Quo vadis, Salzburger Festspiele?
Ons bezoek aan Salzburg dit jaar in de periode van de zomer-Festspiele, heeft ons andermaal geconfronteerd met een kritische beweging die rond dit feestelijk kunst-evenement ieder jaar scherper tot uiting komt. Het is niet langer alleen in de pers dat allerlei bedenkingen over de steeds maar kostelijker organisatie en programmatie ervan, worden geformuleerd. De doorsnee-Salzburger is ook al geruime tijd ontevreden en zegt het tegen wie het horen wil. Hij is het immers die hoge belastingen betalen moet om de enorme onkosten te helpen dekken die zulke festiviteiten met zich meebrengen; hij is het ook die zelf het minst de kans heeft om ervan te genieten. De entree-prijzen liggen hoog boven het vermogen van een doorsnee-beurs; sommige vreemde bezoekers jagen bovendien deze prijzen nog op en de massale aanwezigheid van de toeristen (waarvan velen niet eens de festspiele volgen) zorgen voor een groot gedeelte van de stedelijke bevolking voor zoveel werk, dat het er wel moet op overschieten, aan het select maar duur kunstgebeuren deel te nemen.
Nu kan men aanvoeren dat festspiele en toerisme toch ook een aardige duit in het laatje brengen. De regeerders van land en stad en de beheerders van de festspiele zelf, beweren dat de prestigieuze betekenis alleen reeds de hoge uitgaven motiveert, toch blijven vele Salzburgers volhouden dat het voor hen eigenlijk ‘niet moet’. Het is uiteraard voor een leek niet mogelijk om uit te maken in hoever de kontestatie gewettigd is of niet, hij kan alleen bepaalde dingen vaststellen.
Om te beginnen werd er de laatste jaren een effektieve poging gedaan om het opzet enigermate te populariseren. Wij denken aan de vertoningen van het ‘Straszentheater’ (die men gratis bijwonen kan); aan de jaarlijkse zomer-organisatie van ‘Fest in Hellbrunn’ die voor een redelijke éénheids-entreeprijs allerlei kunstmanifestaties aanbiedt, doorlopend van 15 tot 22 u. Deze programmatie omvat: kamermuziek, ballet, toneel, pantomime, opera, solisten, kabaret, voordracht, zangkoren en noem maar op tot vuurwerk toe. Zulk overdadig feest komt echter slechts vier maal op het kalender voor.
Wij denken nog aan de vele kunstprestaties, vaak van zeer hoge kwaliteit, die in de ‘marge’ van het grote gebeuren doorgaan; zoals de sloten kamerconcerten ingericht door het ‘Mozarteum’, de openlucht- en promenadeconcerten, de initiatieven van de ‘Scene der Jugend’ enz. die allen aan gematigde entreeprijzen kunnen worden bijgewoond. Maar toch zijn ook wij van mening dat er ergens iets ‘wringt’.
Het ‘Fest in Hellbrunn’ b.v. haalde dit jaar op verre na niet het artistiek niveau van vorig jaar; bij de initiatieven van ‘Scene der Jugend’ zit het wel eens onder het gewenst peil, zoals b.v. dit seizoen met het bewegingsspel ‘Traumbilder’ door de groep ‘Das’.
De opvoering van Marivaux' ‘l'Epreuve’ vóór het slot in het lustpark Hellbrunn, was met al zijn goede bedoelingen toch een pijnlijke mislukking. Het is duidelijk een vergissing Marivaux te willen spelen alsof het een stuk van Bertold Brecht gold. Bovendien was de rolbezetting, (vermoedelijk leerlingen van een of andere toneelschool), op een enkele uitzondering na, niet opgewassen tegen de opgave. Overigens kwam het toneel in 1977 in de hele planning slechts matig aan bod. De herrie die reeds voor de vertoningen van Rolf Hochhut's nieuwste stuk ‘Der Tod eines Jägers’ tussen auteur, regisseur en vertolkers was ontstaan zorgde voor een première in een overspannen sfeer. Het stuk dat de laatste dagen uit het leven van Ernest Hemingway onder de vorm van een lange monoloog, behandelt, werd wel sterk vertolkt (Bernard Wicki en Curd Jurgens), doch schijnt, wat de gespeelde tekst betreft niet overeen te stemmen met wat Hochhuth schreef. Deze protesteerde dan ook nadrukkelijk en distancieerde zich tenslotte van de voorstellingen. Als men bovendien nog weet dat de oude heer C. Jurgens, dit jaar, gelukkig, voor het laatst de titelrol vertolkte in de ‘Jedermann’, een opdracht die sinds een drietal jaren één der grote financiële trekpleisters van de ‘festspiele’ is geweest, o.i. ongemotiveerd want de populaire film en t.v.-vedette, schoot pijnlijk tekort in zijn vertolking, hoezeer hij zich ook inspande. Trouwens een groot deel van de ‘cast’ kwam mat en zielloos over en voor volgend seizoen werden alvast de namen van Maximillian Schell (Jedermann) en Paula Wessely (moeder van Jedermann) gelanceerd. Afwachten dus.
