Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26
(1977)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |||||||||
Algemeen overzichtWie in verband met poppenspel de naam Antwerpen uitspreekt, denkt onvermijdelijk aan ‘De Poesje’. Dit fenomeen uit het ruwe volksleven gesproten, heeft zo'n onverwoestbaar indringend karakter, dat Hendrik Conscience er in 1855 in zijn ‘Geschiedenis mijner jeugd’ hele bladzijden aan wijdt. Ook Domien Sleeckx besteedde er veel aandacht aan en na hen nog tal van letterkundigen, theatermensen en vorsers naar de essentie van de volksziel. Titels als ‘Roemelt zoe nie me Juljet’, ‘De Neus in zen bloete verdoemenis’ of ‘De starken Aantwaarpsen bakker’, laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Het ‘aanpassen’ van woorden, namen en uitdrukkingen (‘a is nor Noorwege planke gon droage’ voor ‘hij is dood’) wijst direct op de eigenschap van de volksmens om in alles tot de kern van de zaak door te dringen en dat tevens te kruiden met de nodige humor. Anno 1977 speelt ‘De Poesje’ nog. Het repertoire is onveranderd gebleven onder impuls van Neel Van Cakenberghe. Maar ondertussen reist menig theater het land af, heeft Van Campen de traditie in een verfijnd kleedje gestoken en maakte Jan Brugmans enkele poppenfilms. Heel eenzaam en apart staat de reus Dr. Jur. Karel J. Weyler die dertig jaar als enige beroepspoppenspeler zijn ‘Pats’ tot in de kleinste dorpen liet verschijnen. Hoe lang speelt men al met poppen? Wanneer is men er mee begonnen? In het begin van de 19de eeuw waren de dubbele stangpoppenspelen (hoofd en rechterarm) in volle bloei in het Antwerpse schipperskwartier. (Sint-Andries en Sint-Paulus-wijken waar vele ‘internationale contacten’ plaatsvonden!) Die spelen ontstaan niet plots op één dag, maar kennen een groeiproces. De oude Griekse en Romeinse beschaving kende reeds de kracht van de pop maar wat nu de rechtstreekse aanleiding is geweest tot de oorsprong hiervan in Antwerpen, blijft nog steeds een open vraag. Als bewijs dat het poppenspel in het begin der 17e eeuw te Antwerpen bestond, verwijst men naar het schilderij van ‘Vlaamsche Kermis’ van David Vinckboons. (Antwerpen, Museum van Schone Kunsten) Vinckeboons leefde van 1576 tot 1629. Op dat schilderij staat op een zijvlak een poppenspel afgebeeld. In 1631 verschijnt bij drukker Jan Cnobbaert het werk: ‘Ghebreken der tonghe ende middelen om die te verbeteren uytgebeeldt door den Edelen ende Eerw. Heer Dr. Anton van Bourgoigne’. De geïllustreerde platen van Andreas Pauwels (of Paoli 1600-1639) geven een aanduiding van een handpoppenspel. Een ander bewijs voor het bestaan van het poppenspel kunnen we afleiden uit het ‘Zonderling proces in 1602 en 1601 voor de vierschaar van de Schepenbank van Eppegem’ te noteren in het werk: ‘Poppenspel-Tooverij-Pijniging’ (Alfons Goris, adjunct-rijksarchivaris van Antwerpen). Dit proces liep over zeventien zittingen. Een zekere Jaspar Cobbeniers ‘die de dorpen afging met personagiën om bij kermissen spelen te houden’ werd veroordeeld tot een boete van 25 Rijnsche guldens, de kosten van het proces, verbranding van zijn poppen. Zijn vrouw, beschuldigd van hekserij, stierf in de kerker. Jaspar Cobbeniers trad op met handpoppen. Uit het vonnis bleek dat ‘de personagiën die hij was gebruykende waeren van houte, versciert met cleederen of habyten.’ Domien Sleeckx beschrijft het handpoppenspel van de Franse soldaat en het draadpoppenspel van de meester-spellenmakers die optraden in het begin van de 19e eeuw. Gerard van Looy, een oude sinjoor uit het schipperskwartier, getuigt in zijn handschrift ‘Pierewitje’, dat zijn stadswijk in de vroegere jaren beschrijft: ‘Toen de grote foor nog opgetimmerd werd langsheen den Scheldedijk, vóór de rechtmaking der kaaien, werden aan meerdere barakken poppenspelen vertoond om de wandelaars binnen te lokken.’ Hier wordt wellicht gewaagd van de voorstellingen met handpoppen waarvan Pol de Mont in ‘het Poppenspel in Vlaanderen’ getuigt: ‘Hetgeen ons als overblijfsel van het marionettenspel op de kermissen wordt vertoond is maar een schaduw meer - zoo beweren de oude lieden - van het vroegere Jan Klaassenspel...’ Rond de jaren 1880-1885 stond een zekere A. Hofman bij de Antwerpse wallen met een handpoppentheater. Boven zijn toneeltje stond te lezen: ‘Speelt poppartijen en andere feesten.’ Wat is dan de oorsprong van de oudste en wellicht eerste poppenspelvorm die we te Antwerpen kennen, nl. ‘De Poesje’? In zijn studie ‘Vom Flämischen Puppentheater’ merkt wijlen Fritz Wortelmann op: ‘De Poesje vertoont veel verwantschap met het Hanneschentheater uit Keulen, vooral door de tegenstellingen tussen de tragische en komische elementen van het spel.’ Het poppenspel uit Keulen zou echter geïnspireerd zijn op het Antwerpse! Een zekere kleermaker Christoph Winter, die van het begin der | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
19e eeuw tot 1862 het Keulse stangpoppentheater bestuurde, had te Antwerpen voorstellingen van de Poesje bijgewoond. Dezelfde figuren waren er te vinden (Neus = Murf, Kop en Schele... Ook de term ‘voddebalen = Lumpengesellschaft’ schijnt ontleend te zijn aan het antwerps.) Het staat vast dat het poppenspel ergens (onbewust uiteraard) gelijke tred hield met de evolutie van het theater en meer bepaald van de komedie als satirisch evenwicht. In de meeste landen lag de religie aan de basis van het ‘dramatiseren’. Wanneer in de middeleeuwen het ‘toneel’ als liturgische of bijbelse evokatie een te profaan karakter kreeg en uit de kerk werd gebannen, rezen er op diverse fronten troebadoers en kleine gezelschappen op, die sterk de nadruk legden op het kritische en humoristische. Het zijn die theater-realisten, die vaak niet meer waren dan foorreizigers, die het ‘dramatische element’ gaaf wisten te houden. Zeer zeker zaten daarbij individuën die zich bedienden van de levenloze stof, een pop of gelijkaardig attribuut, om alzo meer vrijheid tot hekelen te verwerven. Eenzelfde verschijnsel doet zich momenteel voor bij ons met de Internationale Nieuwe Scène en de Mannen van den Dam. Ook zij bedienen zich soms van poppen. (cfr. het ‘Bread en Puppet Theatre’) De Internationale Nieuwe Scène vond zijn impuls bij Dario Fo en Arturo Corso. De Italianen zijn inderdaad de ambassadeurs van de Commedia dell'Arte. Een akteur van de Commedia dell'Arte, Burattino, werd in de 16e eeuw een zo populair type van het poppenspel, dat de poppen de benaming ‘burattini’ kregen. Ze zouden ontstaan zijn te Venetië. De oorsprong zou liggen bij de Maria da legno = de houten pop. Vanaf de 10e eeuw werd te Venetië het ‘festa delle Maria’ gevierd, dat vele nieuwsgierigen naar de stad der dogen lokte. Als herinnering aan 12 verloofden die door zeerovers ontvoerd werden, liet men in 994 12 schone en rijkgetooide jonge meisjes gedurende acht dagen door de stad wandelen. De doge duidde de meisjes aan en huwelijkte ze op zijn kosten uit. Maar die uitgave werd spoedig te hoog en het aantal meisjes werd teruggebracht naar vier. Daarna naar drie en in 1349 werden zij voor het eerst door kleine houten poppen, Maria da legno genaamd, vervangen. De latere marionettentheaters zijn afkomstig van de italiaanse poppen, van de burattini of fantoccini, de puppi of puppazi. Centra waren Napels en Milaan. In Sicilië, voornamelijk te Palermo, treft men vele poppentheaters aan. De stukken die gespeeld worden zijn ridder- en tovergeschiedenissen, samengeweven uit legenden en sprookjes. Men speelde in schuren en kelders voor zeer eenvoudige lieden. Elke streek bezat zijn karakteristieke figuren. Zeer gekend was de Pulcinella