| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
Georges Blom
Laureaat Internationale Keramiekprijskamp van Faenza (Italië)
Deze merkwaardige kunstenaar (o Rotem-Maaseik 4 mei 1947) studeerde aan het Provinciaal Hoger instituut voor Kunstambachten te Hasselt en is sedert 1977 gestart met het vervaardigen van keramiek in eigen atelier. Naast sculpturale keramiek zoekt hij ook naar een eigen vormentaal op tekenkundig gebied. Over de laatste werken van Georges Blom schreef Johan van Bergen, n.a.v. zijn tentoonstelling in 't Pandje te Hasselt: ‘De tekeningen die hij toont zijn bijna allemaal klein van formaat. Ze stellen een soort surrealistische wezens voor, opgebouwd uit organische of anorganische elementen, die in de meest gecompliceerde houdingen in elkaar gevlochten zijn. Ze roepen een soort fantastische, haast Ovidiaanse metamorfozes op. Een speciale verdlenste van dit werk is dat het niet meteen herinnert aan een of ander artistiek voorbeeld.
Integendeel, het is zeer persoonlijk en het heeft meer dan een gewoon niveau. De drukke kleuren spreken iets minder aan, maar de tekening getuigt van een vruchtbare verbeelding.
Daarnaast is er ook de keramiek van deze kunstenaar en dat werk toont pas echt zijn talent. Toen hij nog studeerde schijnt hij in deze discipline school gemaakt te hebben bij zijn medestudenten. Het is moeilijk om in keramlek lets nieuws te brengen. Bij Blom vinden we niet de eeuwige expressionistische figuurtjes. Zijn keramieken zijn bizarre rekjes die gevuld en opgetuigd zijn met
allerlei kleurige, onbeschrijfbare voorwerpen: buisjes, dopjes, ringen.
Het getuigt op zichzelf al van knap vakmanschap om deze keramieken zo uit de oven te krijgen dat ze in evenwicht rechtop blijven staan. Het aardige is daarbij dat men de vakjes van deze rekken naar eigen inzicht kan opvullen met de voorwerpen die Blom ervoor aanreikt. Niets belet echter dat men de kollektie, uit eigen verbeelding aanvult’ (Eindestraat 9 Rotem, Limburg)
| |
Paul Deweerdt
Grote Prijs voor Belgische Philatelstische Kunst
Om de Kardinaal Mercier-postzegel werd aan de Roeselaarse kunstschildertekenaar Paul Deweerdt op 20 november 1976 op het stadhuis te Brussel de Grote Prijs voor Belgische Filatelistische Kunst 1976 uitgereikt. Te dezer gelegenheid werd hem tevens de bijzondere ere-prijs Minister De Backer Nederlandse Kultuur toegewezen.
De als student aan het Hoger Instituut St.-Lucas te Gent behaalde Grote Prijs voor Grafiek en de opdracht tot het vervaardigen van een zeefdruk voor het C.V.K.V. in 1973 en even later voor Rotary Roeselare konden bezwaarlijk op soliedere wijze bekrachtigd worden.
Met ontwerpen voor postzegels met als portretten deze van Dr. Hemerijckx, de letterkundigen Charles Bernard en Toussaint van Boelaere, de archeoloog Jean Capart, oud-minister A.E. Janssen, stichter van het Brusselse Volkshuis J. Wauters, componist Aug. De Boeck en opdrachten jeugdfilatelie werd de deskundigheid van P. Deweerdt terzake onvoorwaardelijk verder erkend.
Waar Paul Deweerdt daarmee op nationaal plan hoog werd gekwoteerd als tekenaar betekent zulks niet dat hij als kunstschilder minder geapprecieerde adelbrieven zou kunnen voorleggen. Aan een hooggewaardeerd leraarschap aan de Roeselaarse Akademie voor Schone Kunsten paart hij een onverdroten werkkracht in eigen ateller met recente tentoonstellingen te Beauvoorde (Driekoningen), Oostende (Kursaal) en Knokke (Plan Gallery).
Hij verkreeg selekties voor de Provinciale Prijs Schilderkunst West-Vlaanderen 1968 en 1972, voor de Internationale Prijskamp Schilderkunst Antwerpen 1966, voor de Campo-prijskamp Antwerpen 1968 en voor de in 1975 te Den Haag ingerichte tentoonstelling door Arti & Industriae en de Haagse Kunstkring in samenwerking met ons Verbond! En het is nogal vanzelfsprekend dat de Belgische Regie der Posterijen ook schilderkunstig werk van hem in bezit heeft en dat Deweerdt tevens vereerd werd met een akkwisitie door het Rijk.
(Westlaan 383, Roeselare)
Hector Deylgat
| |
Musicus Koen Dieltiens
Eerste laureaat Internationale Blokfluitwedstrijd St.-Hubert 1977
Hij is een der grote beloften van onze Vlaamse muziekwereld. Hij is geboren te Lier op 4 oktober 1953 en studeerde aan het Lemmensinstituut te Leuven waar hij het diploma van regent muziekpedagogie behaalde. Daarna volgde hij de cursus blokfluit aan het Antwerpse conservatorium o.l.v. Baldrick Deerenberg, waar hij in 1976 een 1e Prijs blokfluit behaalde. In mel 1977 stelde hij zich kandidaat voor de tweede Internationale blokfluitwedstrijd te St.-Hubert (Lux.) als enige Vlaming; hij werd er als eerste laureaat uitgeroepen. Datzelfde jaar vestigt hij zich te Brugge en voegt zich bij de Brugse groep ‘Het Hacquart-Ensemble’. Dit Ensemble wil barokmuziek brengen in een natuurlijke, prettige stijl, uitgevoerd op copieën van oude instrumenten. Zo trad hij op in verschillende Belgische steden w.o. het Vleeshuis te Antwerpen, in Engeland en Frankrijk.
| |
| |
Hij geeft bovendien les in de twee hogere instellingen, waar hij zelf leerling was: het Lemmensinstituut te Leuven en het Conservatorium te Antwerpen.
