| |
| |
| |
Londen: Westminster cathedral
Peter Wylde
Een symbool van Katholieke herrijzing
‘... Ik wou dat ik meer van de katholieken hield.’
‘Ze zijn net als de anderen.’
‘Lieve Charles, dat zijn ze juist niet - zeker niet in dit land waar er zo weinig zijn. Niet alleen zijn zij een kliek... maar ze hebben een totaal andere kijk op het leven; alles wat zij als belangrijk beschouwen is verschillend van de anderen.’ (Evelyn Waugh, Brideshead Revisited, 1945).
Westminster Cathedral in Londen werd ontworpen door de architect J.F. Bentley en de bouwperiode ervan liep van 1895 tot 1903. Het belangrijkste feit, binnen de Engelse context, was dat zij gebouwd werd als moederkerk van de Rooms Katholieken in Engeland en Wales. De katholieken in Engeland zijn altijd een kleine minderheid geweest. Lang voelden ze zich gescheiden van de rest van de bevolking. In de negentiende eeuw moedigde paus Pius IX alle katholieken aan om de niet-katholieke wereld in bedwang te houden door zich te houden aan de orthodoxe vroomheid met zijn transcendente waarden zoals genade, zondebesef en gehoorzaamheid. In Engeland werd deze verdedigende houding versterkt door de aanwezigheid van een latente antipathie vanwege een protestantse natie, wier eigen ‘Established Anglican Church’ zichzelf als een authentiek onderdeel van de katholieke traditie beschouwde. Daardoor vormden de Engelse katholieken een eigen gemeenschap: ze hielden zich eerder afzijdig, en gingen rustig hun eigen gang, vooral in de aparte katholieke opvoeding van hun kinderen. De bouw van de Westminster Cathedral bevestigde hun groeiend zelfvertrouwen en kwam over als een duidelijk vertoon van hun geloof.
| |
De katholieken in Engeland
Na het afdwingen van de ‘Catholic Emancipation Act’ in 1829 van de Hertog van Wellington, kende het Rooms-Katholicisme een opmerkelijke heropleving. Als hulde hieraan voelde men de nood aan een kathedraal te bouwen. In de eeuwen van vervolging die voorafgingen was het geloof levendig gehouden door een kern van aristocratische families. Ze waren gekend als de ‘Old Catholics’, en ze onderhielden kapellen en beschermden priesters in hun huizen. Nu werd het geloof gedragen door bekeerlingen; hoofdzakelijk religieuze intellectuelen die voortkwamen uit de ‘Oxford Movement’ in de Engelse kerk in de jaren 1840. Hun leidsman was de beroemde John Henry Newman, die zich in 1845, na kwellend peilen in eigen hart, ‘onderwierp aan Rome’.
De volgende belangrijke stap was een behoorlijk georganiseerde katholieke hiërarchie op te bouwen om het oude bestuurssysteem, gebaseerd op vier vicarissen-generaal te vervangen. Dr. Nicholas Wiseman, behulpzaam bij Newmans bekering, voorzag reusachtige mogelijkheden en pleitte ervoor in Rome. In september 1850 gaf Pius IX zijn toestemming en stelde Wiseman aan als kardinaal en ‘aartsbisschop van Westminster’. Westminster werd gekozen om historische Engelse associaties op te roepen, zonder daarbij de oude bisschopszetels van Canterbury en York over het hoofd te zien. In de volgende decades kreeg de kerk haar kenmerkend karakter door de dominerende figuur van kardinaal Manning, aartsbisschop van 1865 tot 1892. Hij was ooit Anglicaanse aartsdiaken van Chichester geweest en, bekeerd, werkte hij zich als katholiek snel op door een combinatie van subtiliteit en vastberadenheid die zijn tijdsgenoten schroomd of aards katholicisme’ met ‘door-en-door, manhaftige en vastberaden katholieken, roomser dan Rome, en meer ultramontaan dan de paus zelf’. Het resultaat was dat de traditionele devotie van de ‘Old Catholics’ vervangen werd door een nadrukkelijk Roomse benadering in ieder detail. Zo werd een geestelijke met ‘Father’ aangesproken in plaats van met het gangbare ‘Mister’.
Aldus ontstond er een ideologisch verschil. Aan de ene kant waren er Manning en de dogmatische ultramontanen, die niets anders aanvaardden dan een volledige gehoorzaamheid aan het pausdom en aan de traditionele voorstelling van het orthodoxe katholicisme. Aan de andere kant stonden Newman en zij die opteerden voor een liberaal katholicisme, die, bewust van de intellectuele vooruitgang in de wetenschap, streefden naar een minder enge benadering. Dat conflict liet zich voelen in ieder belangrijk twistpunt dat zich voordeed en speciaal in de discussie rond de wereldlijke macht van de paus in Italië en in de beweging rond het omschrijven van de pauselijke onfeilbaarheid.
Hoewel Newman dikwijls gelijk bleek te hebben, had hij nooit echte invloed omdat zijn projecten mislukten. Het was Manning die de kerk uitbouwde.
Intussen was de katholieke bevolking aangegroeid en was ze niet meer zo herkenbaar door de enorme immigratie van arme families uit Ierland die vluchtten voor de catastrofale hongersnood in de jaren na 1845. In grote armoede hadden ze zich als een kolossaal katholiek proletariaat in de grote industriële centra van Londen, Merseyside, Lancashire en West Yorkshire gevestigd. In de tweede helft van de eeuw bestonden de ongeveer één miljoen katholieken in Engeland voor tachtig procent uit Ieren. Manning besefte dat hij en de (overheersend Engelse) hiërarchie eerder als generaal waren van een enorm leger waarmee zij in feite heel weinig gemeen hadden.
Door deze omstandigheden kon de kerk niets anders dan prioritair te voorzien in priesters, missies, scholen, kerken en seminaries. Er werd veel bereikt, dikwijls door bijdragen van zeer arme gemeenschappen. Manning was hiermee bezig sinds 1857 toen Wiseman, wanhopig door het gebrek aan hulp van de gewone diensten, hem ertoe overhaalde om in Londen een missionarissengemeenschap te stichten: The Oblates of St. Charles Borromeo. Hij leefde mee
| |
| |
met de armoede die hij zag met een gepassioneerde Dickensachtige verontwaardiging. Als kardinaal voerde hij onvermoeibaar publieke campagnes voor sociale gerechtigheid. Hij zetelde in de ‘Royal Commission of the Housing of the Working Classes’ en in 1889 hielp hij met succes bij het oplossen van de dokwerkersstaking.
