Jaarverslag plastische kunst (sept. 1976-1977)
Voor een tijdschrift als ‘Vlaanderen’ dat met vaste rubrieken als onder meer Wij huldigen/Wij gedenken, Kunstecho's en Korte Golf, de aktualiteit op het gebied van de plastische kunst op de voet volgt, kan een jaaroverzicht geen opsomming zijn van feiten en gebeurtenissen. Daarmee herhaal je alleen maar wat tijdens de verlopen periode toch al in het tijdschrift verscheen en dat kan zeker niet de bedoeling zijn van zo'n kroniek. Toch kan je nog alle kanten uit met zo een verzoek, zo bijvoorbeeld waar haal je het materiaal voor een dergelijk overzicht, in de ateliers waar de kunstenaar gestalte geeft aan zijn dromen, ideeën of opvattingen? Of in de musea en galerijen waar de kunstliefhebber een beeld krijgt van wat door conservators en galerijhouders hedendaagse kunst wordt genoemd? Omdat in die tweede keuze ook een stuk beleid is vervat, biedt het een meer geschikte gelegenheid om het overzicht te verruimen en dient ze als uitgangspunt voor deze kroniek.
Wie de respons van het publiek op het aanbod van tentoonstellingen als maatstaf neemt, kan niet anders dan de Rubenstentoonstelling in Antwerpen als het evenement van het seizoen 1976-1977 vooropstellen. Met haar meer dan zeshonderdduizend bezoekers, het absoluut rekord in België voor een manifestatie van plastische kunst, paste ze uitstekend in het hele kader van de uitgelaten Rubenskermis waarmee Antwerpen meer naar de toeristen lokte dan naar de kunstliefhebbers. Daarmee houdt de stad een traditie in stand want het is niet de eerste maal dat ze Rubens als uithangbord gebruikt terwijl een Jacob Jordaens al zijn verjaardagen, op één uitzondering na, ongemerkt zag voorbijgaan. Hij had immers het ongeluk in het jaar 1678 te overlijden en iedere eeuw was men in het jaar '78 nog moe van de viering in het voorbije jaar van Rubens' verjaardag. Over de kwaliteit van het op de jongste Rubenstentoonstelling getoonde werk zwijg je liever, behoudens de fraaie tekeningen. Gelukkig hing er de vaste museumcollectie op de eerste verdieping, maar die kreeg heel wat minder belangstelling zodat een stafmedewerkster van het Antwerpse museum wat berustend verklaarde dat die massa niet bestond uit traditionele museumbezoekers.
Antwerpen gaf trouwens geen blijk van veel inspiratie en belangstelling voor hedendaagse kunst. De Biënnale van Beeldhouwkunst in Middelheim, die samen met het gelijknamige openluchtmuseum in de vijftigerjaren in West-Europa de rol van pilootmuseum vervulde voor de beeldhouwkunst uit die tijd, dreigt al sedert verschillende jaren een wat oubollige bedoening te worden. In 1977 waren er, voor de tweede maal sinds het bestaan van de biënnale, de Oost-Europese landen te gast. Met als gevolg een uitstalling van kunststromingen die een halve eeuw geleden aan de orde waren. En aan het uitnodigen van dissidenten of uitgeweken kunstenaars durfde het werkcomitee nog niet eens denken. Niet zonder reden droomt M.-R. Bentein, adjunct-conservator van Middelheim en secretaresse van dat werkcomitee dan ook luidop van dat verleden als ze tijdens een interview verklaarde: ‘Men verwacht van een biënnale dat ze bepaalde grenzen zou doorbreken, dat ze een nieuwe visie zou ontwikkelen of een venster openen op de toekomstige ontwikkeling’. Maar al geruime tijd blijven in Middelheim die artistieke grenzen gesloten, blijft een nieuwe visie achterwege en is het venster ondoorzichtig.
Wanneer dan ook het I.C.C. moet laten weten dat het, wegens de benarde financiële toestand en het verlies van de wetenschappelijke medewerkers de voor 1977 geplande overzichtstentoonstelling van Jozef Peeters een jaar moet uitstellen, voelt Antwerpen de naweeën van een artistieke kater. Voeg daar nog aan toe dat men er blijkbaar geen geschikte gelegenheid vond om de 75e verjaardag van de te Antwerpen geboren maar in Parijs levende Michel Seuphor passend te herdenken. Zodanig dat de prachtige realisatie van een Antwerpse uitgeverij, bestaande uit een rijk geïllustreerd boek over Seuphor en de fac-similedruk van al de nummers van ‘Het Overzicht’, tijdschrift waarvan Seuphor destijds hoofdredacteur was, in het Gemeentemuseum van Den Haag en in het Centre Beaubourg in Parijs moest voorgesteld worden.
Mechelen van zijn kant pakt regelmatig uit met een ensemble dat ze met ronkende namen kruidt maar waarvan de intrinsieke kwaliteit even regelmatig beneden peil blijft. Dat was weer eens het geval met een tentoonstelling waaraan men de hoogdravende titel meegaf: ‘Kunst in Europa 1920-1960. Een konfrontatie’. Het resultaat was eerder een aanfluiting van een verantwoorde kunstinitiatie, waarbij aan de bezoeker heel wat minderwaardig werk werd voorgeschoteld, een selectie waarin de naam van de kunstenaar veel zwaarder doorwoog dan de echte artistieke waarde van het werk.