uit Napels (niet gebocheld zoals de Franse Polichinel) en de Scaramuccia, die later grote invloed uitoefende op Molière. De geijkte types van de gierigaard, de bedrogen dochter, de valse minnaar, de rijke snoodaard, enz... werden van vader op zoon doorgegeven. Het poppenspel ging van Italië naar Spanje en Frankrijk en het veroverde Parijs rond het einde van de 16e eeuw. Het woord ‘Poesje’ afgeleid van ‘Gij, poesjenel!’, vindt zijn oorsprong in het Italiaanse ‘Pulcinella’. Benaming, karaktertrekken en type van stukken (uit de Blauwboeken), alles schijnt te wijzen op een Siciliaanse oorsprong die over Spanje tot ons is gekomen. Antwerpen is een havenstad waar steeds veel vreemdelingen verbleven. De Antwerpenaar heeft geleerd van alle vreemdelingen (bezetters of zakenrelaties) het ‘beste over te nemen’! De smijt-pop ‘Op-sinjoorken’ is eveneens een Spaans gebruik. Evenmin als men met absolute zekerheid de bijzonderheden over de Antwerpse dubbele stangpoppen kan aanhalen in het begin der 9e eeuw, zijn de poesjespelers gekend, die ten tijde van Hendrik Conscience leefden. Zulks is ook het geval voor de daarop volgende 25 jaren. De eerste echte aanduidingen stammen uit de aanvang van de 19e eeuw. Eertijds bestonden verschillende theaters in de stad, alhoewel de vierde wijk als centrum mag beschouwd worden. Het gold hier een enig tijdverblijf voor de volksmens. Het garandeerde hem immers een avond ‘goedkope warmte’. De schouwveger (= schavies) Pol Pasmans betrok in 1880 de kelder van de voormalige herberg ‘In het Duifken’ in de Repenstraat. De herberg werd uitgebaat door een dame die luisterde naar de poëtische naam ‘Warm Joken’. Hij speelde van ‘Grote Kermis’ (15 augustus) tot begin mei, vier of vijf keer in de week van 7 u. tot 10.30 u. 's avonds voor een vast publiek van volksmensen uit de buurt. Als helpers had Pol de schavies figuren als Tist den Paus, Sus den Paus, Toon den stoelbinder en Koekelenberg. In 1906 speelde Jef Patat in de Rijke Beukelaerstraat. Om in zijn theater-kelder te komen moest men eerst door een keuken waarin een dikke vette lucht van frieten hing. Er werd echter meer gedronken dan gespeeld.
De Schele, die samen met Den Bult en De Neus het driemanschap van de Antwerpse poppenspelfolklore vormt. (Pop van Antwerps Folklore Klein-Toneel der Van Campen's).
Als het publiek te rumoerig werd kroop Jef Patat over het toneel en gooide de ruziemakers de straat op. Deze namen echter wraak en stelden zich op boven de kelderrooster om aan hun natuurlijke behoeften te voldoen. Rond het jaar 1893 bestond er een Poesje in de Geuzenstraat in een kelder onder een kruidenierszaak. De winkelier schonk er koffie. De speler was een zekere Tist, waarvan men alleen wist dat hij paardenbegeleider was. Zo waren er destijds verschillende spelers aktief in kelders maar de meest interessante figuur blijft toch Pol Pasmans. In het handschrift ‘Pierewitje’ getuigt Gerard Van Looy: ‘Pol Pasmans kon zijn houten koppen ziel en leven inblazen. Hij voelde de woorden die hij aan zijn helden in de mond legde en wist het publiek te boeien, ja het te begeesteren door zijn spel. Dat was waar kunstenaarswerk, dat zijn opvolgers tevergeefs hebben getracht na te doen.’ Pol Pasmans was voor de Poesje DE figuur zoals Victor Driessens het geweest is voor het Vlaamse toneel. Louis Gustave Deschamps (geboren te Parijs in 1868) kwam als bootsman te Antwerpen, knoopte kennis aan met Josephine Pasmans, een van de dochters van Pol, de schavies, en het duurde niet lang of hij zei de zee vaarwel en werd eveneens schouwveger zoals zijn schoonvader. Gedurende de tentoonstelling van 1894 hielp hij mee met de poesjenellen en bij het overlijden van Pol Pasmans, nam hij diens functie over en werd de tweede ‘schavies’. Gust Deschamps die in het schipperskwartier werd aangesproken als ‘Gust de Krol’, werd bijgestaan door zijn zonen, Dré Deprez (die ‘De Neus’ hanteerde), Pol van Bogaert en Resman. | |||||||||
