbakkerij Florizoone in Nieuwpoort. Paul Rome die vanaf dat ogenblik tot aan de voltooiing de leiding van het werk had heeft de plannen op een paar
onderdelen na vrij intact gevolgd. Wegens besparingen kregen de torens een andere materiaalbehandeling waardoor de reeds aangegeven betrachting verdween. De koepel kreeg om technische redenen een zeer kleine wijziging terwijl de glasstructuur bovenaan vervangen werd binnenin door blauwe terracotta.
Tussen 1921 en 1935 verschenen veel artikels over de Basiliek maar weinige hadden een diepgang bij het analyseren van het project. Een uitzondering hierop is kanunnik Lemaires bedenking die in 1925 verscheen in ‘Ons Volk Ontwaakt’. Vooreerst vond hij de oplossing van de tien straalkapellen niet gelukkig omdat ze volgens hem veel te klein zijn t.o.v. het totaal volume waardoor de eenheidsindruk wordt geschaad. De plaatsing van de trappen naar de gaanderijen lag volgens Lemaire te ver van de toegangen en het was volgens hem zelfs beter geweest indien Van huffel hiervoor afzonderlijke toegangen had voorzien. Het grootste bezwaar reeds vanaf het begin was de optie van Van huffel voor de koorabsis. Hij opteert niet voor een volledige kooromgang maar voor een afgesloten deel waarin twee kapellen en de sacristie werden voorzien. Deze keuze van Van huffel is er gekomen omdat hij absoluut geen zijgebouwen aan de Basiliek wilde hebben om alzo het totaal volume zo zuiver mogelijk te houden. In haar hoofdlijnen wijkt de Basiliek volgens Lemaire af van de traditionele oud-christelijke en middeleeuwse massabegrippen. Gotische kathedralen en Byzantijnse kerken zijn volgens hem eerst en vooral ‘binnengebouwen’ terwijl bij de Basiliek van Koekelberg ook een accent ligt op de uitwendige verschijningsvorm. ‘Van huffel geeft ons hier een gebouw dat, als een Griekse tempel
Basiliek in aanbouw, 1935.
(Foto: Duquenne)
| |
| |
Aanvang van de funderingswerken, juni 1926. 1. R. Verwilghen, 2. Lucien Van huffel, 3. Albert Van huffel, 4. Kard. Van Roey, 5. Pastoor Barette, 6. R. Van Herrewege.
op een acropolis, zich tegen den hemel moet afteekenen in zijn geheel; met klare, eenvoudige, goed leesbare lijnen, sterke schaduwen en compacte massa's. Geen bijgebouwen, zelfs geen sacristie.’ Dit laatste is volgens Lemaire de grote kwaliteit van het concept; het bezit een volledigheid; aan alle kanten is het ‘af’ en iets toevoegen kan niet meer.
Om deze totale eenheid te bekomen heeft Van huffel de gehele kerk moeten onderkelderen. Deze kelders bevatten naast de crypte als centraal gegeven, ook nog ruimte voor o.a. een auditorium, technische installaties en zelfs een conciërgewoning. De volumineuze verschijningsvorm van het geheel is ook het gevolg van de grote afmetingen van de constructie. De totale lengte is 164 meter terwijl het dwarsschip een maximale lengte van 107 meter bezit. De hoogte van de koepel is 89 meter vanaf vloerpas van het hoofdschip.
Een derde reden voor de negatieve appreciatie is zeker de stedebouwkundige situatie. De Basiliek is het middelpunt van een grote rotonde; het is een eiland dat moeilijk te bereiken is. Er is geen relatie tussen de Basiliek en de omliggende stedelijke structuur en in wezen is zij een autonoom bouwvolume dat meer meespeelt in het totaal visueel beeld van de stad Brussel dan met de directe omgeving. Voor velen is de Basiliek een obstakel; zij is de oorzaak van veel verkeersopstoppingen waar geregeld duizenden mensen in terecht komen. Wat eens een rustig park was is na 1960 omgebouwd tot de belangrijkste verkeersader die Brussel dagelijks overstelpt met wagens. Wanneer men Koekelberg gaat vergelijken met het voorbeeld dat Leopold II voor ogen had, de Sacré-Coeur, dan ligt de relatie t.o.v. de omringende bebouwing volledig anders. Toeristen gaan naar Montmartre en bezoeken de Sacré-Coeur. Welke toerist die naar Brussel komt brengt een bezoek aan het plateau van Koekelberg?