Het was misschien onvermijdelijk dat in Mannings tijd de afschrikwekkende taak een kathedraal te bouwen op de tweede plaats kwam te staan. Op een vergadering in mei 1865 stemde hij erin toe, enkel op voorwaarde dat het bouwen van scholen en weeshuizen op de eerste plaats kwam. Niettemin werden met groot enthousiasme fondsen samengebracht en werd een stuk grond aangekocht in Carlisle Place, Victoria. In 1867 werd architect Henry Clutton (bij wie Bentley nog in de leer was geweest) aangeduid. Terwijl de bouwgrond in de volgende zes jaar werd uitgebreid, maakte hij vier opeenvolgende voorontwerpen in een eerder Fransgeïnspireerde neo-gotische stijl. Dit resulteerde in één ontwerp voor een enorme, 137 meter lange kathedraal, gebaseerd op die van Amiens en Beauvais. De grootschaligheid van deze ontwerpen remde iedere effectieve daad af. Manning verwaarloosde het project omdat hij volledig in beslag genomen werd door het oprichten van een bisschoppelijk seminarie.
In 1882 deed zich een buitengewoon feit voor. De rijke maar excentrieke Sir Tatton Sykes bood Manning aan de volledige kosten van een kathedraal op zich te nemen op voorwaarde dat de Oostenrijkse Baron von Ferstel de architect werd. Ten einde raad nam Manning het voorstel aan niettegenstaande de belediging die dit inhield voor Clutton, die zonder honorarium gewerkt had. Hij besloot een ander en beter stuk grond in de buurt te kopen, nl. dat van de Middlesex County Prison in Tothill Fields, de huidige site van de kathedraal. Maar toen Ferstel stierf en Sykes van zijn voornemen afzag liet Manning wanhopig het hele kathedraal-idee varen en tijdens zijn leven werden geen vorderingen meer gemaakt.
| |
Vaughan plant een kathedraal
Westminster Cathedral werd uiteindelijk gebouwd door het initiatief en de toewijding van kardinaal Herbert Vaughan, aartsbisschop van maart 1892 tot zijn dood in 1903 (Afb. 1). Naast die belangrijke inbreng, versterkte hij tijdens zijn ambtsperiode de katholieke kerk die Manning gevestigd had.
Zowel qua afkomst als qua karakter was Vaughan verschillend van zijn voorganger. Hij kwam uit een ‘Old Catholic’ familie en groeide op met de gangbare en de zelfs weinig intellectuele gewoontes van de Engelse plattelandsgentleman. Volgens een artikel in de National Observer: ‘Zijn gezicht verraadt niets van de overdreven nervositeit en gevoeligheid, die kardinaal Manning zo passioneel domineerden. Hij heeft een recht-door-zee filosofie, waarin optimisme
Afb. 1 Kardinaal H. Vaughan, Aartsbisschop van Westminster (1892-1903).
het overwicht heeft.’ Maar zijn zuiver geloof bezorgde hem een carrière van toegewijd missionariswerk zoals van Manning.
Als kardinaal gaf Vaughan een intellectueel karakter aan de kerk in de vorm van onbuigzame katholieke orthodoxie. Dit was de context waarin de kathedraal ontworpen werd. Hij was al lang een nauwe verwant van Manning en de ultramontanen en na het opkopen van het invloedrijke weekblad The Tablet in 1868 gebruikte hij het als een spreekbuis voor die opinie. Toen in 1894-1896 een beweging ontstond onder de leidende Anglikanen om te onderhandelen over een ‘Corporate Reunion’ van hun kerk met Rome, nam Vaughan een onverzoenlijk standpunt in. Alhoewel zachtjes uitgedrukt, zei hij dat dit enkel mogelijk was op basis van hun onvoorwaardelijke bekering. Ook toen de liberale houding, geïnspireerd door Newman, herleefde, veroordeelde hij ze in een bisschoppelijke brief van december 1900, getiteld ‘The Church and Liberal Catholicism’. Die was volledig negatief en streng autoritair van toon.
Vaughan kwam in dienst met de vastberaden overtuiging een kathedraal te bouwen. De reden daartoe, geuit in
| |
| |
het eerste nummer van de Westminster Cathedral Record, bestond erin de katholieke waarden tot hun recht te laten komen. Natuurlijk zou een kathedraal voordelen bieden als ontmoetingsplaats en als organisatorisch centrum. Maar hoofdzakelijk wenste hij ‘in deze immense hoofdstad van een wereldimperium van macht en invloed... een kathedraal als een symbool van het kosmopolitaanse geloof en de devotie van de katholieke kerk’, en ‘een levend voorbeeld van de schoonheid van de aanbidding van God’. Hij hechtte groot belang aan het goed verzorgen van de dagelijkse liturgie en hoopte dat het zou overkomen als een soort katholiek manifest in het hartje van Londen. Hij weigerde te aanvaarden dat dit spirituele idee fondsen voor dringende caritatieve werken zou opslorpen.
Vaughan was er inderdaad absoluut van overtuigd dat er op één of andere manier fondsen voor de kathedraal zouden gevonden worden en hij stortte zich dan ook met groot enthousiasme op deze taak. Zijn redenering was dat men de interesse alleen maar gaande kon houden als het werk snel zou vlotten. Hij voelde dat hij waarschijnlijk nog slechts een tiental jaren te leven had en stelde dat als de einddatum. Merkwaardig genoeg was hij echter onzeker inzake het kiezen van een architect. In 1893 en in de lente van 1894 keek hij uit naar een geschikte persoon. Hij gaf de voorkeur aan een open competitie, maar van alle kanten werd Bentley, de meest vooraanstaande levende katholieke architect, aangeprezen. Maar Bentley weigerde deel te nemen aan een competitie. Een beslissende vergadering van de Financieringsraad op 5 juli 1894 raadde hem aan geen competitie te houden en Bentley aan te duiden. Tien dagen later schreef Vaughan: ‘De uiteindelijke beslissing is Bentley - iedereen gaat akkoord voor Bentley’. En zo was de zaak opgelost.
| |
John Francis Bentley
Wie was J.F. Bentley? (Afb. 2) Hij is geboren in januari 1839 en was dus 55 jaar toen hij de opdracht kreeg. Als zoon van een eerder tirannieke wijnhandelaar uit Doncaster in Yorkshire werkte hij zich op tot een gerenomeerd architect. Van jongsaf wilde hij schilder worden, maar hij had ook grote belangstelling voor architectuur, speciaal voor de heropbouw van Doncasters middeleeuwse kerk na de brand in 1853. Op aandringen van zijn vader werkte hij bij een Londense bouwmaatschappij, Winslow and Holland. Door zijn tekentalent werd hij voorgesteld aan Henry Clutton, een befaamd kerkarchitect, die hem als zijn leerling aannam in 1857. Daar deed hij ervaring op en het bezorgde hem nuttige contacten. Toen Clutton hem in 1860 voorstelde zijn vennoot te worden, bedankte hij voor de eer en zette zijn eigen praktijk op in een gebouw van het ‘Strand’.