Hij stamt uit een zeer muzikale familie, die zich vooral op het terrein van de koormuziek heeft onderscheiden: hij is de zoon van Lode Dieltiens (dirigent van het gemengd St.-Pieterskoor te Berlaar) en de neef van Tony Dieltiens (dirigent van het gemengd Fidelitas-koor te Wijnegem) allebei zeer bekende figuren uit de Vlaamse koorbeweging.
(Hoornstraat 3, 8000 Brugge)
| |
Jozef Droogmans
Driejaarlijkse Provinciale Prijs van Limburg voor 60 jaar letterkundige en culturele activiteit. - Gouden erepenning van de stad Hasselt
Over ons zeer geacht redactielid schreef Jos Ghysen als volgt in ‘Oostland’: ‘Ik ontmoette “mijnheer Droogmans” voor het eerst op het kabinet van de goeverneur. Ruim een kwarteeuw geleden. Het kabinet bleek een gewone werkkamer te zijn met een schrijftafel en administratieve kasten. Mocht mijnheer Droogmans dit lokaal niet betrokken hebben, dan was het niet eens een kabinet geweest doch een gewone kamer. Van een kabinet hadden wij trouwens door onze Zuidnederlandse taalbenadering een eerder familiaire en erg private voorstelling. Enkel bij een goeverneur of een minister was een kabinet iets geheel anders, verheven tot een vertrek waarin hoge funktionarissen zich met dingen bezig hielden die zich volkomen aan onze verbeelding onttrokken. Er ging toen nog iets chic van uit, iets wat door de demokratisering van de maatschappij steeds maar doortastender tot een administratief, dagelijks bereikbaar apparaat ontluisterd werd. Het was in de geweldige tijd toen een goeverneur nog een soort Louis Quatorze was en zijn kabinetschef nauwelijks als een tastbare realiteit voorstelbaar.
Als reaktionair ben ik uiteraard heimwee blijven hebben naar die sfeer van toen. Een sfeer die mijnheer Droogmans is blijven uitstralen en alleen daardoor reeds is hij geheel onmisbaar. Ik ken niemand buiten hem die dit vermogen bezit. Met een vanzelfsprekendheid die respekt en liefde oproept.
Hij is ook blijven spreken in een taal die wij enkel uit de boeken van toén kennen. Met zinnen waaraan wij nooit durven beginnen omdat wij na de derde bijzin reeds hopeloos zouden vastvaren. Hij durft het aan om na de zésde bijzin nog een komma te plaatsen, een nevengedachte te verwoorden, in die nevengedachte een Frans citaat te plaatsen met een Latijnse toelichting tussen twee aanhalingstekens zodat wij het hart vasthouden voor de chaos die nu normalerwijze zou moeten ontstaan, doch
hij tilt alies weer naar omhoog en voert het handig en rustig met een hoorbare stemverheffing naar een geleidelijk naderend zegevierend einde. Het doet ons beschaamd huiveren voor de korte zinnetjes van onze eloquentia die wij zo pover hanteren onder het mom van “recht voor zijn raap” te praten. Soms heb ik andere mensen hem horen aanspreken als “Jef Droogmans” en ik ben dit altijd blijven aanvoelen als een ongeoorloofde profanatie. Hij is “mijnheer Droogmans”. En wie daaraan tornt moet reeds zeer hooggeplaatst zijn en dan nog onderneemt hij iets wat hem in feite niet toekomt.
Reeds jaren steken de twee zware bundels verzamelde opstellen van Jozef Droogmans in mijn boekenkast vlak achter mijn rug en bij leven en welzijn zal ik ze nog ooit lezen ook. Ik zou het honorarium eens bij elkaar willen zien liggen dat hij daarvoor in de loop der jaren heeft opgestreken. Ik vermoed dat je daar in een beter restaurant hoogstens een paar koffies-met-doordrukkertje voor bestellen kunt. Hij behoorde tot degenen die kultuur bedreven als een uiting van menselijke verfijning ten dienste van wie daarvan genieten wilden. Elke lukratieve gedachte was hen hierbij merkwaardigerwijze vreemd.
Zijn honorarium lag elders. Het ligt in het onpeilbaar respekt dat de nakomenden voor hem dienen te hebben en in het besef dat wij zijn niveau nooit halen zullen.’
(Kol. Dusartplein 35, Hasselt)
| |
Jacky Duyck
Ereschaal van Ronse voor Schilderkunst
Kunstschilder Duyck (o Ukkel 4.7.1947) volgde hoger kunstonderwijs in het Hoger Instituut St.-Lucas te Brussel en vervolmaakte zich bij M. van Saene, A. van Laere, Fr. Claes e.a. en door studiereizen in het buitenland. Hij hield reeds talrijke individuele en groepstentoonstellingen. Ook kreeg hij opdrachten voor glasramen en toneeldecors.
Hij leidt een Atelier beeldende kunsten in Cultureel Centrum Westrand te Dilbeek, is groepsterapeut voor gehandikapte kinderen te Vlezenbeek, doet aan kunstinitiatie en hield als dichter verscheidene poëzievoordrachten. Over zijn werk werd reeds veel gepubliceerd o.m. een luxueuze monografie ‘Hoe aarzelend een landschap’. Daarin schreef Willem M. Roggeman:
‘Eigenlijk is Jacky Duyck een kosmisch visionair. In de meeste werken geeft hij visioenen weer van landschappen, die van andere planeten lijken, maar die alleen in de scheppende verbeelding van de kunstenaar zijn ontstaan. De droom speelt hier ongetwijfeld een belangrijke rol. Maar we mogen de droom niet
beschouwen op de traditionele manier als een allegorie of als een ontcijferbaar enigma, zoals zij steeds in de surrealistische iconografie werd voorgesteld.
Deze schilderijen vormen eerder een illustratie van de theorieën van Jung over het collectief onderbewuste, waarbij de droom de rol speelt van overbrenger van oeroude erfenissen van de mens.
Wanneer men van Jacky Duyck kan zeggen dat hij een steeds veranderende droomwerkelijkheid schildert, dan betekent dat nog niet dat hij zijn dromen zou uitbeelden in zijn schilderijen. Dat zou immers descriptief zijn en een soort naïef naturalisme zijn. Dat betekent ook niet dat hij vanuit droomelementen zijn eigen kleine wereld opbouwt om zich daarin vriendelijk of kwaadaardig te gedragen.