[pagina 254]
| |||||||||
Pol Van Bogaert had als bijnaam ‘de Paatvedette’ omdat hij de gewoonte had bij elke gelegenheid Paatvedette te zeggen voor Potverdekke. Hij was marmerschilder en schouwveger en één zijner uithangborden wordt bewaard in het Antwerps Museum voor Folklore. Pol Van Bogaert (die later in de Bogaerdstraat ging wonen) was geen gemakkelijk man, en hij kreeg het herhaaldelijk aan de stok met Deschamps. Tenslotte ging hij z'n eigen weg. Constant Van Campen vertelt: ‘Pol (Van Bogaert) bezat een poesjenellenspel (model oude poesje) dat grotendeels door mijn vader (de kunstschilder en restaurateur Jef Van Campen) en mijzelf werd vervaardigd. Wij hadden de schermen getimmerd en geschilderd voor dit “vliegend toneel”, bestemd voor een reizend gezelschap. Rond 1922 waren we daarmee begonnen. De bedoeling was Pol met ons poppenspel te laten optreden. Mijn vader verkocht het echter aan Pol, die zijn schoonbroer was, voor 1.500, - fr. Dit leek wel op een handelstransaktie van twee kleine jongens. Mijn vader liep hoog op met Pol en deze voelde zich hierdoor zeer gevleid zodat zij het best met elkaar konden vinden, waarbij de een de ander flink kon ophemelen. Pol was half in de vijftig toen hij trouwde met onze tante Pauline, vaders lievelingszuster (hij had er drie, maar met Mimie en Louise kon hij minder goed opschieten). Pol, Pauline en Jef: dat was een trio dat nooit uitgepraat raakte en sterk gebonden was door herinneringen aan jeugd, theater, muziek, gezamenlijke arbeid en een hoop parallellopende karakteristieken die - bij een pint of een borrel - aanleiding konden geven tot in den treure durende konversaties. Zo was Pol in het bezit gekomen voor “een appel en een ei” van het poppenspel waar jaren werk aan besteed werd. Voor Pol was dus de periode aangebroken waarin hij met zijn eigen theater zou gaan optreden. De eerste vertoning ging door in “de Kalkoense Haan” voor de leden van Sobriëtas in 1927, als ik me goed herinner. “Sobriëtas” betekende drankbestrijding... Laten we maar zeggen: “Les extrêmes se touchent”.’ ‘Als Pol ergens optrad speelde mijn vader piano. In het kleinste zaaltje stond toen nog overal een piano en mijn vader was een vaardig pianist. Ikzelf heb nooit meegespeeld, maar mijn jongere broer Willy was al gauw Pol's helpende hand en een zeer toegewijd discipel, schitterend leerling en een perfekt imitator. Ikzelf zocht naar een andere formule, naar iets nieuws, los van de geest en van het genre dat Pol en de oude “Reep” in ere hielden. Die nieuwe eigen formule heeft onze Poppenschouwburg in het leven geroepen. Zij is alleen nog folkloristisch in de mate waarin wij de aanwezigheid van de volkstypes als essentieel in het gebeuren lassen uit hoofde van de pret. Daarbuiten zijn we uitgegroeid boven het volkspeil omdat men ons poppenspel mag beoordelen met artistieke maatstaven.’ Pol Van Bogaert wilde in een bui van moedeloosheid al zijn poppen van de hand doen. De Antwerpse joernalist, folklorist en letterkundige, Jan De Schuyter (1889-1952), kocht alles op en zocht naar een nieuwe kelder. De stedelijke overheid steunde hem echter niet (er was maar éne ‘Poesje’) en daarom besloot men een vereniging op te richten. Deze folkloristen ontdekten de kelder van de Sint-Niklaaskapel en er werd opnieuw gespeeld in 1933. Pol Van Bogaert stierf in 1941 eenzaam en verlaten in het Sint-Elisabethziekenhuis. In 1943 gaf Jan De Schuyter zijn omvangrijk en onvolprezen boek uit: ‘De Antwerpse Poesje’. Dit boek is tot op heden een van de meest volledige documentatiebronnen. De oorlogsjaren deden vele aktiviteiten stilvallen en de poppen werden opgeborgen. De Poesje van de