Gelukkig was de balans niet overal even negatief of van bedenkelijk allooi. In Gent opende het seizoen met een huldetentoonstelling aan de vijftig jaar geworden Jan Burssens, een ensemble waarin zijn hele evolutie met een fraaie selectie getoond werd: de jonge ontvankelijke kunstenaar die met de nieuwe abstracte vormentaal experimenteert maar nog vóór die tendensen hun hoogtepunt hebben bereikt een eigen autonome ontwikkeling doormaakt, terug naar het figuratieve toe. Daarbij echter in zijn beste perioden zijn authentiek schilderstalent demonstrerend en de keuze van het enige museum voor hedendaagse kunst dat dit land rijk is, verantwoordend.
Enkele maanden later kreeg een andere Gentse kunstenaar een laat eerherstel, nl. Jos Verdegem. De inrichting van de tentoonstelling was niet bepaald een schoolvoorbeeld en vooral het te groot aantal geëxposeerde werken drukte zwaar op de presentatie. Overtuigend bleek het overzicht niet en de eens ingenomen standpunten pro en contra Verdegem werden er niet door verzoend. De voorstanders zweren nog altijd bij het hele oeuvre dat Jos Verdegem heeft nagelaten maar de graficus kwam in de tentoonstelling alleszins heel wat sterker over dan de schilder. Ook Pol Mara en Vic Gentils kregen een belangrijke retrospectieve, de eerste in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel en in het Provinciaal Begijnhof te Hasselt, de tweede in het cultureel centrum ‘De Warande’ in Turnhout.
Merkwaardig is de aandacht die tijdens het voorbije seizoen uitging naar de kunstambachten. Vooral de keramiek kwam uitstekend aan bod met belangrijke tentoonstellingen in de Gentse Sint-Pietersabdij en het cultureel centrum ‘Scharpoord’ in Knokke-Heist. Die twee tentoonstellingen brachten het bewijs, voor zover dat nog nodig mocht zijn, dat de pottenbakker van vroeger is uitgegroeid tot een volwaardig beeldhouwer die echte sculpturale keramiek uit zijn oven haalt. Prijzenswaardig in beide initiatieven was het feit dat de organisatoren zich niet beperkten tot de gevestigde namen maar ook werk opnamen van jonge keramisten. Die trouwens bewezen de lessen van hun leraars vlijtig te hebben geleerd maar ook de invloed ervan ontgroeid zijn.
Twee andere soorten kunstambachten kregen eveneens een beurt. Een selectie van vrouwelijke kunstenaars die zich met textiel uitleven kreeg een paar tentoonstellingen, o.a. in Brussel en Turnhout. De Provinciale Dienst voor Kunstambachten van Oost-Vlaanderen van zijn kant bood de glazeniers een kans om in een tentoonstelling in Sint-Niklaas te tonen waar de glazenierskunst op dit ogenblik staat. Niettegenstaande de laagconjunctuur voor dit kunstambacht bewijzen de beste glazeniers dat hun discipline voor een geïnspireerd kunstenaar nog heel wat mogelijkheden biedt.
Alle gepraat over decentralisatie, regionalisatie en wat al meer ten spijt, moet met het ont-vetten van Brussel nog altijd begonnen worden. De grote buitenlandse tentoonstellingen die België aandoen, worden nog altijd naar Brussel gedraineerd, een vaststelling die met de jongste Europaliamanifestaties sterker dan ooit tevoren duidelijk werd gemaakt. Dat het belangrijkste gebeuren op het gebied van plastische kunst dan in Brussel plaats greep, is voor de hand liggend. Dat belangrijkste gebeuren was echter geen tentoonstelling maar wel de inhuldiging van een aantal metrostations waarin ook een aandeel werd voorbehouden aan de kunstenaar. Dat al die kunstenaars zich bij de plechtige inhuldiging als nukkige straatbengels gedroegen en dreigden het programma te saboteren omdat ze zouden voorgesteld worden in een stationshal die door een van hen werd beschilderd - dat noemden ze onrechtmatige bevoordeling van één kunstenaar - vernam je reeds vroeger. Maar om te protesteren tegen het feit dat hun rol in het hele gebeuren herleid werd tot die van decorateur, bleef alleen Oktaaf Landuyt over. En om het achteruitstellen van de Vlaamse kunstenaar die, vooruitlopend op een drieledige regionalisatie slechts één derde van de opdrachten kregen toegewezen, bleek alleen de provinciale culturele raad van Limburg bereid. Aan gouverneur Roppe antwoordde minister Chabert dat hij een eerste stap heeft gezet om de ‘bestaande disproportie’ (citaat) te verbeteren. Omdat hoop doet leven kan dat best een punt zetten achter dit uiteraard beknopt en onvolledig overzicht van de plastische kunst in Vlaanderen.
H. Waterschoot
Laatste nummer van 1977!
Laatste nummer van 1977! Spaar U zelf en ons nutteloze kosten door onmiddellijke abonnementsvernieuwing. Stort 375 frank op rekening 712-0103664-54 t.n.v. C.V.K.V. in Roeselare.
Zo U reeds lid bent... geef een abonnement als geschenk en U krijgt een prachtige litho/steendruk van Jacques 't Kindt.