Gelijktijdig bekeerde Bentley zich ook tot het katholicisme. Hij werd in 1862 door Wiseman gedoopt en van dan af stonden zijn leven en loopbaan in het teken van de katholieke kerk.
Afb. 2 Architect John F. Bentley (1839-1902).
Portret door W.C. Symons (National Portrait Gallery).
Hij werd sterk beïnvloed door een groep jonge artistieke katholieken waarbij hij zich had aangesloten. Zij vormden een intieme kring van collega's en vrienden. De Sheffieldse architect Charles Hadfield, Bentley's beste vriend, en de brandglasontwerper N.H.J. Westlake, met wie hij vaak samenwerkte, behoorden ook tot die groep. Bij de groep waren ook leden van de ‘Oblates of St. Charles’ en deze relaties bezorgden Bentley waardevolle opdrachten. Het hoogtepunt, vóór Westminster, was ongetwijfeld de bouw van Mannings favoriete project, het seminarie van Hammersmith, in 1876-1888. Als architect werkte Bentley bijna uitsluitend in een neo-gotische stijl. Toen hij begon in de jaren 1860 was die stijl vrij actueel. Zijn eerste werken imiteerde echter de heersende Hoog-Victoriaanse stijl van William Butterfield en G.E. Street, die gekenmerkt is door een grote zin voor detail en krachtig polychromatisch metselwerk. Maar net als zijn tijdgenoten, G.F. Bodley (o 1827) en G.G. Scott (o 1839), evolueerde Bentley naar een correctere, geraffineerde, zuiver Engelse stijl, die eerder de dynamiek van het vroegere werk miste. Hij leerde het gebruik van weelderige kleuren van William Burges, die ook bij Clutton werkzaam was. Door Burges specialiseerde hij zich ook in uitgebreide gotische versieringen voor kerken. Zijn knapste werk was misschien wel de kerk van Holy Rood, Watford (1879-1900): in een compositie gebaseerd op de vijftiende-eeuwse
| |
| |
stadskerken ontwierp Bentley ieder detail van het gratieus interieur in tinten van karmozijn, wit en goud.
Als mens had Bentley eerder een gecompliceerd karakter. Hadfield beschreef hem in zijn jeugd als ‘een verstandige kerel, met een charmante en attractieve persoonlijkheid, die hem veel vrienden bezorgde’, als iemand die ‘aanstellerij en schijn openlijk veroordeelde’. Hij trouwde in 1874 en had elf kinderen voor wie hij schijnbaar een warm en joviale vader was. Maar hij vermeed ruimere contacten in zijn beroep door zijn grote gereserveerdheid en zijn sterk onafhankelijkheidsgevoel. In zijn doodsbericht noemde The Builder hem teruggetrokken en gereserveerd. Hij weigerde zich aan te sluiten bij verenigingen zoals het ‘Royal Institute of Britisch Architects’ (RIBA), maar stelde paradoxaal genoeg veel belang in de opinie van collega's over zijn werk. Hij was ook zeer verheugd over zijn nominatie voor de Gold Medal van de RIBA in februari 1902. Ironisch genoeg was hij toen al ernstig ziek en hij stierf de dag voor de uitreiking.
| |
De Byzantijnse stijl
Hoewel Westminster Cathedral vooral Bentley's prestatie is, heeft ook Vaughan zijn stempel gedrukt op de stijl en het karakter ervan. Hij wist goed wat hij wilde: een kathedraal waar de katholieke liturgie passend kon worden gevierd en gezien worden door een grote menigte gelovigen. Alleen dit leidde ertoe dat hij de gotische stijl, met zijn lange nauwe ruimtes, afwees. Meer nog, Vaughan bekeek de gotiek als een parochiale stijl en met zijn ultramontaans gevoel voor de wereldlijke kerk wilde hij iets beters voor Londen. Londen was voor hem een nieuwe wereldhoofdstad zoals Rome en Constantinopel indertijd. Hij besliste dat het ‘het verstandigst was te bouwen in een absoluut primitief christelijke stijl, die niet verwees naar Italië, Engeland of eender welke andere natie...’. Hij was zeer goed vertrouwd met de vroeg-christelijke basilieken van Rome en wilde daarom dat zij model zouden staan voor de kathedraal. Deze benadering had nog andere voordelen; ze zou esthetische rivaliteit met de nabijgelegen Westminster Abbey vermijden en het bouwen zou veel sneller en goedkoper kunnen gebeuren dan bij een gotisch ontwerp, daar het mogelijk is de structuur te realiseren los van de decoratie.