Sint-Niklaaskapel bleef onder de leiding van de Bond der Antwerpse Folkloristen. De voorzitter, Jan De Schuyter, overleed in 1952 en de poppen verhuisden naar het Museum voor Volkskunde. In de kelder van de Sint-Niklaaskapel heeft Karel Weyler na de oorlog zijn eerste voorstellingen gegeven met ‘Pats’, waarna hij uitsluitend ging reizen. De poppenschouwburg der Van Campens heeft er tot op heden zijn vaste residentie. Maar wat met de oude Poesje van de Reep? In de kranten van november 1962 verscheen het bericht: ‘Op vrijdag 23 november 1962 wordt “de Poesje” van de Repenstraat plechtig heropend met een voorstelling voor het college van Burgemeester en schepenen en zijn genodigden.’ Neel van Cakenberghe haalde enkele poppen terug uit het museum en redde de Poesje van de ondergang. ‘Op het programma staan: “De zeeslag van Palestina”, “Rommelt niet zo met Juliette” en “De Leeuw van Vlaanderen”.’ ‘Het gemeentebestuur had voor de openingsavond zoveel mogelijk de traditie in acht genomen. Met een harmonicaïst voorop ging het van de Grote Markt, waar echter geen rondedans rond Brabo werd gehouden door “de verwoeste gewesten” (vereniging) der Eerste wijk naar de Poesje aan de Repenstraat. Aan de ingang werd het gebruikelijke programma, op een lange en smalle strook papier gedrukt, uitgereikt. De eerste stap was officieel gezet naar de heropleving van een oude Antwerpse traditie, van een echte brok volksleven. Gelukkig zouden we maar zeggen. Want van alle nationale gelijkaardige overblijfsels uit een vroegere beschaving, is de Antwerpse Poesje het dichtst bij de oorsprong gebleven. En daar mag de sinjoor ook wel een tikkeltje trots op gaan.’ (Jack Verstappen, ‘70 jaar Antwerpse Poesje’) Ward Smets heeft sterk geijverd opdat het Antwerpse stadsbestuur de heropening van de oude Poesje zou steunen en bewerkstelligen. Nadien keerde hij terug naar zijn oude liefde, het handpoppenspel (Poppenspel ‘Oud-Antwerpen’). Hij gaf ook jarenlang voorstellingen in het Antwerpse ‘Biljart-Palace’, en treedt nog op met Pierlewitje en Sloeberke. Het zou verkeerd zijn te denken dat er in Antwerpen op het gebied van het poppenspel louter een aktiviteit werd ontwikkeld rond de Poesje van de Reep. In de periode 1925-1940 werden heel wat initiatieven genomen en ontstonden veel kleine poppenspelen. Meestal ging het om handige knutselaars en kreatieve geesten die een spel ontwierpen dat draaide rond één persoon (de duivel-doet-al). Een duidelijk onderscheid tekent zich af tussen draad- of stang-poppenspelers en de handpoppenspelers. Laatstgenoemden trokken rond van zaal tot zaal met de verhalen van Sterke Jan of Sterke Dries die de draak overwint om de prinses te redden. Bij de handpoppenspelers valt een sterke invloed op van de Hollandse Jan Klaassen en Katrijn en de Duitse Kasper. Figuren van heksen en koningen keren telkens terug in een ‘andere verpakking’. Vele Nonkels (Nonkel Louis, Nonkel Miel, Nonkel Ward, Nonkel Rik, Nonkel Jan e.a.) lieten een onuitwisbare indruk na op het - in hoofdzaak jeugdig - publiek. Bij de andere ‘Poesjespelers’ vermelden we: De Poesje van de trimmer Albert Schoonvliet, die speelde in de Zakstraat. Nog enkele van zijn poppen zijn te zien in het Museum Sterckxhof. De Poesje van het Sterckxhofmuseum gespeeld door de bankbediende A. Mortelmans; de Poesje van Marcel Broes die optrad voor de militairen. Merkwaardig was ook de Poesje van de Plateau's waarbij de toneelspeler Willem Benoy aktief was. Deze stang- en draadpoppen stelden bestaande personen voor. Waar bij de meeste spelen de figuren van de Neus, de Schele en den Bult naast historische personaliteiten optraden, | |||||||||
[pagina 255]
| |||||||||
Poppentheater Van Campen: de herberg van Mie van Bart met v.l.n.r. Mie van Bart, de Neus, de Kop, Lieveken, de Schele en den Bult.
