Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26
(1977)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Het poppenspel... en hoe het begonDeze historiek heeft niet de pretentie, volledig te willen zijn. Bij de opzoekingen lieten wij ons vooral leiden door wat van belang was voor de ontwikkeling van het poppenspel in Vlaanderen, waarbij wij dan kort de wereldontwikkeling van het poppenspel schetsen. De foto's zijn deels illustratie van de tekst, deels zelfstandige informatie.
Waar en wanneer het poppenspel precies is ontstaan, zal wel altijd een open vraag blijven. De Engelse toneelkenner E. Gordon Graig kon na jaren opzoekingen enkel schrijven ‘Het poppenspel is oeroud. Einde van de geschiedenis.’ Reeds in de 11de eeuw voor onze tijdrekening vinden wij sporen van poppenspel terug in India. De tekst werd door de Sutradhara (sutrafildhara = de man die aan de touwtjes trekt) geïmproviseerd rond een religieus gedicht. Al spoedig ontstond daarnaast ook een volkser spel met Vidouchka als voornaamste held, en de kans is groot dat hij de stamvader is van vele poppenspelhelden. Uit de kronieken van Let-Tse (10 eeuwen v.o.tr.) leren wij dat in zijn tijdvak poppen werden gemaakt uit stro en lak. Keizer Muh, van de Chow dynastie, liet in dezelfde periode voorstellingen geven door poppenspeler Yen-Sze. Jaloers op het grote succes dat de poppen bij zijn minaressen oogstten, bedreigde de Keizer, Yen-Sze met de dood. Deze laatste
Lithografie uit 1839 van Frederic Wilhelm Schoen (1810-1868) ‘Voorbereiding tot het poppenspel’.
vernietigde toen zijn poppen, daardoor duidelijk makend dat ze maar uit hout en leder waren. In een passage van het tweede boek dat Herodes (484 tot 425 v.o.tr.) schreef, kan men lezen dat op het feest van Osiris ‘figuurtjes ter lengte van een elleboog, bewogen door koorden’ waren te zien. Homeros en Aristoteles beschrijven verschillende malen bewegende poppen. Neuropastes was een ingenieuse pop die in het theater van Bacchus de pantomimes van Pothien (een tijdgenoot van Euripides en Socrates) opvoerde terwijl een voorzegger de tekst declameerde. Dio Cassius (155 tot 240) heeft het over Egyptische beeldhouwwerken die ‘echt kunnen bloeden’. In 1904 ontdekte Gayet een volledig 3de-eeuws poppentheater in Egypte. De lichamen waren uit hout, terwijl de gezichten uit ivoor waren gesneden. Ook de Romeinen kenden het poppenspel en hun hoofdfiguur, ‘Maccus’, komt eveneens in aanmerking als stamvader voor de poppenspelfiguren uit latere eeuwen: Punch in Engeland, Petrouchka in Rusland, Polichinelle in Frankrijk, Roberto in Portugal en niet te vergeten Kasperl in Duitsland. Net als zijn nazaten was Maccus gebocheld, had hij een gekromde neus en... een vlijmscherpe tong. De oudste tekening in verband met poppenspel
Zo speelde men waarschijnlijk met de poppen die men in de Romeinse ruïnes vond.
is deze van twee vechtende ridders (een soort tafelpoppenspel) uit het boek ‘Hortus deliciarum’ door de Abscis Herrad van Landsberg en dateert van 1170. Een hele tijd later, precies op 18 april 1344 beëindigde de Brugse miniaturist, Jehan de Grise, de illustraties van het manuscript ‘Li romans du boin roi Alixandre’ (dat vandaag de dag onder het nummer 264 in de Bodleian-Library te Oxford wordt bewaard). Al is de roman in het Frans geschreven, toch blijkt uit de andere miniaturen duidelijk het Vlaams volkskarakter zodat wij heel gerust kunnen stellen dat de twee afgebeelde poppenkasten uit onze contreien stammen. De eerste tekening vertoont drie meisjes die naar een spel kijken waarbij een man met een knots tegenover een vrouwtje staat. De tweede tekening (hier afgebeeld) vertoont een ridderspel. Het betreft hier duidelijk handpoppen (handpoppen zijn deze waar de speler zijn hand in het lichaam van de pop steekt en met zijn vingers het hoofd en de armen doet bewegen). Professor G. Speaight zegt in ‘The History of the English Puppet Theatre’, nadat hij op de gelijkenis van het Franse woord ‘castellet’, het Italiaanse ‘castello’ en het Spaanse ‘castillo’ (hetgeen telkens poppenkast maar ook kasteel betekent) heeft gewezen, verder: ‘Men kan zeker veronderstellen dat deze poppenkasten de best geschikte waren voor reizende spelers, ze gelijken op
Bladzijde uit het boek “Hortus deliciarum” door de Abdis Herrad van Landsberg (1170). In het midden, de twee poppenspelers.
