Het cultuurbeleid: Groei en misgroei
In het laatste nummer van de ‘Davidsfonds-mededelingen’ komt A. Doucet terug op zijn grondige kritiek van het Vlaams cultuurbeleid. Hij heeft het dit maal in het biezonder over ‘pluralisme’ de bedrieglijke slogan:
Sinds zowat de jaren zestig werd de kreet ‘pluralisme’ een slogan waar alle heil van moest verwacht worden. Tot dan toe, zo werd geproclameerd, was het gemeenschapsleven in Vlaanderen verzuild in betonnen torens of veilig verborgen in heilige huisjes. Daar stak overigens een flink stuk waarheid in. Een aantal nieuwe bewegingen en vooral actiegroepen die meestal op plaatselijk vlak maar ook wel eens op groter schaal tot het nationale en soms internationale toe werden gestimuleerd, kwamen toendertijd tot leven.
Ook bij de overheid speelde de idee wel mee dat cultureel werk het best op pluralistische basis zou bedreven worden. Het cultuurpact in 1971 afgesloten, moest zoveel als de bekroning zijn van deze gedachtenstroming. Meermaals orakelden ook toen geleerde sociologen dat het verenigingsleven met een duidelijk profiel afgeschreven was als ‘uit de tijd’, voorbijgestreefd. Verenigingen met precies omschreven motieven en duidelijke doelstellingen, gesproten uit een diep overwogen levensvisie, werden bestempeld als fossiele overblijfselen uit een tijd die definitief voorbij was. De periode van de mollen, blind geworden door het graven in donkere gangen van de verzuiling, was geschiedenis geworden.
Pluralisme werd de wonderterm en het lichtende voorbeeld, maar hoe mooi we dit principe ook vonden en welke hoge waarde we er ook aan hechtten, na niet eens twintig jaar moeten we vaststellen dat de praktijk vele en dwingende vragen oproept en dat we hoogstnodig aan een ernstige bezinning toe zijn.
Was het een droom zoals Hein Nackaerts, voorzitter van het C.S.K.W., schreef in ‘CSKW-Mededelingen’ van december 1979 (C.S.K.W. = Centrum voor Sociaal Kultureel Werk, de koepelorganisatie van de christelijk geïnspireerde culturele verenigingen)? Wij citeren: ‘Ach, ik heb er jaren geleden al van gedroomd dat koepels van verenigingen, instellingen of federaties - van welke pluimage dan ook - elkaar zouden vinden om samen de sterke hefboom te worden naar een degelijk en eigentijds cultuurbeleid... Maar die droom van meer dan twintig jaar is uitgedroomd want ik stel vast dat koepelmensen hun tijd verdoen door anderen het leven zuur te maken of in een verkeerd en verdacht daglicht te stellen...’
Gebrek aan een pluralistische houding dus! Hoe kan het ook anders als men meent:
- | dat pluralisme is, zetels verdelen bij middel van vernuftige rekensommetjes volgens ‘opvattingen’ en ‘strekkingen’. Dus tóch een kleurtje, een overtuiging, een visie of... een zuil?! Of is dat toch wat anders? |
- | dat pluralisme betekent, dat mensen met een levensvisie die vaak fundamenteel van mekaar verschilt toch in een culturele vereniging kunnen samenwerken; |
- | dat pluralisme zoveel betekent als: ik ben allerlei terzelfdertijd, of: ik ben niets, of: ik ben neutraal, wat zulks ook moge betekenen. En toch is pluralisme een hoog goed waar we in een grondig geëvolueerde en democratische samenleving niet meer buiten kunnen. Maar dan betekent pluralisme voor ons: |
- | dat eenieder er zich moet van bewust zijn dat de mensen in zovele opzichten van elkaar kunnen verschillen; |
- | dat wij de pluraliteit omtrent zienswijzen en opvattingen betreffende mens en maatschappij aanvaarden en er ronduit voor uitkomen dat iedereen gelijke rechten heeft; |
- | dat wij deze zienswijze positief willen omzetten in de erkenning van de eigenheid van ieder mens en bijgevolg in verdraagzaamheid willen samenleven; |
- | dat wij de zin voor begrip, openheid en samenwerking willen cultiveren en vooral aandacht zullen besteden aan dingen die ons binden en niet aan deze die ons scheiden. |
