Halletoren te Brugge.
te Gent, of zelfs ontbrekende torens, zoals bij de O.-L.-Vrouwekathedraal te Antwerpen waar er oorspronkelijk vijf torens gepland waren. Maar de steden waren doordrongen van deze prestatiedrang en vaak werd voor niets anders zozeer geijverd als voor de bouw van hun kathedraal. Het kwam bijvoorbeeld niet zelden voor dat de rechters de veroordeelden verplichtten tot medewerking aan de opbouw of aan het verfraaien van de kerken.
Bovendien waren deze torens niet louter statussymbool. Ook het functionele aspect ervan mag niet uit het oog verloren worden. Net als de belforten waren de meeste kerktorens bemand met torenwachters die uitkeken naar een eventuele vijand, of vaker nog, tijdig konden waarschuwen bij begin van brand, die vlug een gretige prooi zou vinden in de houten huizen van de middeleeuwse steden. Een hoge toren was dus niet louter een prestigekwestie, maar ook zaak van veiligheid voor de stedeling. Torenbouw was overigens niet alleen een initiatief van de overheid, ook particulieren wilden hun toren, denken we maar aan de zogenaamde ‘pagaddertorens’ van de Antwerpse kooplui, van waarop ze van ver reeds hun schepen de Schelde zagen opvaren, wat hun tijd genoeg verschafte om volk te ronselen voor het laden en lossen.
De kathedralen, en sommige kerken, fungeerden daarenboven als bergplaats voor de rijkdommen en de kunstschatten van de gemeenten. Onze Vlaamse kerkgebouwen herbergen een fortuin aan kerkschatten, goud en juwelen, schilderwerken en beelden, handgesneden preekstoelen, marmeren praalgraven en onschatbare retabels.
Niet dat al die kathedralen en kerken uitsluitend profane tempels van burgerlijke hovaardij waren. Michel de Ghelderode noemde de kathedraaltorens weliswaar ‘het balkon van de duivel’, maar ook ‘het wandelterras van de engelen’. Allemaal, zij het nu de puntige, krachtige Romaanse toren van Sint-Pietersbanden in Torhout, de kanten vinger van de O.-L.-Vrouwekathedraal te Antwerpen, of de massieve O.-L.-Vrouwetoren van Damme en zelfs de nieuwere (1952-1955) stoere bakstenen toren van de Sint-Niklaaskerk te Oostduinkerke, zijn het uitingen van eenzelfde verlangen, dat Wies Moens omschreef als ‘hemelheimwee’. Een eerbetoon en een verlangen naar de Schepper, en ook de kunstschatten die in de kerken onderdak vonden getuigen van eenzelfde religiositeit en grootste verering.
Maar, het ware een groot onrecht om, naast alle belforten en kathedralen, die toren te vergeten die wellicht de meest Vlaamse van allemaal kan genoemd worden: de IJzertoren te Diksmuide, het indrukwekkende Heldenhuldekruis in de IJzervlakte, opgericht ter nagedachtenis aan de Vlaamse gesneuvelden uit de wereldoorlog 1914-1918. De toren was meermaals een bron van haat en agressie, maar jaarlijks, op de IJzerbedevaart, is hij meer dan welk ander monument ook voor de Vlaamse massa die onder zijn schaduw samenkomt, het symbool van hun strijd en hun idealen, en voor sommigen zelfs meer dan dat.
Danken deze stenen hemelbestormers hun ontstaan aan analoge vormen van bewustwording, hoop en geldingsdrang, hun uiterlijk biedt ons een veelheid en diversiteit aan bouwstijlen. Het ligt niet in onze bedoeling om hier in deze korte inleiding een grondig overzicht te bieden van de verschillende stijlen en hun kenmerken. Daarvoor verwijzen wij naar de gespecialiseerde studies die hierover bestaan; een vluchtige kennismaking moge volstaan.
Broeltorens te Kortrijk.
Er zijn Romaanse torens, zoals de duizelingwekkende Sint-Salvatortoren te Brugge, of de achthoekige toren van de O.-L.-Vrouwekerk te Pittem.
De vrijwel unieke Gentse torenrij biedt een verscheidenheid aan gotiekbouwwerken. Vooreerst de Sint-Niklaaskerk, waarvan het oudste gedeelte dateert uit de 12e eeuw, geldt als voorbeeld van de zgn. Scheldegotiek; en verder: de Sint-Baafstoren uit de 15de eeuw, werd opgetrokken in de Brabantse hooggotiek, zoals ook de O.-L.-Vrouwetoren te Antwerpen, de Sint-Romboutstoren te Mechelen, de torens van het stadhuis en van de Sint-Michielskathedraal te Brussel. Tussen de twee kerken in rijst het belfort, met zijn bovenbouw in 19de-eeuwse neogotische stijl, een stijl die bijvoorbeeld ook terug te vinden is in het stadhuis met belfort van Sint-Niklaas. Tussen de andere monumenten van gotiek vermelden we nog het belfort van Brugge, de O.-L.-Vrouwebasiliek van Tongeren; en daarnaast de vlakke poldertorens van ondermeer Damme, Lissewege en Verrebroek.
En ook de barok vond overvloedig haar weg in het katholieke Vlaanderen: pompeuze, met zware versieringen geladen torens zoals de Sint-Servaaskerktoren te Grimbergen, het belfort op het Oudenaardse stadhuis, de beschermde toren van de Sint-Pieterskerk te Puurs of ook nog de peervormige toren op de O.-L.-Vrouwerkerk te Temse, om er maar enkele te noemen.
Van de neo-classicistische richting zijn onder andere kenmerken terug te vinden in de gerestaureerde abdijtoren van de O.-L.-Vrouwekerk te Temse. En tenslotte, de 20ste-eeuwse modernisten maakten Vlaanderen een aantal torens rijker zoals de Boekentoren van de Gentse Universiteitsbibliotheek, de Boerentoren te Antwerpen uit 1930, met zijn 87,5 m toendertijd de ‘eerste wolkenkrabber van Europa’, de reeds vermelde Sint-Niklaaskerktoren te Oostduinkerke, met aan de voorzijde het overweldigende keramieken Christusbeeld van 13,5 m, en zeker niet te vergeten de IJzertoren, die duidelijk sporen van het kubisme vertoont, noch de hoge woontorens, uitingen van een nieuw functioneel streven in de torenbouw.
Maar ook de belforten bieden met betrekking tot hun bouwstijlen een interessant studieobject. Ze laten ons toe, over een periode van verschillende eeuwen, de stijlevolutie te