| |
| |
| |
Poppenspelgenres
Kapitein Kroon, handpop uit ‘Uljana’ door Poppenkast Malpertuus (Elewijt).
‘Ben-Choucroute’, Maharadja uit het Poppenspel ‘Kiekeboe’ (Walter Merhottein, Merksem-Antwerpen). Foto: P. Leblon.
In een ‘aktieve’ kast speelt het theater van Kosice met deze staafpoppen: ‘De prinses en de clown’.
‘...als ik mijn wijsvinger plooi, komt er een neus uit de kous...’ Sergei Obrastzow (Moskou)
Spel met handpoppen van en gemaakt door Fé Van Ransbeek (Kontich).
| |
| |
Een overzicht geven van alle gebruikte genres en types die in het poppenspel voorkomen is natuurlijk onmogelijk. Wij zullen ons dan ook moeten beperken tot enkele ‘kenmerkende’ soorten. Tot de meest bekende soorten behoort ongetwijfeld
| |
De handpop
Dat is deze waar de poppenspeler zijn hand in het lichaam van de pop steekt en met zijn vingers hoofd en armen doet bewegen.
Meestal hebben deze poppen geen benen. Tot de meest bekende in deze reeks horen ongetwijfeld: Punch en Judy (Engeland), Jan Klaassen en Katrijn (Nederland), Guignol en Gnafron (Frankrijk), Petrouchka (Rusland), Kasperl en Gretl (Duitsland), Vasilache (Roemenië), Laslo Vitez (Hongarije), Roberto (Portugal) e.a.
De comische tragedie of de tragische comedie van Mr. Punch en zijn vrouw Judy (vrij vertaald uit het Engels).
(Nadat hij enkele ongearticuleerde klanken heeft uitgesproken buigt Punch enkele keren voor het publiek.)
Voorspel:
Gegroet, Dames en Heren
Ik hoop u allen te amuseren
Ik wil van U geen cent
Als je niet helemaal tevreden bent.
Eerste bedrijf:
(Nadat Punch achter de schermen een liedje heeft gezongen komt hij tevoorschijn.)
Punch: Judy, mijn schatje Judy!
(Toby, de hond komt op.)
Punch: Ah! Mijn beste Toby, zeg, maar wie heeft jou geroepen? En hoe maakt U het Mijnheer Toby? Ik hoop dat alles best gaat met Mijnheer Toby.
‘De Duivelsbrug’, een stuk dat net als Dokter Faust in praktisch geheel Europa wordt gespeeld (uitvoering met staafpoppen).
Toby: (toont zijn tanden) Grr, Grr.
Punch: Hé, je lijkt mij slecht geluimd vanmorgen, mijn beste Toby, met het verkeerde been uit je bed, pardon, uit je nest gestapt? Toby: (nog steeds kwaad) Grr, Grr.
Punch: Arme Toby, (hij nadert behoedzaam de hond en probeert hem te strelen. Toby wil daar echter niets van weten en bijt naar Punch). Gij smerige hond. Scheer je weg! (Hij zit achter Toby aan en probeert hem te slaan).
Toby: (Terwijl hij in Punchs neus bijt) Waf, waf, waf, waf,
Punch: Au, mijn neus, mijn mooie neus, weg smerig beest, ga weg rothond, ik zal het tegen je meester zeggen, Judy, Judy, Judy mijn schatje kom vlug hier, Judy... (de hond laat de neus van Punch los en loopt weg).
Punch: (nu terug alleen wrijft met zijn twee handen over zijn neus) Oh! Mijn lief neusje, mijn lief klein neusje, maar ik zal het tegen zijn meester zeggen. Mr. Scaramouche.
(hij roept nu luider) Mijn goede vriend, Mr. Scaramouche, kijk eens wat dat lelijk beest van jou gedaan heeft...
(Scaramouche komt op met een stok)
Scaramouche: Wat deed jij aan mijn hondje, Mr. Punch?
Punch: (Bij het zien van de stok stopt hij zich achter de zijkolom van de poppenkast en draait enkel zijn hoofd naar Scaramouche toe) Oh! Mijn goede vriend Scaramouche, wat is het fijn jou in goede gezondheid te treffen hier. (Stiller) Maar ik zou toch willen dat hij verder weg was met die stok.
