Kunstenaars als opvoeders in kunst en vormgeving in Nederland
In een speciaal ontworpen aflevering van het tijdschrift ‘Trefpunt’ (publikatie van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk), verschenen in 1976, kon men volgende boeiende bijdrage lezen over de rol van kunst en kunstenaar in de maatschappij.
Gemiddeld zo'n 1600 beeldende kunstenaars dragen via creativiteitscentra in ons land bij tot de kunstzinnige vorming van scholieren, individuelen en groepen. Na een eerste voorzichtig begin in één enkele plaats zijn deze centra de laatste zes jaar met subsidie van CRM (ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk) verder op gang gekomen. Een neveneffect van de creativiteitscentra is, dat zij de kunstenaars meer mogelijkheden bieden voor een actieve functie in de maatschappij.
Het initiatief viel in sommige kunstenaarskringen aanvankelijk niet in goede aarde omdat men bang was gedegradeerd te worden tot een soort vrijetijdsambtenaar. Maar in de loop der jaren is dat verzet steeds minder geworden. Niet alleen als gevolg van de ontwikkeling van de centra maar ook doordat een jongere generatie van kunstenaars meer begrip toont voor de noodzaak van creatieve vorming.
Over het hoe en waarom van de creativiteitscentra spraken we met mejuffrouw drs. M.A.C. Taminiau, chef van de sector kunstzinnige Vorming/Amateuristische Kunstbeoefening van het ministerie van CRM. Deze afdeling houdt zich bezig met vraagstukken betreffende de amateuristische kunstbeoefening en de kunstzinnige vorming, met het subsidiëren van op dit terrein werkzame organisaties en met het toezicht op de besteding van deze subsidies.
‘De beeldende kunstenaars’, aldus mejuffrouw Taminiau, ‘zijn via creativiteitscentra betrokken bij de ondersteuning van het onderwijs en het jeugd-, club- en buurthuiswerk. Voorts werken zij in de centra met groepen en treden docerend en adviserend op, bijvoorbeeld in het bejaardenwerk, voor vrouwenverenigingen, voor jeugdige werklozen, sociale werkplaatsen en met groepen zintuigelijk gehandicapten. En er is ook een project in een jeugdgevangenis’.
- Hoeveel kunstenaars zijn bij de creativiteitscentra werkzaam?
‘Gemiddeld zestienhonderd per jaar. In totaliteit zijn het er meer, maar dat hangt ook een beetje af van de opdrachten die zij krijgen. Het wisselt dus. Als ze in een bepaald jaar veel opdrachten hebben is hun aandeel in het werk van de centra minder. Overigens werken ze op alle terreinen van de beeldende kunsten: schilderen, tekenen, fotograferen, grafische technieken, maar ook publiciteits- en modevorming. Een grote groep werkt zo'n tien tot zestien uur per week, een andere groep vier à zes uur.’
- Hoe zijn - voor zover u bekend - de wederzijdse ervaringen?
‘Over het algemeen bevalt het zowel de kunstenaars als het publiek erg goed. In het begin waren het vooral de kunstenaars die werkzaam zijn op het terrein van de toegepaste kunst zoals publiciteitsvormgeving, mode, enzovoort. Bij de jongere kunstenaars is dat onderscheid er niet meer. Ook uit de vrije hoek is er meer begrip ontstaan voor dit werk. Niettemin wordt het merendeel van de medewerkers gevormd door jonge kunstenaars die een gebonden studierichting hebben gevolgd.
Hoe ook, van dat hele negatieve van 1969 is weinig meer over. Daar komt bij, dat we door het grotere aanbod een vrij goede selectie kunnen toepassen. Daardoor zijn er in de werksituatie zelf nauwelijks problemen.’
- Hoe onderscheidt zich amateuristische kunst van ‘beroepskunst’?
‘Dat antwoord kan heel kort zijn: de één doet het om den brode, de ander niet. Verder is het uiteraard een vloeiende zaak. In het amateurisme zit een groot stuk liefhebberij, waardoor het soms op een zeer hoog peil komt te staan. Met sommige orkesten zie je dat ook. Er zijn toch amateurorkesten die gemakkelijk kunnen wedijveren met professionele orkesten. Er is in deze zaken een vloeiende overgang met duidelijke uiteinden en een onduidelijk midden.’
- Is voor iemand die wil leren tekenen of schilderen het lidmaatschap van een creativiteitscentrum de aangewezen weg?
‘De creativiteitscentra kennen geen lidmaatschap. Men kan er desnoods per dag naar toe. De meeste centra organiseren bijvoorbeeld instuiven en verder zijn er open cursussen waarop iedereen kan inschrijven. Daarnaast zijn er vanuit de creativiteitscentra allerlei activiteiten in buurthuizen, worden er bijvoorbeeld projecten opgezet voor training van vrijwilligers in het jeugd-, buurt- en clubhuiswerk. Er zijn ook veel projecten ter ondersteuning van de leerkrachten in het kleuter- en basisonderwijs.
Via beeldende middelen en dramatiek wordt getracht kinderen enige ideeën bij te brengen over kleuren, vormen, geluiden en bewegingen om hen heen en om hen te leren zelf bezig te zijn met deze middelen. Daarnaast kan de kunstzinnige vorming gebruikt worden om hun meer zekerheid te geven en taalachterstand op te heffen. Zodoende hebben de expressievakken ook een gunstige werking op de andere typisch intellectuele vakken als taal en rekenen. Overigens, men kan bij de creativiteitscentra inderdaad leren tekenen of schilderen of wat dan ook. Je kunt er binnenkomen met twee grote linkerhanden...’
- Is er geen sprake van drempelvrees?
‘Drempelvrees is er hoogstens in de trant van: dit is niets voor ons soort mensen. In ieder geval is het er niet vanwege het ontbreken van handvaardigheid. De mensen die er naar toe gaan, hebben, ook al kunnen ze niets, toch al een bepaald idee, willen creatief bezig zijn.’
- Van wie is het initiatief uitgegaan tot het betrekken van beeldende kunstenaars bij de amateuristische kunstbeoefening?
‘Dat initiatief, dat wil zeggen tot de instelling van creativiteitscentra is uitgegaan van het Centraal Beraad voor beeldende Vorming in 1969-