| |
[pagina 247]
| |
een kasteel met kantelen waarboven de poppen op natuurlijke wijze evolueren’. Rond diezelfde tijd vinden wij in de rekeningen van de Graven van Holland (bewaard in het Algemeen Rijksarchief van 's Gravenhage) ook uitgaven voor ‘dockenspul’ of poppenspel. - ‘1363: Item Tordrecht, daer men een dockenspul speelde, dat mijn here was gaen sien, voir minen here ende sijn ghesinde, 18 s. 6 d.’ en - ‘1395: Item bi denselven noch gegeven enen man, die een dockenspul voir minen here up siin camer upgeslegen hadde, 5 gelr. gulden’ Professor Kalff vond nog een andere rekening in het kasboek van Jan du Blois (1362): - ‘Item aldaer bi heren Muul van Binsvelt enen man die minen here een spel toende vanden heylighen 3 coninghen, 19 beemsche (Boheemse) gr.’ In de laatste vernoemde rekening staat er nergens bij of het om een dockenspul of poppenspel gaat, maar vermits er sprake is van één man en gezien het feit dat het spel van de Heilige 3 Koningen later nog verschillende malen werd teruggevonden op het repertorium van verschillende poppentheaters, is de kans groot. In 1451 liet men te Dordrecht ‘Dat nyement den tijd van gracie durende binnen stede wagenspull noch dockenspiel en hantiere op
Fotocopie van het proces-verbaal.
Detail uit ‘Li romans du boin roi Alixandre’. Op de tekening van Jehan de Grise, de voorstelling van een ridderspel in een ‘castelet’.
correctie van scepenen’ verschijnen. Dit verbod was waarschijnlijk opgelegd omdat de spelen, gebaseerd op Bijbelse verhalen en op legenden meestal op een boertige wijze werden voorgesteld en dus op hoogdagen niet door de toenmalige beugel konden. In 1528 verscheen bij de Antwerpenaar, Michiel Hillen, het boek ‘Vanden jongen geheeten Jacke, die sijns vaders beesten wachte int velt, ende vanden brueder dye daer quam om Jacke te castien’. Dit Engelse verhaal werd in het Nederlands dramatisch bewerkt. Een toneelstuk werd het echter niet want tussen verschillende passages staat tekst voor de ‘actor’ of voorzegger, zodat wij kunnen veronderstellen dat het hier een poppenspel betreft waarbij een spreker voor de kast uitleg geeft. (Een vorm van spel die hier, maar ook in Portugal, Spanje, Engeland enz... veelvuldig voorkwam. - In hoofdstuk XXV van ‘Don Quichotes’ beschrijft Cervantes de poppenkast van meester Pedro. Ook daar is er een speler en een voorzegger. De speler is niet altijd akkoord met wat er gezegd wordt en roept verschillende malen vermanend naar de spreker.) Te Eppegem (nu fusiegemeente van Zemst - tussen Brussel en Mechelen), toen behorend tot het land van Grimbergen (van het huis Nassau), werd in 1601 voor de Vierschaar van de Schepenbank het proces gevoerd tegen Jaspar Cobbeniers en zijn vrouw Elisabeth Lauwers. Het begon met een beschuldiging van toverij door de drossaard van Putte en Beersel. Cobbeniers en zijn echtgenote vluchtten daarop naar Eppegem waar zij de bovengenoemde drossaard wegens laster voor de Schepenbank daagden. Daar verschenen zij op 16 juli 1601. Het zou echter anders aflopen dan Cobbeniers verwacht had. Beide poppenspelers werden opgesloten. Uit het proces-verbaal (uit de verzamelingen der Schepenbanken van de provincie Brabant - nr. 3197 - Algemeen Rijksarchief - Brussel) halen wij de passage* waar Jaspar Cobbeniers ervan beschuldigd wordt ‘ront te gaen met seker personagien, te wetene twee inde spetie van Sinte Peeter ende Sinte Pauwels, hebbende bellen met eenen sotcappruyn op hen hooft, ende de derde inde spetie van eenen mindebroer, de vierde in specie van een vrouken die hij noemde Jouffrouwe Margriete, ende tot dyen noch een ander inde spetie van eenen quaden geest oft duyvel, ende de andere twee inde spetie van eenen moor ende moorinne; met welcke personagien de voerscreven gevangene was doende seer* De volledige tekst van dit proces werd uitgegeven door archivaris Alfons Goovaerts in de ‘Vlaamse Kunstbode’ van 1895 onder de titel ‘Poppenspeltoverij-pijniging - een zonderling proces’.