Scaramouche: Gij hebt mijn hond geslagen en mishandeld?
Punch: Maar hij heeft mijn neus gebeten en mishandeld. Wat heeft U daar in de hand Mr. Scaramouche?
Scaramouche: Dat is mijn viool.
Punch: Een viool? Dat is prachtig... en kan U er ook op spelen?
Scaramouche: Natuurlijk, kom eens hier.
Punch: Neen, neen, ik hoor alles best vanwaar ik sta.
Scaramouche: Dan moet je het maar zelf proberen. Zou jij kunnen spelen?
Punch: (terug in kijkgat) Ja, om dat te weten zou ik het eens moeten proberen. Laat eens kijken (hij neemt de stok over, wandelt voorzichtig rond terwijl hij een liedje neuriet. Dat geeft hij, als toevallig, een tikje tegen het hoofd van Scaramouche.)
Scaramouche: Jij speelt heel goed, Mr. Punch. Nu ga ik nog eens proberen. (hij neemt de stok over en danst op hetzelfde wijsje rond terwijl hij telkens in de nek van Punch klopt) Kijk, dat is muziek speciaal voor jou. Punch: Ik vind het niet leuk dat jij beter speelt dan ik. Laat mij nog een keertje proberen (hij neemt weer de stok over, danst op hetzelfde liedje rond, gaat stilletjes achter Scaramouche staan en geeft die zo'n harde tik dat zijn hoofd van het lichaam valt) Hoe vind je dat muziekje, mijn beste vriend. Het streelt weer het oor, niet? Ha, ha, ha, (hij lacht en gooit de stok weg) Judy, Judy, kom hier ik heb je nodig.
Judy: Wat wil je dan Mr. Punch? (zij roept vanachter de coulissen)
Punch: Kom naar boven...
Judy: Ik kan niet, ik ben bezig...
Punch: Dit antwoord is lief, hoewel wat flauw, Ik heb een feeks van een vrouw, Enz...
In zijn boek Mijn beroep verschenen in 1950
Stangpoppen (van het Centraal poppentheater uit Praag) voeren ‘Mijnheer Johannes’ van Alois Jirasek op.
| |
| |
Voor het poppenspel ‘De 12 maanden’ zijn ook de spelers een zichtbaar deel van het geheel. Radost-theater, Brno Tsjechoslowakije).
Bread- and puppettheater, die met allerlei poppen en maskers hun sterk geëngageerde stukken brengen.
De stangpoppen uit ‘De grote parade’ van Sergei Obrastzow (Moskou).
De ijsbeer en de dansende pinguïns, handpoppen van Lucien Caron (Amiens).
Schaduwspel uit het Staatspoppentheater van Bratislava.
‘De Bloementuil’ van K. Erben wordt hier door Poppentheater van Teplice, in schaduwbeelden uitgewerkt.
| |
| |
te Moskou, schrijft de bekende poppenspeler Sergei Obraszow: ‘Voor de zwarte ogen nam ik blinkende knopen van kinderschoentjes. De geruite kiel maakte ik van een oude bloes’. Zo begon hij te werken aan een van zijn eerste handpoppen die eigenlijk maar bestond uit een eenvoudige kous die zijn hand bedekte. Op zichzelf is dat niet fenomenaal, maar deze eenvoudige handpop zou het begin zijn van een lange reeks poppen, waarvan sommige meer dan ingenieus zijn. Verder zegt Obraszow: ‘Het volstond dan dat ik mijn wijsvinger plooide om een neus te krijgen onder de kous, en als ik ook mijn middenvinger plooide kon je een kin zien. Als ik nu ook mijn andere vingers plooide dan kreeg ik allerlei gelaatsuitdrukkingen. De plooien in de kous, werden de vouwen in een gezicht. Het volstond er nog twee ogen op te naaien, een bril op te zetten en een snor om de mond af te lijnen, om van dit gezicht het belangrijkste expressiemiddel van mijn ‘spreker’ te maken.