Het betekent eerder dat hij zich in een fysiek en psychisch volstrekt reëel, zij het nog weinig bekend grensgebied van de innerlijke en uiterlijke wereld bevindt. Jacky Duyck gaat op zoek naar de mythologische continuïteit, naar de archetypen waarmee wij aan ons oerverleden zijn verbonden. Deze schilder treedt niet alleen in een soort terra incognita, maar
| |
| |
ook in de diepste afgronden van het eigen innerlijke, en het zal bij niemand verbazing wekken wanneer blijkt dat hij hierbij vaak door angst bevangen wordt. De verbeelding voert ons telkens mee naar een “elders”, dat wij in deze schilderijen ontdekken, maar dat toch vage herinneringen oproept alsof wij ze zelf altijd in ons hebben gedragen.’
(Gebroeders Becquélaan 27, 1080 Brussel)
| |
Josette Janssens
Prijs van het Publiek en tweede Prijs Humorfestival Marostica (It.) 1976 - Prijs van het Casino Knokke-Heist 1976 - Cartoenprijs van Ankara (Turkije) 1977
Plots in de kijker gekomen met de ‘Grand Prix’ van de wereldcartoenale van Montreal in 1975 is Josette Janssens een van de weinige vrouwelijke cartoenisten in ons land.
Nochtans is dit maar een klein aspect van haar werk.
Het tekenen zit haar in het bloed. Josette zonder haar schetsboek is ondenkbaar. In haar bibliotheek prijkt een hele rij schetsboeken waarin zij zovele momenten, situaties of ideeën heeft vastgelegd. Zij heeft een uitzonderlijke opmerkingsgave
en een onfeilbare zin voor verhoudingen waardoor zij onmiddellijk het fantastische of het absurde van een situatie doorpeilt. Het is dan ook dank zij deze gave, gepaard aan een immer groeiende techniek en een enorm enthousiasme voor het Schone - zij zou van het leven één feest willen maken - dat haar oeuvre ontstaat. Haar inspiratiebronnen zijn zeer universeel en wanneer zij geboeid wordt door Mozart, Chopin, Mahler, Monteverdi, Rubens, Klee, Gainsborough of Turner zal zij haar indrukken eenvoudig en spontaan vastleggen zonder zich te bekommeren om een eigen stijl of een persoonlijke richting. Het is dan ook niet te verwonderen dat men de naam van Francis Bacon op de lippen heeft als men een van haar schetsen bekijkt of die van Turner of Folon bij een van haar aquarellen.
Haar cartoens dragen echter een zeer persoonlijke stempel door de technisch artistiek grafische uitwerking en door hun algemeen breed menselijk karakter dat niet blijft stilstaan bij het zuiver karikaturale. Naast bronzen beeldjes, zilver en gouden juwelen, decorontwerpen, en het creëren van tekenfilms liggen haar ambities in heel het spectrum van het schone.
Josette heeft tijd tekort om haar ideeën te verwezenlijken. Zij werkt dan ook zeer hard en onverdroten voort; getuigen hiervan de reeks prijzen en vermeldingen die zij reeds behaalde.
In 1972 ontving zij te Brussel de Prijs van Nederlandse Cultuur voor foto, 1973 eerste prijs humorfestival Hoellaart, 1974 derde prijs humorfestival te Antwerpen, 1975 Grand Prix Montreal Canada, 1976 tweede prijs humorfestival te Marostica, Italië, 1976 Prijs van het publiek in Marostica, Italië, 1976 Prijs van het Casino Knokke-Heist, 1977 Ankara prijs Turkije. Vermeldingen: Aff. wedstrijd Oostende 1972, Aff. wedstrijd Brussel 1972, Wedstrijd voor Embleem 1972, Skopje Jougoslavië 1972, Wedstrijd Kunstambacht Brussel 1973, Ljubljana Jougoslavië 1973, Gabrovo Bulgarije 1975, Nasreddin hoca Turkije 1976.
(H. Engelslei 2, Schoten)
| |
Karl Heeremans
Vierjaarlijkse Schilderprijs Anto Carte
De prijs van het Anto-Cartefonds wordt afgewisseld uitgeschreven voor schilderkunst en beeldhouwkunst; de jury is steeds samengesteld uit kunstenaars en zoals dit jaar weer voorgezeten door Em. Langui. De laureaat stuurde drie olieverfschilderijen in, een figuur, een landschap en een stilleven. Sinds drie, vier jaar is Karl Heeremans, die zich in tien jaar tijd een faam had weten op te bouwen als een onzer merkwaardigste aquarellisten, zich op olieverftechniek gaan toeleggen op een zeer persoonlijke wijze. Een wijze trouwens die in heel wat opzichten sterk herinnert aan zijn aquareltechniek. Ook in olieverf schildert hij zeer dun, in doorwrochte frottis, laat hij het wit van het ‘blad’ meespreken, schept hij een zeer etherische sfeer met ijle, verdroomde kleurtonen. De aanzet van deze werken is een lay-out van tonen die aanvankelijk alleen om zichzelf schijnen te bestaan, pas daarna gaat de schilder, gebruik makend van een vleugje toeval, van de vormen die hij voor (het geestes-) oog heeft en puttend uit zijn herinnering, tot tekening en constructie over. De sporen van de tekening vindt men in het afgewerkte schilderij weer, zoals men de zilverstiftlijnen kan ontwaren onder de dunne glacis van onze Primitieven. De constructie ten slotte is het organiseren van de herkenbare vormen die in en overheen de oorspronkelijke, impulsieve lay-out van tonen geschreven, het schilderij inhoud en vooral stevigheid
Karl Heeremans, ‘Il signor Medico’ (1977).
verlenen. Kenmerkend, naast de tere, ragfijne kleurennuances en delicate tekening, is voor de schilderijen van Karl Heeremans de bladvulling, die niet zonder toeval en met heel wat impulsiviteit gegroeid, op wondere wijze uitmondt in een evenwicht van kleuraccenten en vormen die - integendeel - als grondig overwogen overkomen.
