Het Literaire Weekend van Dietsche Warande en Belfort: Is de nieuwe romantiek nu realistisch of was het nieuwrealisme al romantisch?
Door het Ter Kameren Bos (En weer 't gelobde waterhoen / dat stapt met een gekraakte poot / J. De Haes) en even buiten de greep van het Egmontakkoord ligt het groene dorpje Dworp - nu al sinds vele jaren rendez-vous-plaats voor het literaire weekend ingericht door het tijdschrift ‘Dietsche Warande en Belfort’. Het thema van het 25ste weekend luidde: ‘Romantiek en realisme in de hedendaagse Nederlandse poëzie’. Na de opwarming kwamen de gesprekken los rond de kip op tafel: ‘Ik begrijp jullie Vlamingen niet - jullie staan met vier bij mekaar druk Nederlands te praten; er komt een vijfde bij en iedereen spreekt opeens Frans’ (Martien De Jong).
Het was ook Martien De Jong, hoogleraar te Luik, die als eerste spreker op het ijs van de literaire terminologie mocht (uit)glijden. Met grote glijsnelheid en met alleen oog voor de hoofdzaken, trachtte hij voor eens en altijd romantiek en realisme van elkaar te onderscheiden.
Romantiek, beweerde hij, houdt een opwaartse beweging in: zij is een streven naar een hogere werkelijkheid, die zich boven onze alledaagse leef-werkelijkheid uittilt wat ook zichbaar wordt in de taal van de romanticus (overstatement); terwijl realisme een neergaande beweging inhoudt, een soort van omgekeerde romantiek is, wat zich doorzet in de taal met understatement.
Echt - puur - realisme wordt niet als kunst ervaren. De experimenten van E. Develing b.v. zijn kantoorimitatie die totale gelijkenis met de realiteit nastreeft, liepen faliekant af omdat ze oervervelend waren voor de toeschouwer (en kunst mag alles zijn in onze tijd; ze mag lelijk, afstotend zijn; ze mag een beeld geven van de eindeloze verveling maar ze mag niet vervelend werken). Als elke spanning met de dagelijkse werkelijkheid wegvalt, heeft de kunst de geest gegeven. Ook ready-mades (het urinoir van Duchamps) zijn maar artistiek relevant omdat ze vervreemdend werken ten opzichte van de werkelijkheid. Een urinoir in een museum! Nee toch! Dat verwacht je niet!
Martien De Jong meent dat de poëzie constant leeft in een reeks spanningsvelden die tegelijk aantrekken en afstoten.
a) | het leesmilieu: de spanning tussen de verwachte poëzie en de aangeboden, afwijkende vorm van poëzie. |
b) | de leefwerkelijkheid: de spanning tussen de ons vertrouwde werkelijkheid en de opgeroepen werkelijkheid in de poëzie. |
c) | de taal: de spanning tussen de gebruikelijke taal en de verschuivingen die de dichter in zijn tekst aanbrengt. |
Zonder deze spanningen, is er geen poëzie mogelijk volgens M. De Jong. Deze literatuurwetenschappelijk geïnspireerde visie zette de bakens uit, misschien nogal eenzijdig - met te dikke scheidingsmuren - maar alvast klaar en didactisch. Brems zou de hele zaak concreter, met talrijke verwijzingen aanpakken. Hij daalde van het theoretisch hooggebergte af naar het dichterlijk struikgewas op zoek naar trosjes dichters met gemeenschappelijke visie op de poëzie, op zoek vooral naar de eerste kampvuren van de neo-romantiek. Er is vandaag sprake van nieuwe romantiek zo betoogde hij, in zover men afstand neemt van de objektiviteit, de anonimiteit en het gewoon-doen van de nieuw-realisten.