werden hier politici zoals Kamiel Huysmans en Frans Van Cauwelaert over de hekel gehaald. Verder hadden we de Poesje van het Sint-Andrieskwartier, Theo Bergers, het Poesjetheater van Th. Palmans, Het Wereldschouwtoneel van de onderwijzer H. Carmen, het Theatre del Rico, Onze Molenspoppenkast, Het Pax-gezelschap van A. Suls met zijn tweevoudig repertorium voor kinderen en volwassenen, het poppenspel van Anthoni, de Poesje van het Plezant Sleutelstraatje van de Antwerpse volksfiguur Johan Zwijzen, Het Antwerpsch Poppentheater van Eerwaarde Heer Valvekens met poppen naar Luiks model; de draadpoppen van de letterkundige A. Thiry. Het Poppenspel ‘Le Brin d'Azur’ onderscheidde zich door een rijke fantasie en speelde met draad- en handpoppen. Bij de handpoppenspelen vernoemen we eerst en vooral ‘De poppenkast van Nonkel Louis’. De accountant Louis Raes bezat een waar arsenaal aan poppen uit allerhande materiaal, dekors en rekwisieten van het meest uiteenlopende genre. Als figuren kwamen aan bod: Jan Klaas, Katrien, schoonmoeder, huisbaas, schoolmeester naast Tijl, Lange Wapper, Pierlala, duivels, feeën, Chinezen, aardmannetjes en noem maar op. Hij beschikte over een ongebreidelde fantasie en ontwikkelde zijn thema tijdens de voorstelling zelf. Improvisatie is wel het bijzondere kenmerk van de handpoppenspelers. Wie beslist heel wat harten in verrukking heeft gebracht is Nonkel Rik (Hendrik Leenen) die begon in 1937 en tot na wereldoorlog II bijna elk zaaltje bespeelde. Hij maakte poppen uit papierdeeg, hout en kledingstukken. Zijn Jan Klaassenspel bestond uit niet minder dan 250 poppen en omvatte een repertorium dat werd ingegeven door sprookjes en kinderverhaaltjes. Het poppentheater van onderwijzer Verbiest begon in 1936 met schoolvoorstellingen in zijn klas te Brasschaat. Vanaf 1941 begonnen de reisvoorstellingen en de kleinste dorpen en gehuchten genoten van zijn poppenspel dat getuigde van een enorme kinderpsychologie. ‘Het Spelleke van de Donk’ met de kabouters Tsjip en Tsjap veroverde vele kinderharten en kende lange jaren algehele bijval op de Vlaamse Televisie. | |||||||||
Het Antwerpse Folklore-Kleintoneel der Van CampensWe wezen reeds op de familiale banden die er bestonden tussen Pol Van Bogaert en Jef Van Campen. Het zal dan ook niemand verbazen dat de zonen Van Campen die het ‘marionettenbloed langs alle kanten meekregen’ de traditie zouden voortzetten. Het gezin Van Campen woonde aanvankelijk in de Stoofstraat. Vader Van Campen was er restaurateur van kunstwerken. Schilderijen, Delfts porcelein, tekeningen en kunstvoorwerpen allerhande riepen een intieme museumsfeer op. Onder de woonkamer - in de oude kelder waarvan men beweert dat hij stamt uit 1358 - zagen de eerste poppen het levenslicht. Het waren kleine poppen van 17 cm en er werd gespeeld in een klein theatertje waar alles aan het verleden deed herinneren. Zoon Willy was reeds van jongsaf sterk onder de invloed gekomen van zijn oom Pol van Bogaert. Hij assisteerde hem natuurlijk ook. De Van Campens brachten hun eerste vertoningen in hun eigen kelder in de Stoofstraat. Daar waar echt bloed vloeit komt ‘schot’ in de
Aktiefoto tijdens een opvoering in het Antwerps Folklore Klein-Toneel der Van Campen's.
zaak. Jan De Schuyter, de onnavolgbare vorser, had hun keldertje ‘ontdekt’ en in 1935 vond de eerste voorstelling plaats onder zijn impuls. Constant Van Campen ging zich - als oudste zoon - met de zaak bezighouden omdat er anders, volgens moeder, ‘toch niets van in huis zou komen’. En er is heel wat van in huisgekomen. De poppen ondergingen een ware evolutie. De kopstang werd voorzien van een systeem zodat de benen konden bewegen; de poppen werden ook groter (35 cm) en er werd sterk gesleuteld aan de verhouding poppen/toneelruimte. Het poppentheater van de Van Campens steunde op de traditie van de Poesje maar door hun vakmanschap als dekorateurs werd het geheel in nieuwe - artistiek meer verantwoorde - banen geleid. In 1949 trokken Willy en Constant Van Campen naar de Sint-Niklaaskapel. Tot op heden worden daar wekelijks voorstellingen gegeven voor een ruim publiek van volwassenen en kinderen. De Van Campens hebben de traditie in ere gehouden. We ontmoeten er nog steeds de Neus, Den Bult en de Schele, de taal is onvervalst sappig Antwerps, maar technisch hebben zij het ‘Poesjespel’ meer allure verleend, in die mate dat het een eigen gelaat kreeg. Antwerpen heeft hier een zeldzaam theater dat alleen al op het terrein van de decorbouw uniek en ongeëvenaard blijft. Stukken zoals: ‘Smokkel in de Moriaan’, ‘De vliegende Hollander’, ‘De Zwarte Ruiter’ (symbolisch beeld voor Jan De Schuyter = strijder voor het recht), ‘Christoffel Plantijn’ en ‘Neus, de Schavies’ staan al jaren op hun affiche. | |||||||||
[pagina 256]
| |||||||||
Karel Weyler (‘Pats’ Poppenspel) met zijn laatste kreatie: ‘Moustasj’. Seizoen 1977.