Handpoppen zitten meestal vrij eenvoudig in elkaar, een gesneden (gedraaide of geboetseerde) kop, de handjes en de rest maakt men uit enkele lappen stof. Dit betekent zeker niet dat de handpop de eenvoudigste zou zijn om mee te spelen. Integendeel; door haar enorme beperktheid vraagt zij aan de speler heel wat kunde, techniek en vaardigheid om geloofwaardig over te kunnen komen.
Dicht bij de handpop maar moeilijker in constructie is er
| |
De staafpop
Net als de handpop wordt deze langs onderen bespeeld, alleen worden de armen niet meer door de vingers van één hand bewogen zoals
Bij het Bunraku-spel zitten de spelers niet achter een kast of scherm verborgen. Ze staan (helemaal in het zwart gestoken) gewoon bij de pop.
dat bij de vorige het geval was, maar door staafjes. Deze vorm van poppenspel is erg verspreid in de Oostbloklanden en wint de jongste jaren ook aan belangstelling bij ons. Vandaag de dag zijn er al meerdere poppentheaters in Vlaanderen die met staafpoppen spelen. Waar de handpop direkter is, is de staafpop poëtischer, gracieuser in bewegingen. In zijn boek ‘Hand- und Stabpuppen’ beschrijft Hansjürgen Fettig zowat dertig manieren om staafpoppen te maken en dat is dan nog maar een kleine weerspiegeling van de vele mogelijkheden.
Net zo dicht bij de staafpop als de handpop, ligt
| |
De wayang
Deze Indonesische poppen worden door Drs. H.I.R. Hinzler (Wayang op Bali - Uitg. Nederlandse Vereniging voor het poppenspel - 1975) als volgt beschreven: ‘...De figuren zijn plat en van leer vervaardigd, dat à jour betiteld is. Zij zijn aan beide zijden geverfd. De beweegbare delen van zo'n figuur zijn meestal alleen de armen. Deze worden dan middels stokjes die aan de handen van de figuur bevestigd zijn, bewogen. Een stevige stok aan de onderzijde uitstekend en voorzien van een soort handvat loopt langs het midden van de figuur.’ Daarmee beschrijft Hinzler dan de wayang-kulit. (wayang = figuur, schaduw, kulit = leer, in dit geval buffelleer).
Op het plein werd een groot doek gespannen. Zodra de duisternis was gevallen verschenen de mensen. De dames en de kinderen aan een kant, de mannen aan de andere kant. Dan kwam de dalang (poppenspeler) en zijn helpers. Zij droegen zowat 100 poppen mee.
Ardjuna Sastrabich (links) en een ridder (Wayang-golek), Java (verz. Malpertuus).
Sommige Bunrakupoppen kunnen ingewikkelde en sierlijke bewegingen maken. Enkele kunnen zelfs een Samisen bespelen.
| |
| |
Links de ‘Gunungan’ aan de zijde van de ‘dalang’. Rechts hetzelfde tafereel in schaduw.
Autentieke Chinese schimmen (foto Ronald Szommer).
De wayang-kulit, gesneden uit buffelleer en rijk gekleurd.
Achter de dalang, die plaatsnam aan de kant van de mannen, werd een lamp, die er uit zag als een vogel, op de grond gezet. Het gamelanorkest, zette in en de ‘Gunungan’ (= berg, een in een punt uitlopende schaduwplant waarop de ingang van het paradijs staat. Links en rechts van deze ingang staan vervaarlijk uitziende wachters.) werd voor het eerst getoond. Met deze gunungan wordt elke scène ingezet en besloten. Tijdens een voorstelling wordt die dan ook zo'n tweehonderd keer gebruikt.
De meest bekende vorm van Wayang-kulitspel is ongetwijfeld de ‘wayang-purwa’. In dit zeer oude spel staat de demon Dasamuka steeds centraal. Hij wordt door iedereen gevreesd tot uiteindelijk de godheid Vichnou hem zal overwinnen. Dasamuka belooft dan zijn leven te beteren en mag weer vrij, maar heel vlug zal hij zijn belofte vergeten en weer in een nieuw avontuur optreden. Op andere plaatsen heeft men de naam van de slechte demon vervangen in Ravana, terwijl Vichnou daar Rama wordt. Ravana ontvoert dan de echtgenote van Rama, Sita, en verstopt ze in zijn paleis en slechts na ettelijke gevechten zal Rama erin slagen, Sita te bevrijden.