Het is, we hebben het woord reeds gebruikt, een zeer delicate, zeer verfijnde kunst, die schilderkunst van Karl Heeremans, waarvan de techniek bovendien zo persoonlijk is dat hij met geen ander te vergelijken valt.
(Parklaan 31, Aalst)
Rik Clément
| |
Theo Humblet
Eremetaal der Stad Leuven voor Plastische Kunsten
Kunstschilder-graficus Theo Humblet (o Leuven 1919) studeerde aan het H. Instituut St.-Lucas te Brussel, o.l.v. Broeder Emiel Vandermosten, samen met Jos de Maegd en Modest van Haute: alle drie werden ze laureaat in de Romeprijs in hun uitgangsjaar 1946. Humblet staat bekend als een knap schilder en etser. Hij exposeerde in binnen- en buitenland en talrijke boeken werden door hem geillustreerd. Sedert 1959 is hij directeur van de Leuvense Academie. In de mooie monografie, die hij aan hem wijdde, kenschetst Marcel Duchateau zijn werk als voigt: ‘Hij is iemand die, in de eerste plaats, prat gaat op zijn vakmanschap.
Graag spreekt hij met doodgewone woorden en met een voorbeeldige kennis van zaken over zijn techniek, over zijn stiel. Voor de kunst van Humblet speelt de invloed van de opvattingen en inzichten van andere artisten uit heden of verleden praktisch geen rol. Hij is niet de man om met het hoofd in de handen na te den- | |
| |
ken over het wezen van de kunst noch over de taak van de kunstenaar. Hij is geen estheet en geen snob. Zoals hij het zelf heeft gezegd in een interview: ‘Dit is essentieel: schilderen voor zijn plezier. En dat wil ik blijven doen.’ Humblet vereenzelvigt zich met wat hij op het doek zet van uit zijn aard en natuur, die de aard en natuur zijn van een volksjongen. Zeldzaam zijn de schilders van zijn generatie van wie de kunst zich in de loop der jaren zo gelijkmatig en zo gelijkmoedig heeft ontwikkeld. Hij heeft geen enkel abstrakt doek geschilderd. Elk van zijn schilderijen is een vertoning, een schouwspel. Het zal dan ook geen mens verwonderen dat hij zijn leven lang een ‘fan’ is geweest van het cirkus.
Humblet heeft veel geschilderd. Hij heeft zeer veel etsen gemaakt. Maar wat hij getekend heeft kan niemand, zelfs niet bij benadering schatten. ‘Zeichnen heisst weglassen’ heeft Goethe gezegd. Tekenen is het essentiële weergeven, in één woord zeggen wat men te zeggen heeft. Die les heeft Humblet begrepen en op voorbeeldige wijze toegepast. Zeer vroeg heeft hij, wat hij met een stift op papier tekende, met een naald in de plaat gegrift. Zo is Humblet, na jaren oefening en experiment, een ervaren meester geworden in de etskunst. Etsen is iets voor een man als Humblet die meer op vakmanschap en stiel is gesteld dan op de ijle theorieën van de hedendaagse esthetiek. In dit vak is hij, op eigen kracht, in die mate een meester geworden dat zelfs een reis en verblijf in Japan, het paradijs van de grafiek, praktisch geen noemenswaardige weerslag heeft gehad.
Is het mij gegeven een blik in de toekomst te werpen? Zo ja, tot slot dan nog dit. Tenzij, wat de hemel verhoede, Theo Humblet zou begeven voor de verleiding tot virtuositeit, die, vanwege zijn begaafdheid, voor hem groter is dan voor de
Theo Humblet: Kleine mensen (gewassen tekening, 1974).
meeste anderen, zal het gevoel meer en meer zijn beelden bezielen. Meer en meer zal het in zijn werk aanwezig zijn als het milde schemerlicht waarin het landschap baadt wanneer, in de herfst, de zon aan de kim verdwijnt en de nacht langzaam daalt.’
(Tessenstraat 5, Leuven)
| |
Componist Renaat Mores 75
Te grote bescheidenheid vanwege deze kunstenaar is de reden waarom niet reeds vijf jaar geleden in deze rubriek over Renaat Mores werd geschreven, toen hij 70 werd. Hij is geboren te Ronse, kreeg er zijn eerste opleiding aan de muziekacademie (Karel de Sutter), nadien volgde hij conservatorium te Gent (M. Lunssens en Flor Peeters) en tenslotte conservatorium te Brussel (L. Jongen). Zijn oeuvre als componist is uitgebreid o.a. ‘Fuga pro organo con coro’ (opgedragen aan baron Flor Peeters), zes missen waarvan twee voor vijfstemmig koor en orgel, een klokkencantate voor vier gemengde stemmen met orgel op tekst van Gery Helderenberg, een twaalftal Maria-koorliederen, oude en nieuwe kerstliederen, liturgische liederen onder de titel ‘Zingt voor de Allerhoogste’, oude Vlaamse en buitenlandse volksliederen, enz. Zijn werk is dus hoofdzakelijk vocaal en werd geschreven op teksten van G. Helderenberg (een vijftigtal gedichten), M. Heirman, A. Props, Jozef Simons, Jozef de Voght, Guido Gezelle, Zr. Jozefa, T. Bonhoeffer e.a.; het verscheen te Leuven, Utrecht, Hilversum, Antwerpen en Brussel en ontstond meestal occasioneel voor bepaalde noodwendigheden van koren en instellingen. Zoals men merkt is het bijna volledig religieus werk wat overigens normaal is vermits de componist diep religieus is ingesteld en van 1935 tot 1972 organist was aan de Sint-Maartenskerk te Aalst. Was dat ook niet het geval voor Bach, zijn grootste leermeester over wie hij graag het gezegde van Debussy herhaalt: ‘Tout est en Bach. Bach est le Dieu le Père de la musique’. Wat niet belet dat Mores' orgelwerken vaak gebouwd zijn op een bekend gregoriaans tema. Zijn voorganger aan het orgel in Sint-Maartens was A. Volckaert en zijn opvolger Kristiaan van Ingelgem: een orgel dus dat gedurende deze eeuw door gerenommeerde organisten werd bespeeld. Het werk van Mores is echter nog te weinig bekend, wat ook weer te maken heeft met de te grote bescheidenheid
waarvan we hoger spraken. Toch zijn er vele gezagvolle uitspraken die er niet om liegen: bvb. ‘Een van de degelijkste werken van de laatste 10 jaar; er kan weinig evenwaardigs naast gelegd worden’ (L. De Vocht over een zijn orgelcomposities), ‘Prachtige en echt Vlaamse orgelmuziek van de beste soort’ (Ign. de Sutter), ‘Uw werken getuigen van degelijke vakmanschap en inspiratie, wat tegenwoordig heelwat zeggen wil’ (Flor Peeters over de St.-Magdalenamis), ‘Het siert de herfst van Uw leven’ (Flor Peeters over de Fuga per Organo con coro).