Het dockenspul of poppenspel werd door reizende spelers beoefend. (Jean Lulvês 1833-1889.) | |
[pagina 248]
| |
‘Der Guckkastenmann’ (De Kijkkastenman). Anonieme lithografie.
scandaleuse spelen op diversche kermissen ende feesten, bij maniere van tooverye; ende, dat doende, dede de selve personagien, als den voerscreven mindebroedere, dansen metten voerscreven duyvel ende oyck met tvrouken: ende dat meer ende arger was, wordde int leste vanden spele de voerscreven mindebroeder syn hooft affgesmeten int vechten met een vande selve personagien: ende dat noch meer schandaleus was; dede de voerscreven gevangene twee mannekens die hij noempde, soe voerscren is, Sinte Peeter ende Sinte Pauwels, als een ende dander vechten om de voerscreven Jouffrouw Margriete te hebben, ende alsdan haer kussen ende metten handen naer haeren buyck tasten, malcanderen oyck inde arm nemende, al onkuysschelyck ende schandaleuselyck ten aensiene van diverse personen.’ Elisabeth Lauwers werd in de ijzers geklonken. Cobbeniers’ verdediger wist hem op borgtocht van honderd Doornikse ponden voorwaardelijk vrij te krijgen. Op 4 februari 1602 moet hij terug voor de schepenbank verschijnen. In zijn verdediging legt Cobbeniers uit dat het hier enkel uit hout gesneden en aangeklede poppen betreft waarmee hij ‘de conste van camerspelderije exercerende was, moverende alleen deselve personagien met zijne handen, tot recreatie van de gene die tselve begeerde te sien, daerinne alzoe nyet en was gelegen eenige toovereye, maer dede daermede alleen tgene dat een yegelycken zoude cunnen gedaen, synde habil van handen; ende d'acten ende gesten die de selve personaigien deden, seyde die nyet meer schandaleux oft verboden te zijn, dan dyerlycke acten die in oepenbaere commedien, tragedien oft battementen spelen overal waeren toegelaeten ende getollereert’. Dit pleidooi was echter vergeefs want Cobbeniers werd schuldig bevonden. Zijn poppen werden, in zijn bijzijn, openbaar verbrand en het was hen niet meer toegelaten ‘gelijcke mennekens ende personagien meer te gebrucken, op pene van lijffstraffe ende het betaelen van vijffentwintich rinsguldens, ten behorve vanden heere Prince van Oraignen’. Elisabeth Lauwers bleef een jaar in de ijzers en toen op verzoek van de drossaard het proces hernomen werd ‘ter scherper examinatie’ overleed zij nadat men haar op de pijnbank had gefolterd. Dat het poppenspel in die tijd niet hoog in aanzien stond mag verder nog blijken uit het boekje dat Boetius A. Bolswert in 1627 bij H. Verdussen (in Antwerpen) liet uitgeven. De twee personages, Duyfken, een zedig, en Willemijnkens, een lichtzinnig meisje, komen (in het Vde hoofdstuk) op een kermis terecht. Willemijnken loopt meteen naar de poppenkast toe. Duyfken probeert haar daarvan weg te krijgen. Willemijnken: ‘Al-hier, siet hier eens, hier zijn Guyghelaers die spelen met poppen: ick sta wat, ende sie toe. Het is soo drolligh, soo drolligh, ick lach dat mijn ooghen tranen...’ In zijn ‘Gheestelijcke uyt-legginghe’ zegt Bolswert: ‘Naer mijn duncken soo wilt Duyfken dat men den Feest-dagh heylich sal overbrengen, met Godts dienst, met het suyveren der ziele, ende danck-segghen van Godts weldaden; maer niet met ydele Guychelarije, daermen niet anders dan vuyle woorden, ende quade manieren en hoort, ofte leert...’ In dezelfde periode kende Antwerpen reeds
Voorstelling met kniepoppen. Kopergravure van rond 1800. Anoniem.