Bentley ging akkoord om een studiereis door Italië te ondernemen. Die duurde vier maanden, van november 1894 tot maart 1895. Jammer genoeg weten we weinig af van zijn impressies aldaar. Hij maakte geen notities of schetsen en we hebben enkel twee inderhaast geschreven brieven en een postkaart die hij aan Hadfield stuurde. Toch weten we dat hij gebouwen uit alle perioden bezocht. Hij begon met de Romaanse kerken in Milaan, Pisa, Lucca en Firenze. Op kerstdag was hij in Rome en had een audiëntie met Paus Leo XIII. Zijn brieven uitten een scherpe kritiek op veel dat hij gezien had, ook op St.-Paulus-buiten-de-muren in Rome dat precies het type was waar Vaughan van droomde. Bentley noemde deze vroeg-christelijke basiliek ‘het slechtste gebouw dat ik ooit gezien heb’. Van Rome reisde hij naar de Adriatische kust om de Byzantijnse stijl in kerken van Ravenna en de San Marco in Venetië te bestuderen. Hij was ook geheel in beslag genomen door de toen juist verschenen belangrijke studie van de Sancta Sophia in Constantinopel door W.R. Lethaby en H. Swainson. Toen was hij overtuigd dat de kathedraal eerder Byzantijns dan vroeg-christelijk van stijl moest zijn. Hij slaagde erin Vaughan te overtuigen dat dit evenzeer aan zijn verlangens zou tegemoet komen. Byzantijnse architectuur won aan interesse onder de architecten in de jaren 1890. Die groeiende interesse wordt duidelijk door het boek van Lethaby en Swainson. De Byzantijnse architectuur werd aangezien als de eerste werkelijke grote christelijke stijl en de auteurs noemen de Sancta Sophia ‘het verheven monument van de christelijke periode’. Maar Byzantijns werd ook beschouwd als een rationele stijl, gebaseerd op de verbinding van eenvoudige zware Romaanse bouwelementen om te komen tot een nieuwe, levendige en geniale decoratie, die even rationeel is in zijn keuze en toepassingen als de constructie zelf. Een Byzantijnse constructie, met zijn enorme koepels en bogen rustend
op massieve stenen pijlers, scheen te verwijzen naar Romaanse gebouwen, terwijl zijn decoratie gebruikmakend van ingelegd marmer en mozaïeken passender leek dan de klassieke Orders. Deze kwaliteiten trokken de architecten, zoekend naar een respectabel alternatief voor de gotiek, sterk aan. Pioniers in deze stijl waren Robert Weir Schultz en Sidney Barnsley die beiden in Griekenland studeerden gedurende de jaren 1887-1888.
Heel waarschijnlijk had Bentley de basisontwerpen al gemaakt toen hij nog in Italië was. Na zijn terugkeer ging alles zeer vlug en zijn ontwerp was voor het grootste deel voltooid tegen mei 1895. Alhoewel zijn basis de Byzantijnse stijl was, voelde hij zich niet gebonden aan één of andere stijl. In juli schreef hij naar Hadfield: ‘Ik beproef geen nieuwe stijl - dit is onmogelijk - maar ik streef ernaar, voor zover ik kan, de eerste fase van de christelijke stijl uit te breiden’. In feite gebruikte hij de vroeg-christelijke en de Byzantijnse stijl hoofdzakelijk als uitgangspunt voor een synthese van elementen uit verschillende bronnen, alle handig gecombineerd om een ontwerp te maken dat voldeed aan de moderne katholieke noden.
| |
De bronnen van het plan
Dat wordt direct duidelijk als we het plan van de kathedraal bekijken, dat nergens op dat van een historische Byzantijnse kerk gelijkt (Afb. 3). Ze is in de eerste plaats ontworpen om een grote massa onderdak te verlenen. Ze heeft een lange hoofdbeuk, smalle zijbeuken, een kort en niet geaccentueerd dwarsschip, een ronde absis en bijkomende kapellen. Lethaby schreef ‘gedragen fier als een oceaankruiser die zijn reddingssloepen draagt’. In dit alles gelijkt ze op het klassieke type katholieke kerken van na het Concilie
| |
| |
Afb. 3 Plattegrond van de Westminsterkathedraal, 1895 (British Architectural Library - RIBA - London).
van Trente. Een dergelijk type werd voor het eerst ontworpen voor de Gesù-kerk in Rome in 1568. De Engelse katholieke geestelijkheid met hun ultramontaanse principes zagen daarin waarschijnlijk het ideale plan. Inderdaad, de ‘Oratorians of St. Philip Neri’ hadden bij de bouw van de kerk in Brampton in 1878-1884 het authentiek Italiaans voorbeeld gevolgd. Bentley zelf had een gotische variant van dit ontwerp, met een brede en langwerpige hoofdbeuk, gebruikt te Kensal New Town in 1881.
In Westminster is deze grote ruimte ontstaan door drie enorme nissen van elk 20 bij 20 meter. De ononderbroken herhaling van deze basiseenheid geeft het interieur een speciale sereniteit. Hierbij was de inspiratie hoogst waarschijnlijk Byzantijns. Rapporten uit die tijd, zoals dat in The Builder, suggereren dat het idee komt uit Bentley's belangrijkste inspiratiebron, de Romaanse kerk van St.-Ambrosius in Milaan (1080-1128). Later schreef Vaughan dat Bentley ‘me de keuze liet tussen gewelven of bolvormige koepels; ik koos het laatste’. Dit impliceert dat Bentley het overwogen had gewelven te gebruiken zoals deze van de St.-Ambrosiuskerk. Nu heeft de kathedraal vier overkoepelde nissen afgeleid van het standaard Byzantijns model zoals in de H. Irènekerk van Constantinopel (564) en in de San Marco in Venetië.
Bentley wijkt van zijn voorbeelden af door de ruimte enorm groot te maken en zo aan het gehele interieur een verheven elegantie te geven, die enkel terug te vinden is in de S. Vitale-kerk in Ravenna (538). De bolvormige koepels zijn 33 meter lang, terwijl de belangrijkste transversale bogen 27 meter breed zijn en hierdoor een bevredigende verhouding bezitten van 3 op 2 tussen hoogte en breedte. Deze verhouding gebruikte hij ook in de beuken en de zijkapellen. De galerijen daarentegen zijn relatief laag gehouden om deze hoogte te beklemtonen, maar bezorgden Bentley het bijkomende probleem om de enorme ruimtes erboven op te vullen. Misschien aangemoedigd door het typisch Romaanse ritme van dubbele nissen, besliste hij vastberaden de nis in tweeën te delen. De gedetailleerde uitwerking kwam waarschijnlijk uit de grote twaalfde-eeuwse kathedraal van Speyer.