Moge Renaat Mores nog vele jaren genieten van deze levensherfst en vooral nog veel vreugde beleven aan de muziek, die zijn gehele leven was.
(Acaciastraat, Leuven)
| |
Musicus Daniël Schroyens
Internationale Beiaardcompositieprijs Brno en Tenutoprijs 1975 Compositieprijs Jef Denijn 1976
Ik verjaar telkens op 4 mei, al sedert 1961. Mijn tijd verdeel ik tussen Grieks-Latijnse humaniora, piano- en klavecimbelstudie, compositie en astronomie. Ik groeide op met de muziek, maar met aandacht voor al wat mooi heet te zijn. Ik luisterde hoe moeder zong, hoe vader klavecimbel speelde; er waren soms huisrecitals bij ons of bij vrienden, ging mee naar concert en opera en snuffelde in boeken en partituren. Aan het huisclavichord leerde ik het eerste toetsenspel. Dan wilde ik ook nog viool leren, leerde dit ook werkelijk en hield dat 5 jaar vol. Ik probeerde mijn eerste klaviercomposities: eerst genrestukjes, dan variaties, daarna fuga's, hele stapels! Bach, Reger, Hindemith, Britten o.m. waren mijn lichtbakens. Ik ontdekte terzelfdertijd de kleur van de jazz en amuseerde me met Gershwin, Brubeck en C. Basie. Toen ik 10 was speelde ik voor 't eerst op een groot pijporgel, zo nu en dan doe ik dit nog.
In 1973 won ik een prijs voor beiaardkompositie met ‘Preludium, passacaglia en fuga’. Nog datzelfde jaar begon ik aan wat nu heet ‘A small symphony of variations for string orchestra’ en behaalde daarmee de Tenuto-prijs 75 van de BRT. Enkele tijd nadien nodigde de radio mij uit een muzikaal portret te componeren. Dit werd ‘Transparante kleurenstudie naar een zelfportret van Felix De Boeck’. Het won ermee een internationale prijs te Brno. In 1976 waagde ik nogmaals een beiaardcompositiewedstrijd en won de eerste prijs Jef Denyn voor mijn werk
| |
| |
‘Triton’. Intussen voltooide ik nog ‘Vijf pianostukken’ en een ‘Rapsodie’ voor vier klarinetten. Ik loop school in het Kon. Atheneum te Keerbergen en zit daar nu op de poësis. In het Mechels conservatorium volg ik piano bij H. De Caluwe en klavecimbel bij mijn vader. Compositie volg ik privé bij W. Westerlinck. In mijn geboortestad maak ik deel uit van de JVS-Pallas, vereniging voor amateurastronomen.
(Bgm. Frans Broersstraat 12, Mechelen)
| |
Graficus Freddy Theys
Driejaarlijkse Prijs Koninklijke Academie van België, Klasse der Schone Kunsten
Wie zich dezer dagen laat bekoren door een gevoelige ets van Freddy Theys mag weten, dat hem, benevens de reeks onderscheidingen die hij tussen 1971 en 1975 ontving, nu ook de driejaarlijkse prijs voor grafiek werd toegekend door de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. De keuze kon niet gelukkiger. Onder de academici-jurieleden, die hem unaniem de prijs verleenden, vinden wij eminente figuren qua uitvoering en beoordeling van grafiek, nl. Jacques Gorus en Marc Severin.
Theys, die ook een wetenschapsmens is en een talenvorser, ontving zijn artistieke opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen, waar hij een topstudent was. Hij werd op 13 april 1937 te Hoboken geboren, is dus veertig jaar oud, en heeft reeds veel ‘eigenhandig’ gepresteerd in de lijn van de grafische kunsten, van de etskunst en graveerkunst in het bijzonder. Waarom ‘eigenhandig’? Omdat er in deze lijn dubieuze en ook laakbare praktijken bestaan op het gebied van de hedendaagse grafiek. Het gebeurt dat grafiek van bekende en beroemde kunstenaars op de markt gebracht, niets met het begrip ‘originele’ grafiek te maken heeft.
Wat zijn eigenlijk die grafische kunsten? Volgen wij hier even professor A.J.J. Delen: ‘De grafiek is de kunst om op de effen oppervlakte van een blok of plaat (hout, metaal, steen) een voorstelling te snijden of te tekenen met het doel deze door afdruk op papier of op een andere stof (perkament, zijde, linnen, satijn) te vermenigvuldigen.’
De onderwerpen die Freddy Theys het best liggen neigen naar het melancholische. Dit stemt overeen met zijn dromerige natuur. Hij vereenzelvigt zich met de verlatenheid van de barre Schotse hooglanden en eilanden, die hij herhaaldelijk opnieuw bezoekt. En, wanneer hij door zijn minutieuse tekeningen die grootse eenzaamheid in zich heeft opgenomen, etst of graveert hij een geïnspireerde plaat met een eeuwige boodschap in eigentijdse voorstelling.
De door het leven gekwelde kunstenaar vindt rust voor zijn twijfels en zwaarmoedigheid, in het zetten van duizende lijntjes en arceertrekjes. Deze bewaren - wonderbaar - de sfeer van het speelse en doen Theys openbloeien tot levenskunstenaar. Maar let wel, er zijn platen die zich pas ‘schoongeven’ na een lang, meditatief en veelvuldig kontakt ermee. Blijkbaar kan zijn kunstenaarsschap alleen hem opvrolijken. Dat verlangen naar geluk komt tot uiting in elke plaat. En in zijn delicaat perfectionisme sublimeert hij waarschijnlijk de bittere ontgoochelingen van het onvoldragen alledaagse leventje. Daar ligt dus een romantisch gevoel van machteloos najagen van het geluk maar dat, dank zij het oeuvre, bestaat.