zijn ‘Poesjenellen’. Waarschijnlijk bestonden die al van vóór 1600. Zeker is dat men een stuk uit het Antwerps poppentheaterrepertorium, geschreven in 1614, heeft teruggevonden. Ook het schilderij ‘Vlaamse Kermis’ van David Vinckboons (1576-1629) wijst op het bestaan van poppenspel (en) in Antwerpen. Voor de verdere evolutie in het Antwerpse poppenspel verwijzen wij naar het artikel van Walter Merhottein.
Een voorstelling met ‘knie-poppen’. Olieverf op linnen van August von Rentzell (1810-1891).
| |
[pagina 249]
| |
‘Danse des marionnettes’. Poppendans. Lithografie uit 1829 van Baptiste.
Théâtre de Guignol aux Champs-Elysées. Poppentheater op de Champs-Elysées. 1855 - E. Guérard. Gravure van Francesco Magiotto ‘I Burattini’. Het poppenspel ± 1800. Voorstelling van ‘Polichinellentheater’ in Parijs. Houtsnede van Antonio Lonza (geb. 1846). In Londen, meer bepaald in Covent Garden, zijn het Italiaanse poppenspelers die in de tweede helft van de 17e eeuw de plak zwaaien. Niet lang echter want vanaf 1688 is het de Engelse poppenkastheld, Mr. Punch, die de touwtjes in handen neemt; figuurlijk althans, want Punch is een handpop. Zijn naam mag dan wel afgeleid zijn van PunchinelloGa naar voetnoot* en al doet hij nog sterk denken aan de Italiaanse held (gebochelde rug en gekromde neus) toch kan men zeggen dat Punch echt ‘Engels’ is. In zijn avonturen kreeg hij later het gezelschap van zijn nu even beroemd geworden vrouw, Judy, en van Toby, zijn hond. Zoals dat in Engeland het geval was, zou rond 1650 een nieuwe poppenspelheld in Nederland verschijnen. Jan Claessen (Klaassen), voorheen trompetter bij de wacht van prins Willem II, werd poppenspeler. In zijn in 1874 uitgegeven boek: ‘Amstelodamiana’ zegt Ter Gouw het volgende: ‘'k Heb onlangs ontdekt, dat Jan Klaassen in 1662 een anachronisme is. Hij was toen nog niet geboren. Hij vertoonde zelfs in 1686 de poppenkast nog niet, maar schijnt toch kort daarna er mee begonnen te zijn, want in 1690 was hij reeds vermaard’. En of het nu 1650 of 1687 was, Jan Klaassens humor en speeltalent maakten zijn naam weldra één met het Nederlandse poppenspel zodat de handpop die daaruit groeide weldra zijn voorganger Jan Peckelharing volledig verdrong. Net als zijn Engelse collega, Punch, zou Jan Klaassen als poppenkastheld niet lang als vrijgezel de avonturen beleven. Hij kreeg het gezelschap van Katrijn. In Duitsland won de figuur Kasperl het van zijn voorganger Hanswurst. In Frankrijk schiep Laurent Mourguet (1745-1844), een werkloos zijdewever, de figuur Guignol. In korte tijd werd die zo populair dat vele theaters Guignol adopteerden, ten nadele van Polichinelle, die tot dan dé held in de Franse poppenspelverhalen was. Guignol wist zelfs de aandacht te trekken van de ‘Groten’ zoals bijvoorbeeld Anatole France: ‘Ik zou nooit een stuk durven schrijven voor de mooie actrices van de Comédie-Française, ik maak veel liever scènes voor Guignol’. Of Eugène lonesco: ‘Mijn moeder kon mij niet wegkrijgen van het Guignol-spel in de jardin du Luxembourg. Ik stond daar en kon er hele dagen blijven staan. Ik lachte nochtans niet. Het spel hield mij vast, als verdoofd, door het visioen van sprekende, bewegende, slaande poppen. Maar | |
[pagina 250]
| |
Nicolas-Toussaint Charlet. Lithografie uit 1820.
