Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 29
(1980)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[nummer 174]Woord vooraf
Boven: Brugge, Korte Winkel 10, Congregatiekapel der Jezuïeten: Sint-Alfonsus a Liguori, glasraam (detail) in 1979 uit de kapel verwijderd. (Foto J.V.C.)
‘Neogotiek’ roept bij velen nog jeugdherinneringen op aan de muffe sfeer van oude pensionaten en aan een voorbijgestreefde, sentimentele vorm van religiositeit. Jammer genoeg werkt een dergelijke, louter emotionele benadering ook door in de zorg voor het patrimonium uit deze periode, zodat de gave neogotische ensembles steeds zeldzamer worden en het beeld van een tijdperk uit onze kunstgeschiedenis onherstelbaar dreigt vervalst te worden. Al te gemakkelijk vergeet men de neogotische beweging te plaatsen in haar tijdskader en ze te beschouwen als de kunstvorm van een voorbije periode die, zoals alle andere, licht- en schaduwzijden heeft gekend. Er wordt telkens opnieuw op gewezen, en niet ten onrechte, dat de neogotiek, althans de streng-religieuze richting, gebruikt en zelfs misbruikt werd door een elite, die in wezen vijandig stond tegen elke vorm van sociale ontvoogding. Daartegenover staat echter, dat de kunstenaars zelf vaak jonge mensen waren - Bethune was 26 toen hij zijn carrière begon, Pugin nauwelijks 40 toen hij stierf - en dat zij hun talent, vaak volkomen belangeloos, ten dienste hebben gesteld van een romantisch ideaal. Zelf waren zij er immers van overtuigd dat zij het materialisme van hun eeuw zouden doorbreken, door de kunst zowel als het leven terug te laten keren tot de diepchristelijke opvattingen van de middeleeuwen. In hun enthousiasme zagen zij echter over het hoofd, dat de tijden daarvoor al te zeer veranderd waren. In elk geval is de neogotiek uit de ontwikkeling van het artistieke leven gewoon niet weg te denken. De culturele nalatenschap van de middeleeuwen, door de neogotici herontdekt, is sindsdien steeds in de actualiteit gebleven; ook het ontwikkelen van een wetenschappelijke monumentenzorg voor de gotische gebouwen mag op hun actief worden gebracht. De neogotische kunsttheorie, met o.a. de nadruk op functionaliteit en rationele constructie, heeft een niet te verwaarlozen invloed gehad op de 20ste-eeuwse kunst. Ook de eigen creaties van de neogotici zijn evenwel belangrijk. Louter op kwantitatief gebied gesproken vertegenwoordigen zij reeds een betekenisvol bestanddeel van ons kunstbezit; bovendien vormen zij door hun monumentale dimensies vaak essentiële referentiepunten in landschap of stadsgezicht. Zonder het terrein van de esthetische appreciatie te betreden, kunnen we gewagen van de voortreffelijke ambachtelijke kwaliteit van vele neogotische prestaties. Het BethunianumGa naar voetnoot* - Nationaal Centrum voor de Studie van de 19de-eeuwse Kunst - dat voor de samenstelling van dit nummer instaat, werd op 10 december 1976 gesticht met de bedoeling, een aanvang te maken met de wetenschappelijke studie van de kunst van deze periode en deze aan een ruimer publiek te leren kennen. Binnen het bestek van deze publikatie was het slechts mogelijk, de complexiteit van het fenomeen neogotiek te laten aanvoelen, wat wellicht een eerste stap kan betekenen naar een meer objectieve appreciatie. Bij wijze van inleiding wordt voor de eerste maal een poging gedaan om de ontwikkeling van onze neogotiek te schetsen, telkens verwijzend naar de achtergronden in Europees verband. Vervolgens werd een meer gedetailleerde bespreking gewijd aan een aantal typische en relatief goed bewaarde ensembles, waar men zich nog steeds ter plaatse een beeld kan vormen van de 19de-eeuwse kunstproduktie. Enkele beschouwingen over de plaats van de neogotiek in de hedendaagse monumentenzorg ronden het geheel af.
Namens het Bethunianum: Guido Jan Bral, Hilde Lobelle, Jean Van Cleven, Frieda Van Tyghem |
|