Deze platen zijn veel meer dan wandversieringen voor jonge mensen. Ik ben stilgevallen van bewondering en kijkvreugde voor het oeuvre van Freddy Theys - ook andere kijkers is dit overkomen. Hij heeft nu zijn stijl, in de perfectie van een stille, ‘niet schokkende’ kunst, bereikt.
(Ph. de Monteplein 28, 2520 Edegem)
Stanislas van der Brempt
| |
Geert Van Doorne
Prijs van de stad Gent voor een wetenschappelijke studie over Gent (1977)
Hij is een geboren Gentenaar (o 12 mei 1949) die metterwoon gevestigd is te Deinze.
Zoon van de bekende classicus, dichter en musicus Drs. Frank Van Doorne, redaktielid van het tijdschrift ‘Vlaanderen’, die als auteur schuilgaat onder het pseudoniem Hans Melen.
Geert studeerde aan de R.U.G. en verwierf er achtereenvolgens de kandidatuursakte in de Romaanse filologie en het licentiaatsdiploma Kunstgeschiedenis en Archeologie.
Het was in 1975 dat hij magna cum laude laatstvernoemde academische titel behaalde met een keurig geschreven, wetenschappelijk gegronde en stevig gedokumenteerde verhandeling over ‘De Gentse Stadsversterkingen tijdens het Calvinistisch Bewind’,... verhandeling waarvoor hem de hogervermelde Prijs werd toegekend en die volgend jaar te Gent in extenso zal worden gepubliceerd in de ‘Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde’. Hij is thans assistent bij de Culturele Diensten (Archeologie en Historische Monumenten) van zijn geboortestad, en fungeert daarenboven als leraar Kunstgeschiedenis aan de Academie van Deinze. Onze lezers zullen zich herinneren dat Geert Van Doorne nog zeer onlangs het bijzonder geprezen ‘Pacificatienummer’ van het tijdschrift ‘Vlaanderen’ (jg. 25, nr. 153, juli-aug. 1976) samenstelde en mogelijks is het sommigen onder hen ook bekend dat hij reeds sedert enkele jaren als medewerker aan het ‘Jaarboek van de Kunst- en Oudheidkundige Kring van Deinze’ en aan het Gentse tijdschrift ‘Stadsarcheologie’ verdienstelijke publikaties op zijn aktief heeft.
Ten slotte mag er nog de aandacht worden op gevestigd dat tot nog toe te Deinze, dank zij zijn te waarderen flair, zijn beraden speurzin en zijn noeste werkkracht, op zijn initiatief en onder zijn leiding een drietal opgravingen werden gedaan die waardevolle lokaal-historische wetenswaardigheden in het licht hebben gesteld.
Geert Van doorne weze warm gefeliciteerd voor de benijdenswaardige onderscheiding die hem te beurt viel. Van hem, die thans blijkbaar met brio de Sturmund-Drang-periode van zijn wetenschappelijke bedrijvigheid doormaakt, mogen wij in de toekomst alleszins nog heilvol speurwerk en nog menige prijzenswaardige publikatie verwachten.
(Guido Gezellelaan 54, 9800 Deinze)
Fr. De Vleeschouwer
| |
| |
| |
Leopold M. Van den Brande
Poëzieprijzen van Knokke-Heist en van Davidsfonds Halle (1976)
Geboren te Mechelen op 2 november 1947. Na lager onderwijs, Techn. Onderwijs Elektriciteit en Industriële Elektronica, verder autodidakt.
Oprichter-hoofdredakteur van het literair tijdschrift ‘Morgen’ (1967-1973). Publiceerde in ruim 90 literaire tijdschriften, alsook in een 30-tal bloemlezingen in Vlaanderen, Nederland, Duitsland, Frankrijk en Wallonië. Van hem verschenen de dichtbundels: ‘Hoog-tij’ (1967), ‘Met nauwelijks nog adem’ (1968), ‘Het woord, een Ruïne’ (1968), ‘Blues voor de Guerilla’ (1969), ‘Boodschap van bloed’ (1969), ‘In staat van Ontbinding’ (1970), ‘Moulin-Rouge’ (1971), ‘Moulin-Rouge’ (1972, franse vertaling), ‘Geschraagd Geraamte’ (1973), ‘Alchemie van de Roos’ (1976). Ontving naast talrijke vermeldingen en eervolle vermeldingen (o.a. driemaal op de Prijs van de Vlaamse Poëziedagen), in 1972 de Provinciale Poëzieprijs van Herentals, in 1975 de Poëzieprijs van Knokke-Heist, alsook de Poëzieprijs van de stad Halle in 1976. Sedert 1973 (over-) leeft hij van de pen. In voorbereiding zijn: ‘In het teken van de Schorpioen’ (gedichten), en een bloemlezing uit het tot op heden gepubliceerde werk.
Enkele persstemmen over zijn laatste bundel ‘Alchemie van de Roos’: ‘de beste bundel die hij heeft voortgebracht, tevens de eerste waarin hij blijkbaar de volle maat van zijn kunnen bereikt heeft’ (‘Kunst en Kultuur’), ‘Hij heeft een publiek, hij is een begaafd dichter’ (‘De Periscoop’), ‘Een van de gaafste en homogeenste bundels die ik dit jaar te lezen kreeg’ (‘'t Kofschip’), ‘Het is een bundel die verdient eens te worden uitgebeend, but meanwhile: lees het, herlees het, en lees het dan nog eens...’ (‘Poëziekrant’), ‘Met deze bundel heeft Vdb een zeer sterk dichtwerk geschreven, een bundel dat velen hem zullen benijden, want hij biedt de lezer poëzie van harde hoogheid die o zo zeldzaam in onze Vlaamse letteren
te lezen valt’ (‘Schuim’), ‘VDB bedrijft Alchemie, en wat uit zijn retorten druipt is meestal zuiver goud’ (‘Belang van Limburg’), ‘Een van produktiefste en meest vooraanstaande dichters van zijn generatie’ (‘Vooruit’), ‘Een waarachtige persoonlijkheid’ (‘Volksgazet’), ‘Fris, en bij herlezing steeds nieuwer en meer doorvoeld klinkend’ (‘Het Volk’ en ‘Nieuwsblad’), ‘Een voorlopig hoogtepunt in zijn reeds 9 dichtbundels tellend werk’ (‘Ons erfdeel’).
