Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26
(1977)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdAalstOp de grote markt prijkt het oudste schepenhuis van ons land, vroeg gotisch, begin 13e eeuw; onderste deel achtergevel, romaans (± 1230). Door brand verwoest (± 1360), en kort daarna wederopgebouwd (1407-40). Het Belfort geeft een mooi uitzicht op het Denderland. Deze achthoekige lantaarn bezat reeds in 1540 een automatisch voorspel van 7 klokken gegoten door Medard Waghevens uit Mechelen. Deze eerste klokkenreeks werd echter vlug vervangen door een 11-tal nieuwe klokken gegoten door Jacob Waghevens. Een volgende belangrijke stap was een vermeerdering van het aantal in 1591 van 5 klokjes, gegoten door Pieter Van den Gheyn. In 1666 kwamen er nog 4 klokken bij van de Antwerpse gieter Hendrik Lefebre. Deze beiaard werd bespeeld door Gillis Alicourt. De belangstelling bleef toenemen en reeds in 1714 bestelde Aalst een 3 octaafsbeiaard (35 klokken) aan Jan Pauwels, klokgieter te Gent. Het geheel moest 7.000 pond wegen. Na keuring moest de gieter in 1716 nog 4 basklokken bijleveren, zodat men het getal van 41 klokken bereikte, wat voor die tijd wel een erg volledig spel betekende. Eerst werd Karel Peeters, uit Herentals en nadien de Gentenaar Boudewijn Schepers aldaar als stadsbeiaardier aangesteld. In 1750 waren reeds door Joris Dumery enkele klokken hergoten. Door de onzuiverheid van het hele spel besloot men deze beiaard te laten hergieten door dezelfde gieter Dumery. Toen in 1879 een brand de toren zwaar teisterde bieven er slechts 17 van de 38 Dumeryklokken gespaard. De behouden gebleven klokken werden naar Leuven gevoerd alwaar de Firma A-L-J Van Aerschodt deze reeks als basis voor een nieuwe Aalsterse beiaard zou gebruiken. In 1896 kreeg men een uitbreiding van 3 klokjes door A. Causard te Tellin en in 1926 goot de toenmalige stadsbeiaardier en technicus Karel De Mette zelf 4 klokjes, zodat men tot een instrument kwam van 48 klokken. Ruim de helft van deze klokken zijn opgehangen in de lantaarnopeningen. In 1959 besloot men opnieuw tot een volledige vernieuwing en de Firma Eysbouts uit Nederland bezorgde Aalst een 52 tellende homogene zuivere beiaard. | |
[pagina 206]
| |
Beiaard van Aalst.
| |
RonseIn deze textielstad van ± 25.500 inwoners, op de taalgrens, in een zeer schilderachtige omgeving, de zuidvlaamse heuvelstreek, aan de voet van de kruisberg staat de beschermde romaans-gotische St.-Hermeskerk (11e-18e eeuw) met hoge westertoren uit de 15e eeuw. In 1798 stelden Franse huurlingen een einde aan het bestaan van de toenmalige beiaard die 3 octaven omvatte. Ronse bleef een eeuw lang zonder klokkenspel. In 1930 zorgde gieter Marcel Michiels uit Doornik voor 41 nieuwe bronzen zangers en samen met de 3 reeds bestaande luidklokken kreeg men een 4 octaafsbeiaard. Deze beiaard is ook uitgerust met een grote trommel (16.500 gaten) voor het automatisch spel. Ook dit klokkenspel staat vervallen en is aan een grondige restauratie toe. | |
BrakelIn deze schilderachtige landbouwgemeente in de zuidvlaamse heuvelstreek bij de zwalm staat de beschermde monumentale gotische toren van de O.-L.-Vrouw- en St.-Pieterskerk (1515-51) herbouwd in 1952. Deze toren kreeg na de restauratie zijn eerste beiaard in 1959. De 3 aanwezige kerkklokken vormen de basis van deze beiaard en zijn gegoten door Marcel Michiels uit Doornik, de overige 46 klokken werden in Nederland gegoten door de Firma Petit & Fritsen. Totaal gewicht van deze beiaard is 9.644 kg. | |
OudenaardeOudenaarde aan de Schelde schijnt de vroegst bestaande beiaard van gans de Nederlanden te hebben bezeten (14e eeuw). Een feit weten we zeker: reeds in 1496 goot meester Woutre Hab, ‘clockgietere’, drie klokjes om als voorslag bij het uurwerk op het toenmalige belforttorentje te dienen. Vanaf 1501 wekkerde er reeds een primitieve beiaard het liedje: Veni Sancte Spiritus, en alle halfuren: Peccatores. In 1510 waren er reeds negen klokjes en in een kamertje binnen het torentje was er reeds een clavier om te ‘beyaerdene’. In 1556 leverde de Mechelse klokgieter Jacob Waegheveyns, voor de nieuwe stadhuistoren een 800 pond wegende uurklok alsmede 16 kleinere klokken (2 oktaven, waarvan 2 halve tonen). Voor vernieuwing van uurwerk en wekkering werd beroep gedaan op Pieter Enghels, de gekende horlogemaker van Dendermonde. In 1698 was er terug een uitbreiding van het aantal klokken door de Mechelse gieters Toussaint en Jan d'Aubertin. De 19 juni 1751 kreeg de Doornikse klokkengieter Jan Baptiste Barbieux opdracht een nieuw klokkenspel van 35 klokken te gieten. Bij de keuring door experten de 28 oktober 1757 bleken slechts drie klokken de vereiste toon te hebben; het gevolg was natuurlijk een afkeuring, een aanhouding, een proces en op 2 december 1758 een