Ondertussen is de nacht dan ook voorbij en eindigt het spel. Het heeft bijna acht uur geduurd. In de Wayang-gedog, uit de legenden van Pandji, speelt Kuda-Wangeng-Pati de hoofdrol en de wayang-madjia speelt zich af
| |
| |
tijdens de regering van Madjapahit van Java (14de eeuw).
Zeker zo mooi gekleurd als de wyang-kulit, is de wayang-golek. Deze poppen zijn niet uit buffelleer maar uit hout gesneden en worden niet als schaduwpoppen gebruikt. Maar net als bij de kulits worden zij ook gevraagd om boze geesten uit te drijven, om zieken te genezen, bij huwelijken, geboortes, overlijdens enz...
De wayang-kelitik ligt zowat tussen de golek en de kulit. Zij is plat, maar uit hout gesneden. De wayang-beber daarentegen is helemaal uit papier vervaardigd.
In Tailand speelt men de verhalen van de Wyang-purwa wel vaker met staafpoppen, maar komen wij even terug naar de schaduwen. Het zou niet eerlijk zijn deze rubriek af te sluiten zonder
| |
Het Chinese schimmenspel
te bespreken. Van zijn ontstaan bestaat deze legende. Keizer Wu-ti (van de Han-dynastie) was zeer verdrietig. Zijn geliefde gemalin, Wang, was niet meer. Niemand kon hem nog opbeuren. De vertellers verveelden hem, met de grappen der narren en potsemakers kon hij niet meer lachen. Tot op een dag Chao-Meng zich kwam aanbieden. Hij beloofde Keizer Wu-ti, Wang een nieuw leven te geven. Zo zat de keizer elke avond voor het scherm en sprak met zijn geliefde vrouw. Soms discusieerde hij uren lang met haar of vroeg om raad. Op een dag werd de keizer zo door de liefde overmand, dat hij zijn belofte, nooit het doek aan te raken of daarachter te gaan kijken, vergat en plots oog in oog stond met Chao-Meng, die de figuurtjes uit dierenhuid gesneden, nog in zijn handen had.
Volgens sommige bronnen zou Wu-ti in hoge toorn zijn ontstoken en liet hij de poppenspeler ombrengen, anderen vertellen dan weer dat hij de poppenspeler overlaadde met rijkdommen en hem deed beloven de kunst van het Chinese schimmenspel aan anderen te leren.
Ook aan het
| |
Turkse (en Griekse) schimmenspel
is een legende verbonden. Op een keer liet Sultan Orkhan een moskee bouwen. Tussen de metsersknapen waren er twee, Karagheuz en Hadjivat, die door hun vrolijkheid enorm opvielen. De andere arbeiders keken voortdurend naar de grappenmakers en verzuimden zo hun werk. En zekere dag merkte de slecht gemutste Sultan dat en liet de twee vrolijke gasten ombrengen. Enige tijd later verveelde de Sultan zich stierlijk, een kwaal waar menig hooggeplaatst persoon wel meer aan lijdt.
Hij had spijt dat hij Karagheuz en Hadjivat had laten doden. Toen bood zich een Pers aan, een zekere Mehemmed Küshteri. Hij was een schimmenspeler die uit kamelenleer dat hij daarna kleurde, de beeltenissen van Karagheuz en Hadjivat sneed. Met zijn schaduwspel liet hij de grappenmakers herleven, tot groot genoegen van de Sultan, die beval voortaan elke vertoning van Turks schimmenspel te beginnen met deze twee jonge helden. Nadat de ‘Gostermelik’, een soort
Spejbl en Hurvinek, de meesterlijke creaturen van de meesterlijke Josef Skupa (Tsjechoslowakije).
Prachtig voorbeeld van een staafpop, naar een ontwerp van Pil, gemaakt door Fé Van Ransbeeck.