| |||||||||
Jan BrugmansIn het unieke - totnogtoe niet achterhaalde - naslagwerk van Jan De Schuyter lezen we: ‘De poppenkast van Jan en To - Jan Brugmans bezit zowat honderd draadpoppen die mensen en dieren voorstellen. De koppen zijn niet gebeeldhouwd, enkel uit houten planken door de marionettist zelf gezaagd. Daar schilderde hij ogen, wangen, haar en mond op. Alleen de neus, een klein driehoekig stukje hout werd op het groot vlak geplakt. De poppen zijn verder met stoffen klederen getooid en worden bij middel van meerdere draden bewogen.’ Verder: ‘Door voortdurend in voeling te blijven met zijn publiek, is het hem mogelijk zich van de bereikte reacties rekenschap te geven, kan hij de meest ingewikkelde geschiedenissen tot het kleine volkje laten doordringen, oefent hij voortdurend de bewaking uit die altijd nodig is op een auditorium dat uit een paar honderd bengels is samengesteld.’. Er staat een foto bij afgedrukt van een voorstelling van ‘Reinaart de Vos’. In de jaren '70 maakte hij de poppenfilm voor de Vlaamse Televisie... ‘De bezetenheid heeft niets ingeboet’. Jan Brugmans heeft iets van een ‘niet te doven vuur’. Als zeventigjarige maakte hij nog twee poppenfilms voor de Vlaamse televisie (de Passie van ons Heer van M. de Ghelderode en het hoger geciteerde ‘Reinaart’). Na zijn tournee als beroepsmarionettist stichtte hij de kinderschouwburg ‘De Zonnebloem’. Dat was in 1934... Daarvoor had hij door de Nederlanden gezworven als troebadoer, als straatzanger. In 1940 is hij de motor van het kindertoneel waaruit het huidige Koninklijk Jeugdtheater is ontstaan. Met ‘De Zonnebloem’ gaf Jan tal van voorstellingen. Hij richtte ook cursussen in voor kleuterleidsters en welke school was niet voorzien van zijn ‘Paddestoel-kast’? Jan Brugmans werkte ook voor radio en televisie (Jan Bard, Nonkel Jan, Jan Koekepan...). Ook de pop Smoutebolleke verscheen regelmatig op de beeldbuis. Nonkel Jan, zoals de meesten hem noemen, maakte ontelbare poppen uit gekauwd papier. Zij dragen hun eigen stempel. Vitalisme kent geen leeftijd. Tijdens de burchtfeesten te Noorbeek (Nederlands Limburg) in 1977 kon men handarbeiders en ambachtslieden aan het werk zien. Jan Brugmans stond in hun midden en maakte poppen. Zoals hij het al die jaren deed; destijds te Antwerpen op het Noordkasteel en Sint-Anneke; op de Expo te Brussel en nu nog steeds... Een ‘niet te doven vuur’ door de kracht en magie van de pop... | |||||||||
‘Pats’ poppenspel1941: Advokaat Mr. Karel J. Weyler vergast de leden van de Antwerpse balie op een geestige persiflage van de Antwerpse juristen. Zeventien houten koppen stellen - sterk caricaturaal - de leden van de balie van
Neel Van Cakenberghe, de huidige schavies van de ‘Poesje’ (Antwerpen).