Waar mensen mekaar in dit pluralisme vinden is geen plaats voor polarisatie. Maar ook berekeningen volgen onvermijdelijk tegenstellingen, onbegrip, wantrouwen en misprijzen. En precies dit afwegen van machtsverhoudingen - liefst op een apothekersschaaltje - concreet gemaakt in strekkingen en zetels verpest reeds ettelijke jaren het culturele leven. De discussies in het politieke veld zijn bovendien op dit ogenblik niet van aard om beter te verhopen. Integendeel. Vaak immers moeten vernuftige berekeningen ertoe leiden dat een meerderheid tot een minderheid wordt weggedrumd zodat ze zelfs belet wordt haar doelstellingen te realiseren met de haar rechtmatig toekomende middelen. Welke logica zou haar dit kwalijk kunnen nemen indien ze zulks doet met respect voor de anderen. Wij kunnen er eenvoudig niet naast en moeten vaststellen dat de christelijke gemeenschap in dit land vaak op deze basis wordt aangevallen of verdacht gemaakt. Een pluralistische houding is toch anders! Resultaat is dat bij de samenstelling van raden, of het nu nationaal, provinciaal of gemeentelijk is, de berekeningen en het goochelen met strekkingen zo intens de aandacht opeisen dat de vraag naar bevoegdheid of zuivere motieven van de afgevaardigden eenvoudig niet gesteld wordt. Wie ook maar in één van deze raden of commissies zetelt, kan er moeiteloos het illustrerende tekeningetje bij maken.
Een bedoening om er moedeloos bij te worden! Citeren we nogmaals Hein Nackaerts die zijn bovengenoemd artikel eindigt met: ‘Ik begin te geloven dat mijn droom... een droom zal blijven...’ Een droom zal het blijven, zonder twijfel, tot wij vrijmoedig de dingen zeggen zoals ze zijn, dat de minderheden hun rechten krijgen, maar dezelfde rechten niet aan de meerderheid worden ontfutseld en dat we dan allemaal samen op zoek gaan naar de inhoud van dit magische woord pluralisme.
Moet het nog gezegd dat het cultuurpact, terzelfdertijd paradepaardje en banbliksem in deze materie, zulkdanige eersterangsrol vervult dat we er eens uitvoerig op terugkomen.
Intussen blijven hopeloze misverstanden bestaan. En de gevechten gaan verder: spiegelgevechten, achterhoedegevechten, loopgrachtenoorlog en koude oorlog.
Wij vinden het daarom noodzakelijk nogmaals te beklemtonen dat wij radicaal consequent en maximaal achter het vrij initiatief staan en noch inhoudelijke, maar evenmin concurrentiële overheidsbemoeiing aanvaarden. De taak van de overheid begint, maar eindigt ook, met de ondersteuning van de cultuurbemiddeling die opdracht is voor het vrije sociaal-cultureel werk; het andere cultureel werk hier buiten beschouwing gelaten. Met ons sociaal-cultureel werk kiezen wij voor de vrijheid, de creativiteit, de waardigheid en de verantwoordelijkheid van de persoon. Een personalistische visie die tegengesteld is aan het individualisme. Wij vertrekken vanuit de menselijke persoon en vragen absolute voorrang en maximale waarborg voor zijn collectief optreden vanuit deze optiek. In de kern gaat het om de uiteindelijkheidsvragen van de persoon; zijn worsteling met de vraag ‘waarheen’, zijn gevecht met eenzaamheid, angst, machteloosheid, vlucht, geweld, armoede, geestelijke honger... Het gaat, hoe-dan-ook, over zijn verlangen naar waarachtigheid, hoop, vertrouwen, samenhorigheid, mede-verantwoordelijkheid, authenticiteit... Dit betekent dat wij zelf willen bepalen wat voor ons inhoudelijk belangrijk is en hoe wij deze keuze persoonlijk willen beleven en omzetten in ‘samenleving’. Maar om dit aan te kunnen, moeten wij ons groeperen en samenwerken. Dit is precies de betekenis van het cultureel verenigingsleven. Het is meteen ook de beste oefening in een geloofwaardige democratie. Hier heeft maar één recht tot spreken: wij allen!
De overheid... of de technocraten hebben hierin geen enkele macht. Hun hulp wordt anderzijds graag aanvaard... het is hun opdracht.
Maar wat doe je dan met uitspraken als deze: ‘Ook nu nog, wordt de verhouding tussen overheid en privaat initiatief grotendeels geregeld door het zgn. “subsidiariteitsbeginsel”, inhoudend dat de overheid daar waar