Opera met poppen. De Marionetten von Salzburg spelen ‘Don Giovanni’ van W.A. Mozart.
| |
| |
Stok- en staafpoppen van André Tahon. (Frankrijk.)
Tsjechische stangpop.
tafereel zoals wij reeds vroeger bij het wayang-kulit-spel zagen, is weggenomen komt Hadjivat op. Hij spreekt zijn publiek heel beschaafd aan; hij heeft ‘cultuur’. Karagheuz daarentegen is de echte nar. Voortdurend neemt hij zijn vriend op de korrel, hij is een vrouwenloper, denkt zelden of nooit na, sleurt zijn vriend in allerlei avonturen, maar Hadjivat kan hem niet missen.
Siciliaanse stangpoppen van poppenspelersfamilie Cuticchio (Palermo).
Moderne stangpoppen uit het theater van Henryk Jurkowski (Polen).
Heel erg verschillend van de voorgaande technieken is zeker deze van
| |
De stangpop
Zij behoort tot een der oudste poppenspelvormen (de teruggevonden Romeinse poppen waren van dit type). De stangpop is deze, opgehangen aan een metalen stang, die door het hoofd aan het lichaam is vastgemaakt (zoals in Sicilië en bij Toone) of gewoon aan het hoofd vastzit (zoals in Antwerpen, Luik, Tchechoslowakije en Portugal). Deze pop is meestal beperkt in haar bewegingen. Vaak zitten aan de handen ook draden, maar dat is lang geen regel. In het historisch overzicht hadden wij het reeds over de Siciliaanse poppen. Ook deze van Gent, Antwerpen en Brussel werden reeds beschreven. Het zou
| |
| |
echter erg onvolledig zijn moesten wij hierbij de Luikse poppen vergeten. Volgens sommige bronnen zouden de eerste Luikse poppen in Antwerpen zijn gemaakt en met jonge arbeiders die in Luik werk gingen zoeken naar Wallonië meegenomen. Andere bronnen zeggen dan weer dat de Luikse poppen ouder zijn dan de Antwerpse en hun oorsprong vinden bij de Siciliaanse. Volgens een Luikse overlevering (vol anachronismen) zou Tchantchès (dat is het hoofdpersonage), geboren zijn op 25 augustus 760. Vanaf zijn geboorte zong hij reeds: ‘Kom, moeder Gaspard, geef mij nog een glas’. Omdat hij als kind een stuk hoefijzer inslikte kon hij zijn hoofd niet meer naar voren of naar achter buigen. Hij moest dan ook op zijn buik gaan liggen om de grond te zien, of op zijn rug om naar de hemel te staren. (Dus ideaal om met een onbuigbare houten pop uit te beelden).
Tijdens zijn ‘dienst’ bij Karel de Grote was hij o.a. kamerheer;
Tchantchès: Sire de Keizer, de ambassade van de zwarte negerkoning, Marsile, wenst U te spreken.
Keizer: Met hoeveel zijn ze?
Tchantchès: Ze zijn met één.
Keizer: Goed, laat ze binnenkomen in rijen van twee en dat de laatste de deur sluit.
In de provincie Alentejo (Portugal) huizen nog twee poppentheaters die met stangpoppen spelen en waarschijnlijk tot de oudste bestaande theaters horen. Afgelegen in twee kleine bergdorpen spelen zij tijdens de winteravonden op zolders. Het materiaal is sinds mensenheugenis hetzelfde. De teksten (door overlevering) worden steeds op dezelfde manier gezegd, de poppen krijgen enkel nieuwe kleedjes als de vorige bijna in stof vallen, de decors worden steeds op dezelfde manier weer bijgeschilderd. Voor de speelopening hangt een visnet (net zoals dat vroeger in de Poesje het geval was).
Antonio Talhinias, leider van de groep (en net als de andere spelers analfabeet) weet geen antwoord op de vraag waarom dat net daar gespannen is. Het moet zo. Evenmin wist hij een uitleg te geven voor de vele ‘onbegrijpbare’ woorden (die later middeleeuws Portugees bleken te zijn) in de tekst. Hij had die zo geleerd van zijn voorganger. De opstelling van de decors lijken opvallend veel op deze van de Poesje of van het Toone-theater. Ook de voorzegger Mestre Sala doet ons erg aan Woltje, of de Neus, of Tchantchès denken. Ook hij behoort niet tot het verhaal maar wordt erin betrokken. Ook hij is de grapjas die hedendaagse gebeurtenissen (in Portugal meestal beperkt tot dorpsnieuwsjes) verweeft in zijn tekst.
