De gentse ‘Spellekens’
Ontstaan en evolutie
Over het ontstaan van het Gents traditioneel poppenspel, in de volksmond ‘Spelleke’ genoemd, werd reeds heel wat gezegd en geschreven, maar alle opsporingen ten spijt is men er, bij gebrek aan bewijsmateriaal, nooit in geslaagd de onbetwistbare herkomst ervan te achterhalen.
Volgens Joris Vandenbroucke, auteur van ‘Het poppenspel in de Nederlanden’, zou het stangpoppenspel ofwel automatisch ontstaan zijn uit het toneel, ofwel een uitheems produkt zijn, ingevoerd tijdens de Spaanse bezetting, onder de tweevoudige invloed van Spanje en Italië. Dààr waren inderdaad de stangpoppenspelen reeds in de loop van de zestiende eeuw tot een zekere graad van ontwikkeling gekomen. Hierbij zou het aandeel van de Italiaanse poppenspelers het meest doorslaggevend geweest zijn. In die tijd komen wij immers de Italiaanse poppenspelers zowat overal tegen op kermissen en vermakelijkheden. Deze laatste mogelijkheid schijnt ons de meest aannemelijke te zijn, te meer daar de kledij van de volkse figuren in het Gents traditioneel poppenspel op Italiaanse herkomst wijst.
Hoe, waar en wanneer dat soort poppenspel te Gent wortel heeft geschoten is evenwel een andere kwestie.
Dank zij zijn persoonlijke kontakten met de oudste generatie uit de twintiger jaren van deze eeuw, kwam Joris Vandenbroucke tot de bevinding dat, in de loop van de vorige eeuw, Gent gonsde van de ‘Spellekens’.
Zelden in het stadscentrum, maar schier in alle volkswijken waren ze gevestigd. Het merendeel, en ook wel de oudste, waren te vinden langs de westkant van de stad. Op de parochie ‘'t Heilig Kerst’ zou er zelfs eentje geweest zijn waarvan de oorsprong omstreeks 1700 dateert.
Verscholen in enge straatjes en beluiken of ‘cité's’, waren ze ondergebracht in onkomfortabele lokalen zoals kelders, rommelstalletjes en achtergebouwen of, in sommige gevallen, in de woonkamer van schamele arbeidershuisjes, waar alleen de buurtbewoners thuis hoorden.
Dààr, in de laagste volksklasse is het Gents traditioneel poppenspel ontstaan en uit de arbeidersklasse die er huisde zijn de Gentse poppenspelers ontsproten.
Geschriften uit die periode over het Gents poppenspel zijn er nergens te vinden, tenzij een bijdrage van Van Duyse in ‘Volkskunde’, anno 1895 en in 1909 een artikel van Jan Verschueren in de ‘Gazette van Gent’. Maar dat was dan ook al wat later en ze bevatten daarenboven slechts algemeenheden. Dat is niet zo verwonderlijk, vermits de toenmalige poppenspelers en hun publiek niet konden schrijven en diegenen die het wel konden, mensen uit de meer begoede stand, die in Gent, bolwerk van het franskionisme in Vlaanderen, de taal van Voltaire spraken, er geen belangstelling voor voelden en minachtend neerkeken op het simpele spektakel van het buurtjesvolk.
Onder de talrijke ‘spellekens’ die, tijdens de vorige eeuw en kort er na, in alle Gentse volksbuurten als het ware gezaaid waren, zijn er een viertal die een belangrijk aandeel hebben gehad in het voortbestaan van het nog steeds zo populaire stangpoppenspel te Gent.
In een beluik van drie huisjes op de Meulestedesteenweg, midden de dichtbevolkte wijk van de Muide was omstreeks 1890 het ‘Spelleke van Henri Coene’ gevestigd.
Arietse, zoals hij in de buurt werd genoemd, speelde enkel gedurende de herfst- en wintermaanden, iedere zon- en maandagavond, respektievelijk tegen een inkomgeld van 5 en 3 cent.
De vertoning omvatte twee delen. Het eerste, of ernstige gedeelte duurde het langst en was erop gericht de toeschouwers tot schreiens toe te bewegen met stukken geput uit de blauwboekliteratuur zoals ‘Genoveva van Brabant’, ‘Ourson en Valentijn’, ‘Jan van Parijs’, enzovoort. Af en toe ook eens een fiktieverhaal zoals ‘De Beatuskluis’ en tenslotte geschiedkundige en pseudo-geschiedkundige stukken, waaronder ‘De slag van Sedan’ en ‘De man met het ijzeren masker’, zijnde de lotgevallen van de in de Bastille opgesloten broer van Lodewijk XIV.
Tijdens de voorstelling gebeurde het meermaals dat, op het ogenblik dat de held van het stuk door de valsaard werd gedwarsboomd of de weerloze gravin door de snodaard werd belaagd, het rumoer en lawaai van verontwaardigde toeschouwers zodanig toenam, dat men geen woord meer kon verstaan van het dialoog, zodat de vertoning noodgedwongen moest onderbroken worden tot men er in slaagde de kijkers terug tot bedaren te brengen.
Na het ernstige gedeelte volgde er steeds een klucht. Die klucht was obligaat, zonder haar ware de vertoning immers niet kompleet geweest.
De beide genres waren nochtans volstrekt van elkaar gescheiden. Het drama had zijn eigen personages, de klucht de hare. Uit dit laatste genre zijn de traditionele Gentse volkstypes bewaard gebleven.
De klucht werd doorgaans genoemd naar de voornaamste onder haar ‘helden’, namelijk
Onderpastoor Vandenbroucke ten tijde van ‘'t Spelleken van de Muide’.
Pierootse, het huidige Pierke, met titels als ‘Pierootse de schildwacht’, ‘Pierootse de schilder’, ‘Pierootse den bakker’, ‘Pierootse den heilige’, enzovoort. Vanzelfsprekend oogste Pierootse het meest sukses. In wezen was hij toen wat Pierke nu nóg is.
Een ander van de vele Gentse ‘spellekens’, waarvan het ontstaan uit de vorige eeuw dagtekend, was gevestigd in de Rijke Klarenstraat, een beluik van de Sint-Lievensstraat. In het eerste van de talrijke bouwvallige huisjes baatte juffrouw Theresia Blauwers haar ‘spelleke’ uit, erfdeel van haar vader Jan Blauwers. De inwoners van de omliggende buurt noemden het ‘'t spelleke van Trezeke’.
Ook hier, net zoals bij Arietse Coene, stond het ernstig gedeelte volledig afzonderlijk van de klucht. Typisch voor dit spelleke was wel het feit dat alle mannenrollen vertolkt werden door Trezeke, terwijl haar assistent Achilles Vindevogel de vrouwenstemmen voor zijn rekening nam.
De jaarlijkse ‘gebuurtefeesten’ van de Sint-Lievensstraat waren in die tijd wijd vermaard en trokken steeds de grote massa. Van deze gelegenheid maakte Trezeke dankbaar gebruik om tijdens de kermisdagen, dagelijks drie voorstellingen te geven, telkens voorafgegaan door een kosteloze vertoning op de hoek van 't straatje, bedoeld als lokmiddel om de kermisgasten naar de daaropvolgende, te betalen voorstellingen aan te trekken. De kijklustigen werden daarbij gedurende enkele minuten vergast op handpoppenspel, gespeeld in de traditionele Jan Klaassenstijl,