Eerst trachtte hij de situatie in het Noorden even op te klaren. Hij vond er twee soorten van nieuwe romantiek: de knipogende regressieve romantiek en de romantische traditionalisten. Bij de eerste soort (Komrij, Kuik, Groot, Korteweg) valt de formele terugkeer naar de poëtische en retorische principes van de negentiende eeuw op. Men kijkt vol heimwee, met een licht gearchaïseerde taal, terug naar de huisbakken romantiek die dan esthetisch of studentikoos opnieuw opgekalefaterd wordt. Er is weinig existentieels te beleven in deze poëzie; het grapje binnensmonds, kitsch en echtheid op eenzelfde schotel, versluierd gniffelend wenen; het wordt allemaal met veel vakmanschap en bravour gebracht maar getuigt eigenlijk van een thematische onmacht: echte gevoelens kunnen niet echt uitgesproken worden, volgens deze campus-dichtkunst. Anders is het gesteld bij de romantische traditionalisten die o.m. in Tirade samenhokken (Kopland, Michaelis, Emmens). Zij schrijven een belijdende poëzie waarin men niet beschaamd is voor zijn gevoelens al worden ze meestal langs de omweg van de observatie aangebracht. In die zin nemen deze dichters een tussenpositie in tussen het ‘oude’ nieuwrealisme en de nieuwe romantiek. In Vlaanderen was het nieuw realisme vanaf zijn ontstaan reeds soepeler o.m. door zijn maatschappijkritische ingrediënten en zijn subjectief gekleurde, gevoelige visie op de werkelijkheid.
Bij de nieuwe romantici gaan vandaag de gevoelens (met inbegrip van alle sentimentele registers) overheersen. Men wil de belijdende gevoelspoëzie herwaarderen, ofwel op een vormelijk, zeer esthetische wijze (zoals Gruwez) ofwel meer existentieel, met de grote thema's liefde, lijden, dood (zoals 't Hooft) of zuiver gevoelerig (Hilven).
Een oudere, in se romantische kern had zich al vroeger gevormd rond de Pink Poets die uit afschuw voor de banaliteit van het dagelijks bestaan, de cultus van de schoonheid en de verfijnde verdorvenheid aanhangen. Hun schoonheidsdrang concentreren zij op taal en vorm.
Na deze situatie-beschrijvingen kwamen de dichters zelf aan het woord: Van Nederlandse zijde: P. Berger - die van het nieuw-realisme is overgeschakeld naar een zeer sentimentrijke belijdenispoëzie - C. Winkler - de wonderdokter van de avond waarvan men niet kon uitmaken of hij zijn eigen poëziepillen au serieux nam of als zoethoudertje naar ons toeschoof - in elk geval, succes had hij toen hij een groot valies opende en gul zijn onverkochte bundels uitdeelde en gevoelens als: ‘Vanmorgen was de merel er / hij zong toen ik van huis ging / er ging een lichte trilling door mij heen / het wordt lente dacht ik en blij.’
De uitgenodigde P. Nijmeyer was nergens te bespeuren. Zijn duit bleef in het Hollands zakje; zelfs de rinkeling van een verontschuldiging was niet te horen! Van Vlaamse zijde: S. Van den Bremt met sterk maatschappijkritische teksten, zeer gebonden, met grote aandacht voor taalnuances, R. Jooris met bladstille gedichten die op vilten voeten door de zaal slopen, L. Nolens met lange retorische gedichten in het spoor van het nagelaten werk van Pernath en met een sterke meeslepende stem gezegd en tenslotte N. Van Bruggen die de stilaan mytische Pernath uitvoerig in herinnering bracht.
Na een lange nacht - waarbij de poëzie wegzonk in bier en jenever - kwam de discussie op zondagmorgen eerder sloom op gang. Uit het debat bleek dat realisme en romantiek eigenlijk onderling in constante spanning leven als tweelingen in een haat-liefde verhouding. Na de onvermijdelijke tussenkomst - dat poëzie toch niet zoveel uitleg nodig heeft - ontaardde het debat vlug in de ijdele pogingen om etiketten als realisme en romantiek nog eens met nieuwe etiketten te overplakken. Het wijze besluit kwam van B. Kemp die meende dat niet de dichters of hun werk in hokjes kunnen gezet worden maar dat de theoreticus zelf in een hokje gaat zitten om op die manier beter de poëzie te kunnen overzien en bestuderen.
Een zeer geslaagd weekend.
Armand Van Assche (tds. Poëziekrant)