Al is de Stangpop een der oudsten, zij is het die op vele plaatsen terug uit de vergeethoek wordt gehaald om ‘nieuwe vormen van toneelgebeuren’ voor te stellen. Een der grootmeesters van het poppenspel, Jan Dvorak (van het Drak-theater - Tjechoslowakije - en professor aan de Universiteit van Praag - zetel Poppenspel) grijpt graag en vaak terug naar deze vorm.
Niet zo heel ver van de stangpop ligt
| |
De draadpop
In principe gelijk aan de stangpop, maar de metalen ophang werd vervangen door twee of meerdere draden. Ook zijn deze poppen meestal al beweeglijker omdat ook aan handen, armen, voeten, benen, heupen enz... draadjes kunnen zitten.
Meestal worden deze draadpoppen, bij ons marionetten genoemd, gebruikt om meer verfijnde spelen op te voeren. Denken wij hierbij aan de beroemde Salzburger Marionetten die o.a. opera's opvoeren en waarvan iemand zei: ‘Ik ga alleen naar een opera kijken als de poppen van Salzburg die opvoeren. Dan heb ik tenminste de beste stemmen, de beste akteurs en de beste dansers samen’. Ook Albrecht Roser (Duitsland) werd wereldberoemd met zijn draadpop, clown Gustav.
Zeker even beroemd als de Marionetten uit Salzburg, of Albrecht Roser, is de draadpoppenspeler Josef Skupa (Tsjechoslowakije) geweest. Zijn figuren, Spejbl en Hurvinek waren reeds kort na hun creatie, respektievelijk 1928 en 1926, nationale figuren en na ongeveer 20 jaar reeds wereldberoemd.
Samen met een van zijn leerlingen, Jiri Trnka (jarenlang de nummer één van de poppen- en animatiefilm) nam Skupa in 1930 de belangrijke beslissing, zijn beroep als leraar op te geven en een eigen professioneel poppentheater te beginnen. Met voornamelijk variété- en revuenummertjes maakten zij verschillende tournees doorheen gans Tsjechoslowakije. Het geheel straalde van perfectie in manipulatie maar ook de geest, de vorm en vooral de humor in de dialogen tussen de autoritaire vader Spejbl en de zoon, enfant terrible, Hurvinek, droegen enorm bij tot het geweldige succes dat deze groep heel snel, overal kende. Toen Josef Skupa in 1957 overleed, vreesde men het ergste voor het theater, maar de twee figuren Spejbl en Hurvinek waren zo zelfstandig gaan worden dat zij bleven leven, ook toen hun schepper en vormgever er niet meer was.
De draden van deze marionetten zitten vast aan een speelkruis. Naar de vorm en de houding kent men verschillende soorten speelkruisen. Zo is er het ‘Italiaanse’ dat schuin gehouden moet worden, het ‘Engelse’ dat vertikaal wordt gebruikt, net als het ‘Tsjechische’ terwijl andere (zoals dat van Simmonds) horizontaal dient gebruikt te worden.
Poppen die met draadjes, staafjes, haakjes enz. bewogen worden zijn er ook. Tot de zeer ingewikkelde behoren zeker
| |
De Bunraku
Charles J. Dunn zegt daarover: ‘Het wordt vaak beweerd dat Bunraku de meest verfijnde vorm van poppenspel is en daar ben ik het volledig mee eens’. Hij geeft dan verschillende redenen ter staving. Niet alleen omdat de Bunraku, echte, ernstige, volwaardige stukken brengt, maar ook door de
Het koppige meisje, naar een verhaal van J. Tyl (draadpoppen).