dat was het echte leven, ongewoon, onwaarachtig, maar echter dan echt, eenvoudig en caricatureel voorgesteld, als om het groteske en brutale van de waarheid te onderstrepen.’ Ook Séverine, André Billy, Jules Claretie van de Académie Française, Ernest Renan en vele anderen werden door het Guignolspel geboeid, in die mate dat ze er meer dan eens over schreven. Laslo Vitez werd de populairste pop in Hongarije, in Roemenië was dat Vasilache; Petrouchka kreeg de belangrijkste rollen in het Russische poppenspel. ‘La Chanson de Roland’ was de gedroomde inspiratiebron voor het Siciliaanse poppenspel. Net als bij de poppen uit Vlaanderen, worden deze zware, geharnaste, vechtjassen met een staaf door (of soms aan) het hoofd bewogen. In de Opera dei pupi de Sicilia is het Orlando Furioso die de hoofdrol krijgt en wordt dan bijgestaan door zijn vriend Rinaldo. Maar laten wij Vlaanderen niet uit het oog verliezen en de andere poppenspelhelden (en er zijn er nog veel) voor een ander hoofdstuk bewaren. Zonder gegevens over de aard van hun spel, kunnen wij uit de rekeningen van de stad Brussel opmaken dat in de 18e eeuw verschillende poppenspelers bedrijvig waren. En dan kreeg je Michel Cauters en een zekere Moeder Thomas, zij gingen Toone de Oude (eerste van de Toone-dynastie) vooraf. Meer daarover is te lezen in het artikel van Eddy Van Eeckhoven terwijl Maurice D'Hondt ons een beeld ophangt van het traditionele poppenspel in Gent. Misschien dit nog. Een van de meest volledige getuigenissen over het poppenspel in Vlaanderen kregen wij van niemand minder dan Hendrik Conscience, die in ‘De Geschiedenis mijner jeugd’ een beschrijving geeft van de Antwerpse poesjenellenkelder: ‘Men beelde zich een grote overwelfde kelder, met ziltige muren in, waarin nooit het daglicht is gedaald. Daar, op de vochtige vloer, zijn vele dwarse planken, in de vorm van banken opgeslagen. Deze zitplaatsen zijn door letters in drie vakken verdeeld. Dichtst bij het toneel is de eerste plaats, waarvoor men vier centen betaalt; daarachter de tweede, die slechts een halve stuiver kost, en gans naar achter, het uilenkot, waar ieder wordt toegelaten die slechts een enkele cent kan besteden. In het verste einde van de kelder is een vierkant gat, als een ovenmond, waarvoor een stuk grof visnet is gespannen, tot het afweren van appelschellen en noteschelpen, die het geëerd publiek niet zelden de houten acteurs naar het hoofd werpt. Het is de avanscène, en de beschilderde voorschoot die er achter hangt is het ophaaldoek. Op dit voortoneel branden drie dikke roetkaarsen; zij vormen, met de rokerige blikken lamp die aan de muur hangt, de gehele verlichting van deze schouwburg. Een kwart uurs voordat men beginnen zal, - vooral als Dokter Faustus of Ourson en Valentijn
Een voorstelling op de kermis (Theodoor Kleehas geb. 1854).
