| |
| |
| |
poëtisch bericht
Samenstelling: Guido Cafmeyer, Joris Denoo en Roger Verkarre
CVKV-leden en abonnees kunnen gedichten ter selectie sturen aan het adres: Roger Verkarre, Bruggestraat 3, 8100 Torhout. Bij elke inzending voegt U: adres, post- of bankrekening en, zo U uw ingezonden gedichten terugwilt, de nodige postzegels.
| |
keerpunt
alleen het witte tikken van de klok
op de spiegel van de nacht
waarin het maanwitte gelaat
op de gladde wanden van de nacht
neemt hij hoed en masker:
gezeten op hoge, rode paarden
over Harlekijn, Reinaart en Pierrot
(soms blijft hij thuis vermomd in tuinkabouter...)
- de wind waait de nacht aan flarden -
in de paarse schaduw van een heuvel
| |
hengelen
aan elke korrel van de tijd
vergapen zich de goudzoekers
en iedere rimpel van het water boeit
in hun speelkamer van het toeval
hier wordt voorspelbaarheid gedood
en schuiven waterkringen uit hun oevers
hun wonderen in elke zenuwbaan
de dobber is hun ziel geworden
de dwingende navel van hun heelal
waar zelfs de zon haar baan vergeet
en stoeiend ontucht pleegt
de jachttaferelen worden er geveld
en elke ruk van 't lot herstrijkt zichzelf
tot eeuwige onverstoorbaarheid
| |
ingooigem
tussen struik en klimgewas
en averechts keert het zijn
gebroken ogen naar de zon.
Het bakstenen kerkje leunt tegen
het arduin van Streuvels' graf
en binnen koestert het zijn zoet
pastel als een communietaart.
Het grind kraakt alledaags.
Tussen dollekervel en klaproos
razen de bedwelmde reizigers
voorbij dit huiverende huis.
Binnen hangt het heilige patina,
de wijding van veel oude dingen.
Vertrouwd blakert het landschap
doorheen het bekende uitkijkraam.
De souvenirs van een mensenleven
lang staan binnen handbereik,
en voor het doorgezakte tafelblad
waan ik de bewoner teruggekeerd.
Tussen nu en toen staat slechts
de dood, een vluchtige bezoeker,
die in de keuken op de koffie is.
Adieu. Weer wacht pen en papier.
Het grind kraakt alledaags,
de waardige boeken buigen stram
en alle oude dingen waken weer
alsof hij even maar was weggeweest.
| |
| |
paul klee
betrachten te gelijker tijd
| |
| |
| |
winterschap
mijn winteradem wordt reeds witter
en mist mijn lieve transparant
bij de genade van de roos
zo ook de zon die wandelt op mijn hand
als eenvoud stroomt de weg voor later
ik vouw de krant vol lieve woorden
zie hoog in oog een kathedraal van wit
ik hoor de kleuren helder zingen
bij het sneeuwen van de dagen.
| |
gedicht voor de wind
Hier ontsnap ik uit de wind van later:
een landdier in vreemde vacht verlaten.
het huis als een tijdbom sprong?
waar schier gras uitkraakt en dat droomt
van water, zwerfwater met een groot
Laat dit zó zijn: dit leven
Maar jij, onnoembare, verdeel mij
in stiften, voorzichtige inkten
en tel in het late begraven
de namen waarin ik mocht klinken.
| |
op de oever
Het water achter 't kielzog zie je westwaarts glijden,
een witte eend komt daar wat eendelijk trots op doen,
een rauwe raaf brengt rouw in 't jonge oevergroen
en bijen komen oeverslik tot winning wijden.
Nu gaat het water achter kielzog oostwaarts glijden,
een groene eend komt, geel van poot, wat statig doen,
in zwarte spiegel spiegelt ijdel oevergroen
en daar is zon die ons Collioure kon benijden.
Zie, dààr, je beeld dat in de zwarte spiegel staat,
met ijdel groen gelauwerd - dat gelooid gelaat
en om het kalend hoofd die stervenswitte haren...
De leeuwerik hangt aan zijn draad en zingt ‘laetare’:
hij stijgt en valt en valt en stijgt alsof geen kwaad
- geen winter of geen dood - ooit door je tijden gaat.
| |
Grimeren...
(zie blz. 210)
Ik heb Bip ontmoet in de nevel van Londen,
zijn roep, met stille stem, heeft mij gevonden.
Ik liep verloren in een halo van mist
waar ik zijn masker wit aanwezig wist.
Ogen straalden als gloeiende sterren,
zij glansden als 't spiegelen der zee:
drijven van sluiers omheen mij en verre,
opeens vlak nabij, ging hij met mij mee.
Ik zag Bip opnieuw in het zonlicht te Rome
bij beelden van helden die stonden te dromen,
zijn bleke masker smolt als weke was:
och Here, hoe heet dat het ginds toch was.
Mijn hart trok naar deze man uit de maan.
Ik tastte naar zijn hand, om stilte te leren,
maar nauw raakt'ik de wondere aan
of hij verzwond in de ruimte der eindloze sferen.
|
|