Antwerpen voor. Poppen voorzien van een kopstang met een klein lijfje. De tekst is bijzonder geestig. In de kelder van de Sint-Niklaaskapel worden dergelijke revues hernomen. Deze revues kenmerken zich door hun spiritualiteit in de hekelteksten waarmee de gebeurtenissen uit het gerechtelijke milieu op de korrel worden genomen. 1948: Karel Weyler start met ‘Pats’. ‘Pats’ is de naam van een Vlaamse jongen die destijds aan 't Hof van Karel de Vijfde, de beroemde keizer, de functie van Nar bekleedde en door Pater Fleerackers in een van zijn jeugdboeken werd beschreven. De keuze van de naam ‘Pats’ getuigt meteen van de geest waarmee dit nieuwe poppentheater zich aanmeldt. We schrijven met opzet poppentheater en niet poppenkast. ‘Pats’ poppenspel, dat al 30 jaar het ganse land afreist, is geen vast theater, beschikt niet over een eigen zaal met technische uitrusting, maar is het eerste poppenspel in Vlaanderen dat van bij de aanvang startte met een eigen gelaat. (Geen Jan Klaas of Tijl, geen duivel of heks, geen gestolen prinses). Bovendien mikte het van bij de start hoog naar de essentie van het poppenspel. Door zijn juiste kijk op wat poppenspel is, door het kiezen van een duidelijk nieuwe lijn en stijl, verdient dit poppenspel de naam ‘poppentheater’. Enerzijds omdat het niet deed wat de meeste vorige handpoppenspelers - hoe verdienste- | |||||||||
[pagina 257]
| |||||||||
lijk ook - terecht hadden gedaan, en anderzijds omdat het geen kopie van het ‘grote mensentheater’ wilde zijn. De eerste koppen voor een ‘grappig avondje’ kenmerkten reeds deze sterke visie (zie Antwerpse balie). Pats-Poppenspel werd een begrip in Vlaanderen. Het reisde van het ene dorp naar het andere, van zaal tot zaal. De figuren van Suske en Wiske en Lambik (van de Vlaamse strip-tekenaar Willy Vandersteen) beleefden avonturen waarin elk kind en elke volwassene zich herkende. Daarbuiten werden technieken aangewend zoals voordien nooit in een handpoppenspel waren getoond. (Hand-, stok-, en staafpoppen naar het voorbeeld van de Russische en Tsjechische meesters). De decors zijn even verbluffend door hun eenvoud als de rekwisieten opvallen door hun frisse en aanstekelijke humor. Het is een onloochenbaar feit dat Pats-Poppenspel het poppenspel - en zeer bijzonder het hand- en staafpoppenspel (waarbij alle technische verrichtingen langs onder gebeuren) - een allure heeft gegeven die enig is voor Antwerpen en voor Vlaanderen. Het is het eerste reizende poppenspel dat zoveel voorstellingen bracht per jaar, het eerste poppenspel dat werkelijk de naam ‘beroeps’ verdient, het eerste poppenspel dat zich onderscheidde door zijn ‘technisch verder staan’ en toch zeer eenvoudig bleef in zijn uitwerking. Op ongeveer een kwart-eeuw werden meer dan 5.000 voorstellingen gebracht. Telkens op een andere plaats voor soms meer dan 500 kinderen. De leider-bezieler-uitvoerder is, zoals hoger vermeld, Karel J. Weyler. Een mens van de
De houten acteurs van de Antwerpse ‘Poesje’ staan klaar...
daad, van de realiteit. Geen man van vergaderingen, wedstrijden of festivals. Gewoon een man ‘uit het echte hout’, zoals de poppen die hij nog dagelijks ontwerpt en zelf snijdt. (Hij sneed er meer dan 500!) Elke tijd heeft zijn kenmerken, en elke tijd brengt mensen voort die, langs de nieuwe verworven elementen om, de vaste waarde in stand houden en verdere dimensies bijbrengen. In dat perspectief betekent Karel J. Weyler met zijn Pats-Poppenspel een mijlpaal. Een figuur waaraan velen zich in de toekomst nog zullen optrekken. | |||||||||
Besluit:Het opmaken van de historiek van het poppenspel in Antwerpen is geen eenvoudige opdracht. Men kan onmogelijk alles weten, moeizaam alles lezen en bezwaarlijk alles optekenen, tenzij men zou beschikken over tijd en plaats. Dan nog zou men figuren en activiteiten vergeten of - zonder bijbedoelingen - onrecht aandoen. De namen van poppenspelen of personen die zich met het poppenspel bezighielden, die hier vermeld werden zijn ontoereikend en onvolledig. Na Wereldoorlog II hebben nog tal van poppenspelen zich zeer gunstig doen opmerken (‘Sprookjesweelde’ van M. Bruyninckx, ‘Antigoon’ van F. Bellens, ‘Annebart’ van Suz. Van Boeckel, ‘Universum’ van C. Mols, ‘Jan Pierewiet’ van Jan Martin, enz...). Graag mijn verontschuldigingen aan hen die vergeten werden of - door onwetendheid - onvolledig of verkeerdelijk werden behandeld. Mijn dank aan die vorsers die reeds zoveel
De politicus P.-H. Spaak. Satirisch programma voor volwassenen. Deze pop bevindt zich momenteel in het grote poppenmuseum van Sergei Obrastzow te Moskou. (‘Pats’ poppenspel.)
materiaal wisten te vergaren:
en de vele telefonische en andere gesprekken die mij door spelers en andere enthousiaste belangstellenden werden toegestaan.
Walter Merhottein
‘Kiekeboe’ uit het poppelspel ‘Kiekeboe’. (Walter Merhottein Merksem-Antwerpen.) Foto: P. Leblon.
|
|