overeenkomst waarbij de aannemer zijn geleverde klokspijs in gewicht terug kreeg. Daar het torentje van het Stadhuis voor dit groot aantal klokken te klein bleek, maakt men aan de achterzijde een houten kast, die er kwam door de zorgen van stadsgenoottimmerbaas Emanuël Teirlynck. Later verving men deze kast door metselwerk, dat bij de herstelling op het einde der vorige eeuw verdween. Op 10 februari 1759 ondertekende de eerste raadspensionaris J.B. Bauwens, in naam van Burgemeester en Schepenen der stad een overeenkomst met Andreas J. Vanden Gheyn, ‘Clockgieter tot Loven’; tot het leveren van een nieuwe beiaard van 37 klokken, naar het model van die van de abdij van Ename, die in 1679 door P. Hemony te Amsterdam werd gegoten. Het totaal gewicht bedroeg 10.000 brabantse ponden, waarvoor de stad de klokspijs leverde. Van den Gheyn leverde ook de grote trommel in geel koper voor de wekkering. De stad betaalde aan deze klokgieter de som van 3200 gulden vlaams voor zijn loon, vervoer en reizen, na de definitieve goedkeuring door expert Jan Thibaut van Gent. De aannemer was verantwoordelijk voor vervanging tot wanneer alle klokken in de toren waren opgehangen. In de loop van 1760 was dit werk tot volledige voldoening van beide partijen, ten einde. Later kwamen er nog vier klokken bij, die allen in 1894 onder leiding van de heer Somer, beiaardmaker, en Jef Denijn, beiden van Mechelen, naar de Sinte Walburgatoren, (waar reeds zes kerkklokken hingen, wat een totaal vormde van zevenenveertig) verhuisden. Door de eerste wereldoorlog werd het klokkenspel echter deerlijk gehavend. Eens was het in 1794 voor het krijgsgeweld gespaard gebleven. De binnenrukkende sans-culotten, en later de Duitsers, die overal de klokken uit de kerken kwamen halen om er kanonnen van te gieten, lieten de Oudenaardse beiaard om zijn geschiedkundige waarde, gelukkig onaangeroerd. Dit gebeurde in 1917, wanneer de Etappenkommandant Seeman, na tussenkomst van Burgemeester P. Raepsaet, bij Ritmeister Bachausen, bevelhebber der Kommandantur, de Oudenaardse beiaard op zijn plaats liet hangen. Gedurende de tweede wereldoorlog kon de heer Gyselinck, toenmalig Schepen, dezelfde argumenten inbrengen ten bate van de stad. Ondertussen waren echter in november 1918 tweeëntwintig klokken door de beschieting der Duitsers grotendeels vernield, waarop een herstelling en terugplaatsing in 1927 gebeurde. Deze beiaard was dan samengesteld uit 47 klokken waaronder: De grootste kerkklok met naam ‘Maria-Jozef’, met Do-toon en die tevens dient als uurslag, weegt 2.570 kg, heeft een hoogte van 1,62 m en een diameter van 1,60 m. Een tweede kerkklok met als naam ‘Walburga’ Re-toon, een gewicht van 1.768 kg, een hoogte van 1,45 m en een diameter van 1,45 m. Een derde kerkklok met naam ‘Jacob’ (H. Jacobus), Mi-toon, weegt 1.222 kg, hoogte 1,25 m en diameter 1,25 m (gebarsten en buiten gebruik, vervangen door een nieuwe in 1975). Een vierde klok, Fa-kruis-toon, geschonken door mejuffrouw en de heer Verheyden, greffier onzer stad, zij weegt 900 kg, heeft een hoogte van 1,02 m en een diameter van 1,08 m en is gegoten door O. Michaux te Leuven. Deze klok is in bruikleen gegeven aan de St.-Jozefskerk op de Eindries. 29 klokken van Michaux, 12 klokken Vanden Gheyn, 1 Michiels, 1 kapot geschoten in 1940 en in herstelling gegeven bij Michiels te Doornik en is nooit teruggekomen. Deze beiaard heeft een totaal gewicht van ca. 12.500 kg. De toestand van deze beiaard was echter bedroevend, sedert de laatste hergieting waren er meer valse klanken in te horen dan juiste. | |
[pagina 207]
| |
Fragment van de beiaard van Aalst.
In 1961 werden er dan ook plannen gemaakt om tot de restauratie van deze beiaard over te gaan. Deze plannen zijn zo uitgewerkt dat de drie grootste kerkklokken behouden blijven ten dienste van de kerk en de 12 historische Vanden Gheyn klokken zullen bewaard blijven op het stadhuis. De overige zijn overgenomen voor de waarde van het materiaal. Op 13 oktober 1967 neemt het Schepencollege aan de grenzen van de stad onze nieuwe beiaard in ontvangst die gegoten is door de Firma Petit & Fritsen uit Aarle-Rixtel, Nederland. De 49 nieuwe beiaardklokken hebben een gezamenlijk gewicht van ca. 15.500 kg, de gehele installatie op de toren met inbegrip van de drie kerkklokken ca. 38 ton. De grootste klok Bes, toon, weegt 3.230 kg en kreeg de naam ‘Carolus’. Deze klok kan als luidklok dienst doen zodat men dan op bijzondere dagen met vier zware klokken kan luiden. De tweede grootste klok C-toon weegt 2.106 kg en kreeg de naam ‘Oudenaarde’. De derde grootste klok D-toon weegt 1.468 kg en kreeg de welluidende naam ‘Cecilia’, piëteitvol opgedragen aan wijlen stadbeiaardier Alfons Schynkel. Inhuldiging van deze beiaard: 30 juni 1968.
Alfons Schynkel Stadsbeiaardier te Oudenaarde |
|