Koekelberg heeft een vrij duidelijk plan en een logische opbouw zonder onmiddellijk het woord functioneel te gaan gebruiken. De Basiliek is op papier gezet in 1921 en geeft ons een beeld van een fase in de architectuurgeschiedenis tussen de neo-stijlen en het zuiver functionalisme. Men kan zich de vraag stellen of de afkeer van dit gebouw niet gedeeltelijk het gevolg is van het vrij sober bouwvolume en detaillering. Zou men minder negatieve reacties hebben gekregen indien men verder had gewerkt met een kleiner neo-gotisch ontwerp? Had men in 1919 toch gekozen om het project Langerock verder af te werken was men mogelijks nooit tot een eindafwerking gekomen en zou men reeds de gebouwde delen aan het restaureren zijn.
De kunstenaar Van huffel heeft ons wel een gebouw gegeven dat bouwtechnisch zeer goed is; een constructie die zonder veel kosten kan doorgegeven worden aan de 21ste eeuw. De vraag blijft natuurlijk open, gezien de verschuivingen op religieus vlak, welke dimensie men aan dit monumentaal bouwwerk kan en zal geven.
| |
Bibliografie
Boeken
Ch. Stepman, L. Verniers, Koekelberg dans le cadre de la région N.W. de Bruxelles, Brussel, 1966. - S. Braun O.S.B., Albert Van huffel, architecte, auteur des plans de la Basilique Nationale du Sacré-Coeur à Bruxelles, 1973. - P. Puttemans, L. Herve, Moderne Bouwkunst in België, Brussel, 1975. - P. Rion, La Basilique de Koekelberg, Architecture et mentalité religieuses, onuitgegeven licentiaatsverhandeling (2 delen), Louvain-la-Neuve, 1981. - M. Dubois, Albert Van huffel 1877-1935, Gent, 1983,
| |
Tijdschriften
Jos Caluwaers, Basilique Nationale du Sacré-Coeur à Koekelberg (nos planches), in: L'Emulation, nr. 4, Brussel, april 1925. - R. Lemaire, De Nationale Basiliek van Koekelberg, in: Ons Volk ontwaakt, jg. 11, nr. 33, Brussel, augustus 1925. - A. Nobels, De Basiliek van Albert Van huffel, in: Onze Kunst, nr. 11/12, Antwerpen, 1925. - H. van de Velde, L'architecture moderne en Belgique, in: L'Art Vivant, nr. 67, Paris, okt. 1927. - P. Rome, Une oeuvre d'A. Van huffel, la basilique du Sacré-Coeur, in: Technique Pratique, maart 1933. - Ch. Duyver, A propos d'une Basilique, in Technique Pratique, maart 1933, pp. 12-18. - V. Bourgeois, Panorama du renouveau de l'Ouest de Bruxelles, in: Bruxelles, nr. 5, 1933. - A. Storrer, La Basilique Nationale du Sacré-Coeur à Bruxelles, in: De ingenieur architect, nr. 2, 1938, pp. 1-14. - L. Novgorodsky, La Basilique nationale du Sacré-Coeur à Bruxelles, in: La Technique des Travaux, nr. 5, Liège, mei 1938. - P.-L. Flouquet, La Basilique Nationale du Sacré-Coeur à Koekelberg - Bruxelles, in: Chantiers dans le monde, nr. 1, Brussel, 1948. - J. Van Remoortere, De architecten van de Pelgrim, in: Vlaanderen, nr. 112, mei/juni 1970. - L. Novgorodsky, La Basilique Nationale du Sacré-Coeur, in: La Technique des Travaux, nr. 7/8, Liège, juli/augustus 1970.
|
|