De Graaf van Borsele (van het Theater Van Campen), een ‘verbeterde’ stangpop. Door een mechanisme in de hoofdstang, slagen de Van Campen's er ook in hun poppen te ‘laten stappen’.
| |
| |
De traditie van het Japanse poppenspel klimt terug tot de tijd van Kugutsu-shi.
De Brusselse stangpoppen (van het theater Toone VII) wachten tot het doek op gaat.
‘Boneco de Santo Aleixo’ (Portugal), van de 16e eeuw tot nu ongewijzigd. (Verz. Malpertuus, foto Ronald Szommer.)
Danseres, draadpop van Bob Baker (U.S.A.).
Het vrouwtje met de mand, staafpop van Ans en Henk Boerwinkel (Nederland).
| |
| |
Masker en handpop van de Nederlandse grootmeesters Ans en Henk Boerwinkel.
Van rechts naar links Danny Verbiest (van Poppenkast Malpertuus), José Géal (alias Toone VII) en Sergei Obrastzow (Centraal Poppentheater Moskou) natuurlijk pratend over poppen.
sublieme presentatie ervan, zijn hoge artistieke standaard die het bereikt zodat het werkelijk gelijk staat met live-theater, als het dat niet overtreft.
De traditie van het Japanse poppenspel klimt reeds terug tot de tijd van de Kugutsu-shi, de gekende jagers maar ook poppenspelers.
Later ging het poppenspel erg achteruit tot in de 16de eeuw er een kleine heropflakkering kwam. In 1845 stichtte een bewoner van het eiland Awachi, in de stad Osaka, een poppentheater. Als schuilnaam nam hij Bunraku-ken aan, hetgeen vrij vertaald: Bun = literatuur, raku = plezier betekent. Net zoals dat bij de Brusselse poppen het geval is, spreekt ook hier slechts één persoon. Meestal wordt de tekst begeleid door een tamisen-speler. De poppen zelf zijn dikwijls zo ingewikkeld dat men twee, drie of zelfs vier mensen nodig heeft om ze te manipuleren. De poppenspelers staan niet verborgen opgesteld, maar gewoon achter de pop. In de meeste theaters dragen zij zwarte kappen. Tsuruo Ando beschrijft het begin van een voorstelling als volgt: ‘Men neemt plaats in een licht-bruine zetel, een van de vele op een rij. Voor je hangt nog steeds het gordijn, joshiki-maku genaamd. Als het gordijn opengaat komen de ni-no-tesuri en de ichi-no-tesuri tevoorschijn. De ni-no-tesuri is de plaats vooraan op de bune, terwijl de ichi-no-tesuri de achterscène is. De ichi-no-tesuri, ook wel de ho-te genaamd, is het deel waar de mannen opstaan die de poppen zullen manipuleren. Dat zijn de basiselementen van de Bunrakuscène. Als men in het theater binnenkomt wordt men meestal aangetrokken door een soort platform, aan de rechterkant van het podium. Dat is de plaats waar straks de spreker, die wij tayu noemen en zijn begeleider zullen zitten. De tayu en de tamisen-speler zijn altijd in de klederdracht van de Edo-periode (1603-1868) gestoken. Links en rechts van deze twee staan kaarsen, die door hun vaag licht een zekere sfeer scheppen en symbolisch zijn voor de kunst die zij gaan brengen. En nu we toch in Japan zitten, misschien dat nog, in 1100 schreef Oe Tadafusa reeds een boek dat hij ‘Kugutsushi Ki’ of Het boek der poppenspelers, noemde.
Buiten de reeds opgenoemde poppenspelvormen heeft men ook nog
| |
Het schaduwspel
dat in de 19de eeuw veel succes kende maar in het begin van de 20ste bijna totaal verwaterde. Vandaag de dag zijn er weer een reeks poppentheaters die tussen hun andere poppen ook weer schimmenspel verwerken. In het boek ‘19de-eeuwse schimmentheaters’ vertelt Wim Meilink o.a.: ‘Al in het begin van de 18de eeuw werd het schimmenspel in Frankrijk beoefend. doch, zoals gezegd, voornamelijk als kermisvermaak. Men liet de schaduwfiguren op een doek verschijnen en dan. met een handig trucje, liet men ze plotseling van gedaante veranderen.... Pas omstreeks 1770 kwam het spel op een hoger peil. vooral dank zij de voorstellingen van Séraphin.’.