In de derde nis wordt het ontwerp bemoeilijkt door de aanwezigheid van noordelijke en zuidelijke dwarsschepen. In zijn eerste plan had Bentley deze ontworpen als dwarsschepen met een halfcirkelvormige afwerking. Maar in de kathedraal zelf werden ze vierkantig gebouwd. Deze ongebruikelijke schikking vloeit voort uit Bentley's sterk gevoel dat in een katholieke kerk alles zich zonder onderbrekingen naar het altaar moet richten. Hij was verheugd hetzelfde aan te treffen in de Dom van Pisa. Hoewel het idee in Westminster subtiel behandeld is, lijkt het toch alsof de dwarsschepen geen architecturaal doel hebben, behalve dan een gemakkelijke toegang tot de oostelijke kapellen te vormen.
| |
| |
De vierde nis, 2,5 meter smaller dan de andere, is gewijd aan het hoogaltaar. Het idee was dat het zichtbaar zou zijn, maar toch enigszins afgelegen. Zijn karakter als een adytum of heilige plaats wordt versterkt door twaalf ramen in zijn koepel en de dubbele rij kolommen aan elke kant. Het idee daarvoor vond Bentley in de Sancta Sophia. Het vloerniveau ligt hier 2 meter boven dat van het schip en een kleine meter verderop in de absis is een koor boven een grote crypte uitgebouwd. Dit hele ontwerp, direct afgeleid van de St.-Ambrosius-kerk, had de bedoeling een Benedictijnenkoor te herbergen, dat Vaughan permanent met de kathedraal wou verbinden om de dagelijkse koorzangen te verzorgen. Na lange onderhandelingen moest hij dat idee laten varen, maar het verhoogde koor werd behouden voor een lekenkoor.
| |
Een nieuwe conventie
Toen hij de buitenkant van de kathedraal moest ontwerpen was Bentley van mening dat, net zoals bij alle Byzantijnse kerken, er moest uitgegaan worden van de interne volumes. Maar hij slaagde erin een attractief exterieur te bekomen door enkele binnenruimtes te camoufleren, en paste zo toe wat zijn assistent J.A. Marshall ‘een wet van contrast en analogie’ noemde. Hij liet de grote koepels onbedekt aan de buitenkant; drie ervan lijken op een platform te staan, terwijl die over het hoogaltaar op zware muren rust, die het interieur beneden weergeven en die majestueus naar de absis toe buigen.
Als contrast zijn andere koepels zoals die van de absis en de dwarsschepen verborgen onder schuine daken. Aan de
Afb. 4 Westminsterkathedraal, voorstudie: doorsnede, 1895 (RIBA - London).
westelijke zijde moest het gebouw achteruitwijken om voldoende licht te laten voor Ashley Place; maar als antithese voor al deze volumineuze vormen stelde Bentley twee slanke torens voor die op suggestie van Vaughan tot één hoge toren werden veranderd.
Uitwendige details stelden hem voor meer problemen, omdat de sterk geaffirmeerde bouwvolumes van de Byzantijnse architectuur niet veel elementen bevatten die pasten in een moderne stad. Nog meer dan bij de algemene planning van de kathedraal moest Bentley nu iets totaal nieuws, een algemeen-katholieke synthese improviseren waaraan, zoals Lethaby later schreef, ‘ieder land en iedere tijd zijn deel bijdraagt’.
Zijn eerste ideeën zijn te zien in een vroege reeks tekeningen in ‘the RIBA Collection’ waar hij allerlei motieven van verschillende, maar overwegend Lombardisch-Romaanse, oorsprong samenbrengt tot een eerder ongelukkig geheel (Afb. 4).
In de loop van 1895 herwerkte Bentley meerdere malen zijn ontwerp en bereikte eindelijk wat de criticus H.S. Goodhart-Rendall ‘een nieuwe conventie, een gelegenheidsstijl’ noemde ‘... waarin de neo-renaissance van zijn tijd als het ware vermengd is met een Byzantijnse invloed’. Bentley wilde dat zijn kathedraal echt ‘up to date’ was. Hij was in de ban van de combinatie van vrije klassieke vormen en gotische principes, zoals die uitgewerkt was door Philip Webb en Richard Norman Shaw, in Shaws net afgewerkte New Scotland Yard (1886-90). Daaraan ontleende hij de modieuze motieven in het bijzonder de horizontale banden in baksteen en natuursteen die de buitenzijde opvrolijken. Op een hoger niveau hielp het hem een prachtige fusie
| |
| |
vroeg-christelijke, Byzantijnse, Italiaans Romaans en puur klassieke stijl te creëren. Die is te zien in de bogen rond het oostelijke einde, de serene kleine koepels op de torens en, meest opzienbarend, in de 83 meter hoge klokketoren, waar de overgang van zijn vierkante schacht naar de twaalfkantige top van grote bekwaamheid getuigt (Afb. 5, 6, 7, 8).
| |
Structuur en decoratie
De eerstesteenlegging van de kathedraal had plaats in juni 1895 met een grootse ceremonie. Van toen af vorderden de bouwwerken met een typische Victoriaanse efficiëntie. Massieve betonnen en stenen fundaties werden gelegd en in november 1896 begon de firma ‘Shillitoe and Sons’ aan de ruwbouwwerken. De volgende jaren vorderde het werk vlot zodat in juni 1899 de muren tot hun juiste hoogte gebouwd waren. De grote koepelgewelven werden aangebracht in
Afb. 5 Westminsterkathedraal met de 83 m hoge klokketoren.
(Foto: A.F. Kersting)
Afb. 6 Westminsterkathedraal, detail van de zijgevel.
(Foto: Peter Wylde)
1899 en 1900. De werken werden aangemoedigd door Vaughan die met een ongelooflijke energie geldfondsen bijeenbracht om de werken te betalen. Op het hoogtepunt van dat werk waren er 260 werklui op de bouwwerf en werd er 2500 pond per maand uitgegeven. Vaughan hoopte de kathedraal open te stellen voor het gouden jubileum van de ‘Hiërarchie’ in september 1900, maar hierin bleek hij te optimistisch te zijn. De kathedraal was slechts af even voor de dood van Bentley in maart 1902. De totale kostenrekening was toen tot 150.000 pond opgelopen.
Voor het bouwontwerp loste Bentley grootschalige problemen, die hij nooit voorheen in zijn carrière ontmoet had, met succes op. In een brief aan Hadfield schreef hij dat hij ‘het oude principe van bouwen’, enkel bouwen met traditionele materialen, wilde verderzetten. Verder was hij er trots op ‘de vreselijke veronderstelling, als zou ijzer nodig zijn om grote overspanningen te maken te hebben ontkracht’. Hij ontwierp de grote komvormige koepels als dunne homogene betonmassa's, enkel gemaakt uit gebroken stenen en cement, ter plaatse gestort op een houten bekisting. Alle belangrijke dragende structuren waren in stevig metselwerk opgetrokken.
| |
| |
Afb. 7 Westminsterkathedraal, detail van de zijgevel. (Foto: Peter Wylde)
Bentley was zeer bezorgd om ieder constructief detail, daarin bijgestaan door zijn hoofdassistent John A. Marshall, die tevens de volledige verantwoordelijkheid op zich nam na Bentley's dood. Tesamen ontwikkelden ze praktische oplossingen voor elk soort probleem. Speciale aandacht ging naar de keuze van de materialen, waarbij ze steunden op nauwkeurige vergelijkende testen; hierdoor kozen zij een fijne ‘Goliath’ soort Portland cement voor het beton en met de hand gemaakte Fletton-bakstenen voor het structurele werk. Voor de gebeeldhouwde details is een Portland-natuursteen aangewend. De binnenzijde is bedekt met gele Faversham stenen, ongevoegd om latere decoraties te kunnen aanbrengen (Afb. 9).