(R. Dodoensstraat 29, 2800 Mechelen)
| |
Jozef Van Ruyssevelt
Toetenelprijs voor Schilderkunst 1976
Deze talentvolle kunstenaar ( o Bazel-Waas 1941) eindigde als laureaat zijn kunststudie o.l.v. T. Marstboom, R. de Coninck, J. Hendrickx e.a. aan de Koninklijke Academie en Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen, waar hij thans grafiek doceert. Vroeger door hem behaalde prijzen zijn o.m. de Schilderprijs Oscar Nottebohn, de Grafiekprijs de Try, de Prov. Prijs Grafiek van Oost-Vlaanderen, de Regeringsmedaille voor Grafiek en de Camille Huysmansprijs voor Schilderkunst. Werk van hem in binnen- en buitenlandse officiële en particuliere
Compositie.
collecties.
De werken van J. Van Ruyssevelt ontstaan in de stilte, in de stilte van het atelier, van de woonkamer, van het raam op de tuin, in de stilte van het licht dat speelt op een beeld, op de alledaagse voorwerpen van het stilleven. Om deze elementen naar de warmte van zijn werken te laten groeien vindt hij, naast de technische kunde, de steeds zeldzamer wordende kracht om zich, in de opdringerige wereld rondom ons, veel te ontzeggen. De Nederlandse schilder Kees Verwey spreekt van ‘het half kluizenaarschap, de afzijdigheid van de kunstwereid, van de typische ascese die bij het stilleven-leven hoort’.
Voor de dichter J.L. De Belder heeft het werk van Jozef Van Ruyssevelt dan ook de eigenschappen ‘die nodig zijn voor de transfiguratie en de sanctificatie van het kunstwerk. Die heeft het tenminste voor hen, die niet alleen zweren bij holmodieuze artistieke formuleringen en alleen maar tijdsgebonden artistieke dekreten. Het brengt het afdoende bewijs dat, doorheen alle gepraat over oud of nieuw, ouderwets of progressief, schoon of niet schoon, het gelaat van de ene altijd blijvende kunst zal blijven doorschemeren als de diepste troost in een verwarde en verwarrende tijd, tijd die het esthetisch element uit het kunstwerk sluit, geen technisch kunnen meer noodzakelijk acht bij het artistiek scheppen en aan de symboliek, noch aan de menselijke droom of heimwee nog enige betekenis toekent’.
(Stationstraat 68, 2190 Essen)
| |
Kunstfotograaf Armand Vandeghinste
Provinciale Prijs Plastische Kunsten van West-Vlaanderen
Hij is eigenlijk een autodidakt (o Zwevegem 16 juli 1926), die technische studies deed maar de moed opbracht om tien jaar als free-lance reporter en fotograaf te werken voor de Vlaamse pers, waarna hij bedrijfsfotograaf werd bij Bekaert te Zwevegem.
Hij speelt een leidende rol in verenigingen als Sobeka, Westvlaams Verbond van Fotokringen en Vereniging van Beroepsfotografen. Hij kreeg prijzen en selecties op tal van nationale en internationale fotosalons en -prijskampen: vb. Asahi-Pentax Contest (1964; vierde op meer dan 1.000 inzenders), Meisterfoto's (Duitsland), Photokina (Keulen 1963). Op de Ieperse ‘Sondershow’ in 1973 behoorde hij tot de selectie van 15 Belgische fotografen, die met 15 Duitse werden geconfronteerd en behaalde er de Medaille van het Min. van Nederl. Cultuur voor experimenteel werk, wat men zijn ‘Fotografiek’ is gaan noemen. Foto's van hem verschenen in tal van gespecialiseerde bladen ook in Japan, Nederland en Duitsland. In 1974 verscheen met eigen teksten en foto's ‘Ontmoetingen met 73 Vlaamse Kunstenaars’, dat nog dit jaar gevolgd wordt door ‘Ontmoetingen met 81 Vlaamse Kunstenaars’ (Uitg. Atlas, Kortrijk, Condédreef 33a, Kortrijk; samen 1.800 fr.). Kunstcriticus Remi De Cnodder typeert er zijn werk in de inleiding:
‘Zeker is dat Armand Vandeghinste geen incunabelen van menselijke aanwezigheid heeft willen vastleggen. Zijn ontmoeting is telkens een beeld-woord-confrontatie welke stoelt op een zuivere gemoedelijkheid, maar dan een gemoedelijkheid welke dieper doordringt dan louter keuvelen en een toevallige druk-op-de-knop. Het is een speuren naar menselijke verschijning en menselijke levensstijl, een optekenen en opnemen van de kunstenaar
| |
| |
in life en in wezen, zonder dat naar wetenschappelijke verklaringen wordt gegrepen omdat deze het opzet slechts vertekenen zouden. Het is vooral de levendigheid van de Vlaamse kunstenaar welke de samensteller van dit album voor ogen is blijven houden. Men zou kunnen zeggen dat Armand Vandeghinste opzettelijk maar met de volle inzet van zijn eigen aanvoelen en persoonlijke belangstelling een gulden middenweg bewandelt en zich nooit aan enige pseudo-artisticiteit bezondigt. Eenvoud en het gewone bieden hem voldoende rijke elementen om een zuiver en reëel beeld van een kunstenaar te scheppen, zij het dat de ene individualiteit zich beter leent dan een andere om tot de verlangde eenheid en harmonie van woord en beeld te komen, zoals trouwens ook de ene kunstenaar ons meer zal aanspreken dan de andere. Armand Vandeghinste ontdeed zowel in zijn tekst als in het portret de kunstenaar van zijn mythe. Hij is immers de belangstellende bezoeker, auteur en fotograaf, die weet te luisteren en toch weer zo attent is om op het juiste ogenblik het beeld van zijn gesprekspartner vast te leggen, daarnaast niet vergetend te noteren wat in zijn optiek dienstbaar is voor het geschreven portret.’ (Ellestraat 121, Zwevegem)
| |
Wandtapijtontwerper Julien Van Vlasselaer 70
Onze grootste moderne tapijtontwerper (o Brussel 10 mei 1907). Bracht zijn kinderjaren door in de Marolliaanse Onze-Lieve-Vrouw-van-Vaakstraat en is een leerling van Delville en Montald aan de Brusselse Academie en de Hogere School voor Sierkunst. Hij begon als schilder aansluitend bij Anto Carte en Gustaaf van de Woestijne.