Wij onthouden ons evenwel van het bespreken van de opera-voorstellingen en de grote concerten onder leiding van o.a. Herbert Von Karajan en Karl Böhm; om te beginnen achten wij ons daartoe niet bevoegd en vervolgens bekennen wij oprecht niet over de financiële middelen te beschikken om deze voorstellingen en uitvoeringen mee te maken. De vraag is wel of de snobs waarvan een groot deel slechts komen om hun garderobe te exposeren, ook werkelijk artistiek en menselijk rijker terug naar huis zijn gereisd; wat de andere echte muziekliefhebbers betreft twijfelen wij daar niet aan.
Een klein exposé om het probleem duidelijk te maken hoort hier eigenlijk nog bij. Teneinde in aanmerking te komen voor het bijwonen der grote evenementen moet men een jaarlijks lidmaatschap ‘neertellen’ van 10.000 Bfr. en bovendien per programma, entree's van 900 tot 1800 Bfr. kunnen betalen. Dit is de officiële weg, anders is men aangewezen op de ‘zwarte markt’ die welig tiert in het wereldje van hotel-portiers, kelners en bedienden van bepaalde buro's. En daar betaalt men nog meer. Wij hebben desniettemin onze muzikale honger kunnen stillen o.a. met een prachtig solistenconcert van de Russische klaviervirtuozen Viktoria Postnikowa en Gennadi Roschdestwensky die Mozart, Schubert en Brahms voor onze bescheiden oren meesterlijk, vierhandig, verklankten en met een kamermuziekprogramma van het bekende Bulgaarse Kwartet dat Beethoven zo warm sonoor menselijk deed zingen alsof hij een zigeuner is geweest.
Talrijke orgelrecitals in de stemmige Franziskanerkirche met J.S. Bach en Max Reger en in de volgelopen Domkerk met Dietrich Von Amsberg uit Berlijn aan het orgel, hebben ons ‘overspoeld’ en meegevoerd in de wijdse regionen der zuivere muziek.
En wij willen ook van onze vreugde getuigen dat wij de feestelijke sluitingsdagen van de Duits-Oostenrijks-Zwitserse zang en muziekweek te Salzburg mochten meebeleven, met een veertigtal Vlamingen onder de uitvoerders en o.a. Prof. Michaël Scheck van het Antwerps Conservatorium als dirigent.
En hoe verrast hebben wij opgekeken en geluisterd toen hun laatste concert in ‘Schlosz Mirabell’ geopend werd door onze Vlaamse woordkunstenares Tine Ruysschaert, die in een keurig Duits een ontroerend fragment voordroeg uit L. Van Beethoven's Testament.
Om terug naar het theater te keren: wij hebben de Mozart-stad natuurlijk niet kunnen verlaten zonder het wonderlijke spel van de Salzburger marionetten voor de zoveelste keer, als dit van de meest volmaakte houten acteurs, toe te juichen.
En het is echt uit geestdriftige bewondering voor wat Salzburg ons al zo vaak ‘con abondanze’ geschonken heeft dat wij ons deze keer omwille van het devaluerende toneelgebeuren en omwille van de toenemende ‘unheimliche’ sfeer van commercialisatie en gesjacher met de kunst, dat wij ons nu bezorgd afvragen ‘Quo Vadis, Salzburger Festspiele’?
Rik Jacobs