Door te kiezen voor de Byzantijnse stijl, wist Vaughan dat de kathedraal snel kon worden opgetrokken, maar dat de binneninrichting, verschillende generaties kon duren. Daardoor kwam het dat bij de opening in juni 1903 de kathedraal niet veel meer was dan een onbekleed bakstenen gebouw (Afb. 9). Voor zijn dood maakte Bentley nog vele tekeningen voor de decoratie. Het werd een kwistige decoratie: zowel voor de monolitische zuilen, ter ondersteuning van de galerijen, als voor de bekleding van de onderste delen van de muren werd marmer gebruikt, terwijl alles daarboven uit mozaïek bestond. Deze manier van werken was enerzijds authentiek Byzantijns en beantwoordde anderzijds aan Bentley's voorliefde voor duurzame materialen. Hij suggereerde meer dan 40 verschillende soorten marmer, waaronder veel zeldzame en kostbare soorten. De zuilen van het schip zijn van een prachtige verde antico afkomstig uit de Sancta Sophia steengroeven in Thessalië. Er is ook veel gebruik gemaakt van een frisse groene cipollino van Euboea. Bentley ontwierp hoogst originele kapitelen in Carrara-marmer, waarmee hij een klassiek gevoel gaf aan de traditionele Byzantijnse bladversiering. Bentley ontwikkelde duidelijke visies in verband met de technieken en de iconografie van de mozaïeken.
Het uiteindelijke resultaat dat hij hoopte te bekomen werd prachtig uitgevoerd in de Holy Soulskapel. Daarvoor ontwierp hij zelf alle marmer- en metaalconstructies en hij volgde nauwlettend de vervaardiging van de sterk symbolische mozaïeken en opus sectile (geschilderde tegels), die uitgevoerd werden door zijn vriend W. Christian Symons (Afb. 11).
Hoewel Bentley erkend werd als ontwerper van de kathedraal, haalden Bentley's plannen niet altijd de bovenhand. Alhoewel Vaughan later luidkeels verkondigde: ‘laat
Afb. 8 Westminsterkathedraal, achtergevel.
(Foto: A.F. Kersting)
| |
| |
Afb. 9 Westminsterkathedraal, het interieur vlak na de inwijding.
(Foto: National Monuments Record)
Afb. 10 Westminsterkathedraal, hoogaltaar met baldakijn. Ontwerp van Bentley, uitvoering van Marshall.
(Foto: A.F. Kersting)
Afb. 11 Westminsterkathedraal, ‘Chapel of the Holy Souls’, 1902-1906. Marmerontwerpen van Bentley, mozaïeken van W.C. Symons. Deze kapel toont duidelijk aan hoe Bentley de interieurafwerking zag.
ons de eenheid van Bentley's werk tot het einde toe voltooien’, was hij zelf verschillende malen tussengekomen en bezorgde Bentley moeilijkheden die zeker diens gezondheid niet ten goede kwamen. Om financiële en praktische redenen stelde Vaughan zijn veto tegen Bentley's kostelijk ontwerp van een marmeren vloer die een symbolische zee voorstelde. Na de dood van Bentley zorgde Marshall voor de nodige continuïteit, maar de beste verdediger van Bentley's opvattingen was een schrijver van The Tablet, Father Herbert Lucas. In de bittere meningsverschillen over het hoogaltaar verdedigde hij met succes Bentley's ontwerpen voor het baldakijn en de algemene uitvoering, maar hij kon niet verhinderen dat andere ontwerpen, zoals dat voor het altaarscherm, verworpen werden (Afb. 10).
Inbreng van anderen resulteerde soms in waardevolle realisaties. De St.-Andreaskapel, in 1915 geopend, werd betaald door de vierde Markies van Bute op voorwaarde dat zijn architect, de Byzantijnse expert Robert Weir Schultz, de opdracht kreeg. Schultz verzamelde de beste vaklui van die tijd. Het resultaat was een triomf van harmonieus samengaan van kunst en vakmanschap. In de ruimte van Bentley's kapel ontwierp Schultz marmerwerk in koude blauw-grijze en witte tonen die wonderwel contrasteerden met de afzonderlijke kunstwerken: een impressionistisch tinnen scherm van W. Brainbridge Reynolds, een koperen beeld van J. Stirling Lee, gracieuze koorstoelen in ebbehout en ivoor van Ernest Gimson, enz.
In 1913 bestelden de autoriteiten van de kathedraal eerder toevallig nog een ander meesterwerk, de kruisweg van de jonge Eric Gill: een basreliëf dat het verhaal met een passionele, lineaire intensiteit weergeeft, en daardoor een echt 20ste-eeuws kunstwerk is.
Het verfraaiingswerk vorderde in de laatste jaren, zij het dan wel traag en bijna uitsluitend in de kapellen. Het spreekt vanzelf dat het werk bemoeilijkt werd door de poging Bentley's-bedoelingen te verzoenen met de huidige smaak. Bij een aantal erg grote meningsverschillen moesten zelfs comités opgericht worden om artistiek advies te geven. De grote koepelgewelven bleven onbekleed op enkele ongelukkige mozaïeken na, die rond de absis aangebracht waren door Gilbert Pownall in de jaren dertig. In het schip werden de pijlers en de galerijen opnieuw met marmer bekleed door de kathedraalarchitect uit de jaren vijftig, L.H. Shattock. Daarbij volgde hij precies de ontwerpen van Bentley. In 1931-32 bekleedde Pownall de ‘Lady Chapel’ in schitterende neo-Byzantijnse mozaïeken. Meer bezield waren de mozaïeken in de ‘Blessed Sacrament Chapel’. Ze werden ontworpen door de Russische kunstenaar Boris Anrep en uitgevoerd in 1960-62. De mozaïeken stelden zinnebeelden voor uit de Eucharistie en vermengen eenvoudige verhalende helderheid met Romaanse pastelkleuren. Ze vullen niet alleen Bentley's marmer perfect aan, maar belichamen op een wonderbare manier de tijdloze vroeg-christelijke geest, het thema van de kathedraal.