Als kunstschilder nam hij deel aan persoonlijke en belangrijke gezamenlijke tentoonstellingen maar oriënteerde zich definitief rond de jaren 1930 naar de monumentale kunst. In deze nieuwe richting exposeerde hij op de grote nationale en internationale tentoonstellingen van Brussel 1935, Parijs 1937, New York 1939-40 en Luik 1939 en behaalde in korte tijd een groot aantal hoge onderscheidingen. Hij voerde bovendien belangrijke werken uit in openbare en privé gebouwen, kerken, abdijen, kinema's, scholen, schepen, restaurants, kantoorgebouwen, enz., en deed hiervoor beroep op verschillende disciplines: glasramen, mozaïek, gegraveerd glas, fresco's, keramiek, muurschilderingen, enz. Gelijktijdig legde hij zich toe op de studie van de architectuur en voerde hij, als vormontwerper en binnenhuisarchitect, gewaardeerde werken uit. Na deelname aan wereldoorlog II beperkte zijn activiteit zich tot het maken van cartons voor wandtapijten. Sedertdien heeft hij deelgenomen aan alle belangrijke
tentoonstellingen en ontwierp hij in een eigen stijl kartons voor wandtapijten naar de meest verscheidene onderwerpen, die zich thans bevinden in openbare en privé-collecties alsmede in kantoorgebouwen en musea van talrijke Belgische en buitenlandse steden. De meeste zijner tapijten werden uitgevoerd in de wereldbefaamde kunsttapijtweverijen te Mechelen.
Bij het begin van zijn loopbaan verschenen van zijn hand verschillende kunstkronieken in gespecialiseerde dagbladen. Later werd hij professor aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. In 1970 werd ons medelid opgenomen in de Kon. Academie van België, Klasse der Schone Kunsten. Over hem verscheen in 1973 een prachtig geillustreerde luxe-monografie over zijn wandtapijten.
Van Vlasselaer is ontegensprekelijk de kunstenaar die aan de hernieuwing van de monumentale kunst in België een nieuwe luister gaf en die als een der baanbrekers van de wederopbloei van de murale tapijtweefkunst in Vlaanderen kan beschouwd worden.
(Tentoonstellingslaan 16, Antwerpen 2)
| |
In memoriam André Louf-Decramer (° 13.12.76)
André Louf, op 5 aug. 1906 in de staatsgrens- en taalgrensgemeente Nieuwkerke in het heerlijke Westvlaamse heuvelland bezuiden Ieper geboren, ging in 1925 te Leuven rechten studeren. Wanneer hij in 1930 zijn doctoraat behaalde, was hij reeds gehuwd (toen reeds een studentenhuwelijk!) met de Nieuwkerkse onderwijzeres Elvire Decramer, die hij zijn leven lang onbeschrijfelijk zou blijven liefhebben.
Hij werd te Brugge advocaat, daarna pleitbezorger, die, zonder zich kenbaar te maken, onder pseudoniem Jaak van den lepe, in de Brugse kranten nu en dan een gedicht publiceerde. ‘Der Heimat gebunden’ keerde hij in 1970 als erepleitbezorger terug naar zijn geboortedorp, waar O.-L.-Vrouw van den lepe tegen alle ziekten gediend wordt. De keuze van zijn pseudoniem typeert de mens én de dichter.
Elvire Decramer schonk hem twee dochters en een zoon Jaak, die in 1963 nog zeer jong abt werd van het Trappistenklooster op de Katsberg, in Frans-Vlaanderen, dicht bij Nieuwkerke. Koos vader André ‘Jaak’ als voornaam van zijn pseudoniem, dan koos zoon Jaak ‘André’ als klooster- en auteursvoornaam.
In 1970 - hij was toen 64 jaar oud - verscheen ‘Scherven schoonheid’ een mooi uitgegeven album van 15 gedichten in handschrift, voor zover ons bekend zijn eerste bundel: ‘Kosmische stemmingsgedichten zou men zeggen, kleine landschappen en vluchtige dagmomenten, met altijd daarin het hunkerend besef van de reeds begonnen eeuwigheid...’ (E. Janssen).
In 1971 overleed zijn vrouw. Het gedicht dat hij telken jare voor zijn kerst- en nieuwjaarskaartjes uitzocht, werd voortaan in plaats van in drukletters in Elvires handschrift gepresenteerd: ‘Bij de eerste verjaardag van het overlijden van mijn onvergetelijke echtgenote, en gedeeltelijk in haar geschrift (dat ook onze eenheid van denken en werken aantoont), wens ik...’
Al wat hij in zijn loopbaan gedicht had en door zijn dierbare levensgezellin zorgvuldig werd overgeschreven, maakte thans zijn dagvulling uit: lezen, herlezen, overschrijven, wijzigen. In 1972 gaf hij, met als auteursnaam André Louf-Decramer ‘Eeuwige Pool’ uit, opgedragen ‘Ter nagedachtenis van mijn zielsgeliefde echtgenote, Elvire Decramer, die gans haar leven in alles hoge toewijding en onthechting bleef, en er veel om verzaakte’. Al zijn volgende bundels die, de een na de andere, in werkelijk snel tempo van de pers kwamen, werden met haar naam ondertekend en merendeels aan haar opgedragen. Alles wat André Louf na haar dood deed, was steeds poëtisch beladen en stemde overeen met wat wij in verband met het boek ‘Heer, leer ons bidden’ van zijn zoon Dom André Louf noteren: ‘een antwoord op de honger naar gebed en een hulp voor het leven van elke dag.’
Raf Seys
|
|