Geesteskind van Laurent Mourguet: ‘Guignol’.
| |
[pagina 251]
| |
Gekleurde lithografie van Jules David (1808-1892). Spel met kat, voor het doek.
vertoond zal worden - is de kelder zodanig gevuld, dat men er, bij gebrek aan plaats op de banken, langs de wand letterlijk op elkander schijnt te staan. In het midden, tegen de muur, staat een immer zuurziende man met een lange roede of wis in de hand. Hij treedt op als de politie van het theater en slaat de ruststoorders zeer onzacht tussen hoofd en schouders. Aan de voet van de trap zit een oude vrouw, met een korf aan elke arm; zij verkoopt appelen, noten, smoutebollen, krabben, harde eieren en lekkerkoek; zij vervult hier de taak van restaurant du théâtre. Het stuk dat men spelen zal, is de bekende volkssage Genoveva van Brabant. Een lange wijl stampt het welwillend publiek met de voeten; en daar de holleblokken of klompen er in grote meerderheid aanwezig zijn, heerst er in de kelder zulk oorverdovend lawaai, dat men het gefluit en geschreeuw bijna niet hoort. De man met de roede houdt zich stil; fluiten, stampen en tieren, voor dat het doek opgaat, is een recht dat ook hier het publiek wordt toegekend. Eindelijk, het doek gaat de hoogte in. Er volgt een ogenblik stilte in de kelder; doch even ras ontstaat er een kreet van verwondering; vele stemmen roepen vol verbazing: ‘Oh! hoe schoon! Hoe schoon!’ ‘Stilans!’ roept de man met de roede. Op het toneel staat een vrouwelijke poesjenel met een gulden kroon op het hoofd; de mantel van rood fluweel sleept haar achterna;
Lithografie van Jules David (1808-1892). Spel met kat, achter het doek.
haar keurslijf is van blauwe zijde met zilveren loverkens; hare ganse kleding, haar hoofd en hare armen glinsteren van gouden stipjes en glazen paarlen. Het is Genoveva, die sedert hare laatste verschijning geheel is herschilderd en in nieuwe klederen is getooid. Nadat zij, onder de bewonderende blikken der toeschouwers, zich vijf- à zesmaal heeft rondgedraaid om zich voor en achter te laten bekijken, worden hare armen, bij middel van draden, enige malen opgeheven; dit wil zeggen dat zij gaat spreken. Zij heeft een stem van een zestigjarige vrouw, die een jong meisje nabootst; doch evenals op grotere tonelen, is hier alles conventie, en het publiek is van goede wil. Genoveva spreekt over haar lieve man, de paladijn Siegfried, en laat de toehoorders, onder veel geklaag, verstaan dat hij vertrokken is, om tegen de Sarazijnen te gaan vechten.... ... Er treedt een poesjenel op, ongeveer gekleed als een Antwerps werkman, en met een aangezicht dat altoos lacht, zelfs wanneer hij wenen moet. Het is Snoef, de vieze, de kluchtige Snoef. Deze poesjenel treedt in alle stukken op en verlevendigt de tussenpozen met kwinkslagen en geestige zetten. Hij is het die tot het publiek spreekt wanneer er iets aan te kondigen is; hij vervult hier de dubbele taak van hansworst en van régisseur du théâtre. Bertrand is een andere snaak, met de meer ernstige geestigheden gelast.
De kleine Wolfgang bij het poppenspel. Waldemar Friedrich (1846-1910) tekening uit ‘Het leven van Goethe in beeld’ door F.A. Ackermann.
Nu begint Snoef met zijn lachende tronie een streng sermoen over het werpen van appelen en noteschelpen; dan maakt hij vele kwinkslagen over de boze Golo en belooft dat Ons Heer de lelijke schelm op het einde wel zal vinden. ... Ha, de ondeugd werd gestraft, de verrader sterft!... Nu barst onder het ontroerd publiek een algemeen handgeklap los; men roept als uit één mond: ‘Bravo, bravo, hoerah! Dat is goed! Het is wel besteed, de smerige schobbejak!’ Genoveva en Siegfried worden terug geroepen en met toejuichingen overladen. Snoef treedt op en beheerst het gerucht door de volgende aankondiging: ‘Het is om de liefhebbers te bedanken tot op een andermaal. Donderdag toekomende, zal er vertoond worden Jan van Parijs of de Ridder met de Zwaan, en zondag daaropvolgende Doctor Faustus, die zijn ziel aan de duivel heeft verkocht, met schone schermen en een splinternieuwe duivel. Zeg het voort.’ ... Gedurende twee jaren ging ik aldus elke zondag, en somtijds ook de donderdag, naar de voornaamste poesjenellenkelder, die toen in de Boomgaardstraat gevestigd was.’
Voor de geraadpleegde bronnen, zie de lijst onder het overzicht van de poppenspeltypes.
Danny Verbiest |
|