| |
| |
| |
Evaluatie van Westminster Cathedral
Er bestaat geen twijfel over dat onder tijdsgenoten de algemene reactie op de kathedraal er één was van diepe bewondering. De architectenwereld volgde gefascineerd de bouwwerken. In The Builder verschenen rapporten over de vooruitgang. Verschillende instellingen zoals de ‘Architectural Association’ bezochten de kathedraal. Bentley zelf leidde het bezoek van Norman Shaw en Lethaby in december 1901. Beiden waren diep onder de indruk: Shaw noemde het later ‘zonder enige twijfel de prachtigste kerk die de laatste eeuwen is gebouwd’ en Lethaby schreef het waarderend artikel in de Architectural Review van januari 1902, waaruit we al geciteerd hebben. Voor hem was het ‘in de eerste plaats een gebouw, homogeen, eenvoudig en in een directe stijl’; terwijl binnenin ‘de eerste indruk er een is van realiteit, verstand, kracht, sereniteit en vrede,... de natuurwet van de bouwkunst’. Lethaby had de Byzantijnse stijl juist voor die rationele kwaliteit verdedigd en nu werd zijn opinie triomfantelijk bevestigd.
Architecten waren het meest onder de indruk van het ongedecoreerde interieur met zijn strakke stenen gewelven - herinnerend aan een of andere gigantische Victoriaanse viaduct - en met zijn schaduwrijke koepelgewelven, die verdwijnen in een uitgestrekte sublieme duisternis. Ze beschouwden dit als een afgewerkte architecturale prestatie, die nooit met de voorziene mozaïeken bezoedeld mocht worden. De invloed hiervan liet zich voelen in vele kerken zoals in de St.-Barnabaskerk van C.H. Reilly in Schacklewell Lane (1908-10) die eenzelfde gewelf en stenen interieur meekreeg.
Wanneer echter diezelfde critici met de buitenbouw geconfronteerd werden hielden ze zich eerder gereserveerd. Ze erkenden dat de details enorm veel blijk geven van Bentley's kennis en inspiratie, maar voelden het aan alsof Bentley het te ver ging zoeken of zoals Bereford Pite het zei: ‘er is meer rusteloosheid, meer inspanning en meer vastberadenheid om fris te zijn... in het uiterlijke dan in het interieur’. Lethaby schreef: ‘een onweerstaanbare aantrekkingskracht van sympathie of besmetting door verrukking beroert mij niet’ en gaf verder de reden aan, er de nadruk op leggend dat ‘een overvloed aan decoratie een bijdrage moet zijn van vele individuen’. Dit was zeker niet het geval in Westminster daar Bentley, naar gewoonte, ieder detail zelf ontwierp. Hij was een uitstekend tekenaar en vele van zijn tekeningen voor kapitelen en beeldhouwwerk, prachtig uitgevoerd in potlood en wazige kleuren, zijn bewaard in de ‘Architects Room’ van de kathedraal. Zijn vaklui volgden zijn tekeningen onvoorwaardelijk, maar omdat ze zelf geen enkele creatieve vrijheid hadden lijken de resultaten levenloos en machinaal.
Een vriend-architect, Halsey Ricardo, resumeerde in de Architectural Review het probleem: ‘Uit één spruit alles voort, iedere lijn, ieder detail en er is geen ontsnappen aan... je hebt het menselijke hart dat ontvlamt in zuivere passie, eenzaam en autocratisch’.
Vandaag de dag is de kathedraal een zeer geliefde nationale instelling en de plaats voor grote gebeurtenissen zoals de televisie-eucharistie tijdens het bezoek van de paus in mei 1982. Maar een bezoeker, gevoelig voor artistieke waarden, zal gemengde gevoelens hebben over het gebouw. Hij zal eerder onder de indruk zijn, dan ontroerd. In 1975-76 werd de buitenkant voortreffelijk schoongemaakt, zodat Bentley's werk nu prachtig tot uiting komt. Het zicht vanaf Morphet Terrace van het (liturgische) zuiden en oosten is werkelijk verbazend. Zo kreeg de kathedraal een opvallende plaats in het Londense stadsbeeld. Ongelukkig beklemtoont deze ingang Bentley's Imperiaal-Katholieke-Byzantijnse stijl en lijkt hard en niet uitnodigend. Binnenin wacht een nog andere ontgoocheling: de eenheid van de grote stenen ruimte is nu verstoord door de marmeren steunpilaren, terwijl de stenen met de jaren zwart zijn geworden en verweerd. Vaughan en Bentley hebben hun opvolgers voor een onoplosbaar esthetisch probleem gesteld. Onder de huidige omstandigheden is het weinig waarschijnlijk dat de mozaïeken ooit zullen aangebracht worden. Zelfs iedere andere behandeling van het interieur, al is het maar een schoonmaakbeurt, zou enorme problemen met zich brengen. Alles bij mekaar genomen is dat majestueus gebouw misschien niet meer dan een bedorven resultaat in plaats van de verwachte triomf.
| |
Het ontwerp voor de Kathedraal van Liverpool van Lutyens
De Kathedraal van Westminster had een diepgaande invloed op de kerkelijke ontwerpkunst van de twintigste eeuw en dit is te zien in de belangrijkste navolging van Westminster, het enorme onuitgevoerde plan door Sir Edwin Lutyens (1869-1944) voor de Rooms-Katholieke Kathedraal van Liverpool waarvan de geschiedenis in veel opzichten gelijkt op die van Westminster. Als gevolg van de Ierse immigraties, bezat de industriële zeehaven Liverpool de grootste concentratie van katholieke inwoners van het land en deze katholieke bevolking was zo vlug toegenomen - het cijfer beliep 400.000 tegen 1914 - dat al de geldmiddelen van de Kerk besteed werden aan het bouwen van scholen en kapellen. Slechts na de stichting van het aartsbisdom Liverpool in 1911 en nadat de stad Liverpool er de hoofdzetel van werd, werd het bouwen van een nieuwe kathedraal ernstig voorgesteld. Zoals met Vaughan in Westminster, werd het voorstel pas echt leven ingeblazen door de komst van een dynamische, nieuwe primaat, aartsbisschop Richard Downey in 1928. Lutyens, die Downey ontmoet had in de Garrick Club, werd benoemd tot architect en een prachtig stuk grond werd in 1930 op Brownlow Hill gekocht.