Zowat rond het einde van de 19de eeuw gaf Henri Rivière voorstellingen van schimmenspel in het Parijse cabaret ‘Le Chat Noir’. Doordat hij de eenvoudige figuurtjes had vervangen door schimmen met heel verfijnde bewegingstechnieken en hij daarbij een voor die tijd revolutionaire manier van belichting met kleurenschakeringen had ontwikkeld, kon het succes niet lang uitblijven. Als men dan nog weet dat kunstenaars als Caran d'Ache hem hielpen en asisteerden, dan begrijpt men ook wel, welke grote invloed deze speler heeft gehad op het daarnakomend schimmenspel.
En dan heeft men nog de stokpoppen. Deze figuren zijn gewoon om of op een stok gemonteerd. De armen worden enkel bewogen door lichtjes te zwaaien, een techniek waar de Fransman André Tahon zo'n kei in is. Of dan zijn er nog de maskers waarvan men zulke prachtexemplaren kan bewonderen van de Nederlandse grootmeesters Ans en Henk Boerwinkel (die buiten maskers nog heel de gamma van andere poppenspeltechnieken bespelen), en dan heeft men nog de combinaties van de verschillende technieken onderling. Men heeft er nog veel, heel veel zelfs, want het poppenspel is rijk, heel rijk.
Dany Verbiest
| |
Bronnen:
The Art of the Puppet, Bil Baird, New York 1965 |
Mein Beruf, Sergei Obraszow, Berlin 1952 |
Puppen, Günter Böhmer, London 1971 |
Wayang op Bali, Drs. H.I.R. Hinzier NVP Nederland 1975 |
19de Eeuwse Schimmentheater, Wim Meilink, Meppel 1973 |
Le Monde des Marionnettes, René Simmen, Zurich 1972 |
Geschiedenis mijner Jeugd, Hendrik Conscience, 1888 |
Geschiedenis van het Poppenspel in Nederland, |
Rico Bulthuis, Amsterdam 1966 |
Czechoslovak Puppet Theatres, Zdenek Bezdek, Praha 1973 |
Bunraku - Tsuruo Ando, Tokyo 1967 |
Ceskoslovensky Loutkár, Chrudimi-Tsjechoslowakije, 1976-1977 |
Divadélko, Praha 1971 |
Die Marionetten von Salzburg, Herman Aicher, Salzburg 1973 |
Javanese shadow puppets, Jeune Scott-Kemball, British Museum 1970 |
Bunraku, Donald Keene, Tokyo 1965 |
Poppenspel in Portugal, Anita Vermeulen en Danny Verbiest, Strombeek-Bever 1976 |
Histoire générale des Marionnettes, Jacques Chesnais, Bordas 1947 |
Marionnettes de tradition populaire, Robert Guiette, Brussel 1950 |
Archief Theater Toone, Brussel |
Rijksarchief Brussel |
La Marionnette, Guy Le Bolzer, Paris 1950 |
Histoire des marionnettes, G. Baty en R. Chavance, Paris 1959 |
Nos Marionnettes, Marcel Temporal, Paris 1942 |
Toone et les Marionnettes Bruxelloises, Bruxelles 1971 |
Les marionnettes de Belgique, Julien Flament, Bruxelles 1931 |
Het poppenspel in Vlaanderen, Ary Delen, Antwerpen 1916 |
Het poppenspel in de Nederlanden, J. Vandenbroucke, Antwerpen 1946. |
The Puppets and I, Jan Bussel, London 1950 |
Puppet Theatre around the World, Bharatiya, New Delhi 1960 |
Archief Poppenkast Malpertuus, Elewijt en de hulp van Constant Van Campen (Antwerpen), Fé Van Ransbeeck (Kontich), Ronald Szommer (Tremelo), José Géal (Brussel), Henryk Jurkowski (Warszawa, Polen), Sergei Obraztsov (Moscow, U.S.S.R.), Hans Purschke (Frankfurt am Main, Duitsland) en Rolf Maeser (Radebeul, DDR). |
|
|