Gestuwd door een sfeer van katholiek triomfalisme, tekende Downey een kathedraal op een overweldigende schaal, die hij verdedigde als zijnde een spirituele ‘tegenaanval op het materialisme’ en die eigenlijk minder zou kosten dan een modern oorlogsschip. Er werd een aanvang
| |
| |
Afb. 12 Liverpool Cathedral. Ontwerp van architect Sir Edwin Lutyens, 1933.
(Foto: Steward Bale Ltd)
genomen met het bouwen van het plan van Lutyens en de crypte was bijna volledig af tegen 1941. Maar de kosten liepen enorm hoog op en na de dood van Downey in 1953 werd uiteindelijk beslist om dit plan op te geven ten gunste van een nieuw ontwerp.
De kathedraal die Lutyens ontworpen heeft, was niet alleen reusachtig groot, in omvang vergelijkbaar met St.-Pieters in Rome, maar ze bezat een intellectuele kracht die haar afmetingen waardig was. Christopher Hussey, de biograaf van Lutyens, noemde de kathedraal terecht ‘de onkerk die ooit ontworpen werd.’ Het ontwerp was een samenvatting van de architecturale thema's uit de loopbaan van Lutyens. Van de Kathedraal van Westminster had hij een kerkelijke vormgeving overgenomen die gebaseerd was op overkoepelde ruimten met ronde bogen en tongewelven, gewoonlijk uit baksteen. Anderzijds had hij in zijn Oorlogsgedenktekens na 1918 een ‘elementele’ stijl van abstracte massa's ontwikkeld die gedisciplineerd werd door klassieke proporties.
In het Gedenkteken van Thiepval (1922-1932) introduceerde hij wat het dominerende motief werd in Liverpool: de ‘triomfboog’, een hoge centrale boog, geflankeerd door twee lagere. In Liverpool verwekt dit element het hele ontwerp: twee groepen ‘triomfbooggewelven’ doordringen elkaar en de gehele structuur wordt een harmonische progressie van bogen, vanaf de kleinere openingen tot en met de grotere ruimten. Aan de buitenzijde lijken ze reusachtige portalen met drie bogen, het belangrijkste kenmerk van een ontwerp dat anderzijds gedomineerd wordt door immense massa's kaal metselwerk in bruine baksteen met granieten lijstwerk en de 510 foot hoge koepel die gestut wordt door reusachtige steunberen in Y-vorm. Binnenin bepalen diezelfde hoge, smalle gewelven een interieur dat, halfverlicht zoals Lutyens gewild had, meer middeleeuws zou geleken hebben dan klassiek. Dit buitengewoon ontwerp werd uitgebeeld door een prachtige houten maquette die gebouwd werd in 1933 en de foto's ervan blijven het beste testament van wat de zoon van Lutyens noemde: ‘Het grootste gebouw dat nooit gebouwd werd.’
| |
Bibliografie
Boeken en brochuren
W.R. Lethaby and H. Swainson, The Church of Sancta Sophia, Constantinople: a Study of Byzantine Building, 1984. - J.G. Snead-Cox, The Life of Cardinal Vaughan, 1911. Two volumes. - Winefride de L'Hopital, Westminster Cathedral and its Architect, 1919. Two volumes. - W.W. Scott-Moncrieff, John Francis Bentley, 1924. Photographs by F.R. Yerbury. -Denis Gwyn, A Hundred Years of Catholic Emancipation (1829-1929), 1929. - Archbishop Downey & others, Rebuilding the Church in England, 1933. - Christopher Hussey, The Life of Sir Edwin Lutyens, 1950. - H.S. Goodhart-Rendell, English Architecture Since the Regency. An Interpretation, 1953. - A.S.G. Butler, John Francis Bentley, the Architect of Westminster Cathedral. An Essay, 1961. - E.E. Reynolds, The Roman Catholic Church in England and Wales. A Short History, 1973. - Helen Smith, Exhibition Catalogue, John Francis Bentley, 1976. - Gavin Stamp, Architectural Design Profile 13: London 1900, 1978. - Arts Council of Great Britain Exhibition Catalogue, Lutyens, 1981. - Peter Howell, Victorian Society notes, Westminster Cathedral, 1982.
| |
Tijdschriften en artikels
The Westminster Cathedral Record, quarterly from January 1896 to June 1902, passim. The Builder, vols. 67 to 86, 1894 to 1904, passim. - W.R. Lethaby, ‘Westminster Cathedral’, Architectural Review, January 1902. -Charles Hadfield, ‘The Late John Francis Bentley: a Retrospect’, Architectural Review, April 1902. - Halsey Ricardo, ‘John Francis Bentley. 1: Church Buildings’, Architectural Review, May 1902. - John A. Marshall, ‘Westminster Cathedral’, a paper read to the AA, The Builders Journal & Architectural Engineer, April 17th 1907. - J.M. Richards, ‘Inside Westminster Cathedral’, Architectural Review, March 1954. - Penelope Hunting, ‘From Gothic to Red Brick’, Country Life, February 28th 1980. - Peter Howell (ed.), ‘Letters from J.F. Bentley to Charles Hadfield’, Architectural History, vol. 23 1980 and vol. 25 1982.
| |
Bronnen
Engelse katholieke boeken en tijdschriften bevinden zich in de Katholieke Centrale Bibliotheek (Catholic Central Library), Francis St., Londen. Het Diocesaan Archief van Westminster (Westminster Diocesan Archive) bevat een uitgebreide collectie manuscripten. In de Bibliotheek van het Koninklijk Instituut van Britse Architecten (RIBA Library), Londen, bevinden zich de talrijke brieven geschreven door Bentley aan Hadfield van 1862 tot 1902. Zesenvijftig tekeningen van Bentley worden bewaard in de RIBA Drawings Collection, Londen. De overige tekeningen van Bentley over Westminster Cathedral worden bewaard in de Architectenkamer (Architect's Room) in de kathedraal zelf.
Met dank aan: John Phillips RIBA, Opzichter van de Kerkfabriek, Westminster Cathedral. - Elizabeth Poyser, Diocesaan Archivaris van Westminster. - The Franciscan Friars of the Atonement. - Peter Howell. - Peter Carey. - Dennis Sharp.
|
|