probeerde zij zelfmoord te plegen - een ervaring die centraal staat in haar autobiografische roman The Bell Jar. De hoofdfiguur van dit werk bezoekt, na een zware zenuwinzinking, het graf van haar vader, en tracht dan een einde te maken aan haar leven. De poging mislukt, haar lichaam wordt gered, maar met haar geest zit ze gevangen in een glazen stolp (‘the bell jar’) van waanzin.
Het persklaar maken van deze roman (die een maand vóór haar dood onder een pseudoniem verscheen) heeft er waarschijnlijk toe bijgedragen dat oude psychische wonden opnieuw werden opengescheurd, en dat zij in de zomer van 1962 opnieuw de dood uitdaagde in een auto-ongeluk dat geen echt ongeval was. De ik-figuur van haar poëzie noemt zich nu met bijtende zelfspot ‘Lady Lazarus’ die weer eens uit het graf is opgestaan:
A sort of walking miracle (...)
And like the cat I have nine times to die.
This is Number Three. (...)
The first time it happened I was ten.
To last it out and not come back at all.
They had to call and call
And pick the worms off me like sticky pearls.
Is an art, like everything else.
I do it exceptionally well. (...)
Een ander gedicht uit deze periode, ‘Daddy’, is een onthutsend oprechte en direkte poging om af te rekenen met hét grote trauma uit haar verleden. Voor de ikfiguur van dit gedicht is de herinnering aan de verloren vader een vampier geworden die het haar onmogelijk maakt om verder te leven (‘The vampire who said he was you / And drank my blood’), en daarom op een rituele manier moet gedood worden (‘Daddy, I have had to kill you’). Hij is een demonische geliefde die haar lokt naar de dood:
A cleft in your chin instead of your foot
But no less a devil for that, no not
Any less the black man who
Bit my pretty red heart in two.
I was ten when they buried you.
And get back, back, back to you.
I thought even the bones would do.
But they pulled me out of the sack,
And they stuck me together with glue.
Om zelf terug vrij te kunnen zijn, moet het ideaalbeeld van de vader tot in de grond afgebroken worden, en dit gebeurt allegorisch door van hem een Nazi te maken (‘O you - / Not God but a swastika’) tegenover wie de dochter, als Joodse, in een haat-liefde-verhouding staat (‘Every woman adores a Fascist’):
And then I knew what to do.
A man in black with a Meinkampf look
And a love of the rack and the screw.
So daddy, I'm finally through.
‘Ik geloof’, zei Sylvia Plath in een BBC-interview over haar poëzie, ‘dat men in staat moet zijn om zelfs de meest verschrikkelijke ervaringen te controleren en manipuleren’. In gedichten als ‘Daddy’ zien we hoe haar persoonlijke pijn, angst en vertwijfeling een universele betekenis krijgt in de beelden van Dachau en Auschwitz. De criticus George Steiner noemde daarom dit gedicht de ‘Guernica’ van de moderne poëzie.
De krachten van waanzin, geweld en dood, die ze in haar gedichten had opgeroepen om ze onder kontrole te kunnen krijgen, werden echter een onstuitbare stroom in haar persoonlijke leven. In ‘Daddy’ kan de ik-figuur tegen de vader (die als ‘black man’ ook staat voor de Dood) nog triomfantelijk uitroepen: ‘The black telephone's off at the root / (...) There's a stake in your fat black heart / (...) Daddy, daddy, you bastard, I'm through’. Maar uit het latere gedicht ‘Death & Co.’ blijkt dat de Dood niet overwonnen is. Zij is ‘red meat’ voor de condor. ‘His beak / Claps sidewise: I am not his yet’. Maar als de doodsklok luidt is er geen weerstand meer, enkel nog resignatie:
The frost makes a flower,
In ‘Edge’, een van haar allerlaatste gedichten, lijkt Sylvia Plath de drempel van leven en dood reeds overschreden te hebben en met totale aanvaarding terug te kijken op de poëtische voltooiing van het onontkoombare noodlot:
Body wears the smile of accomplishment,
The illusion of a Greek necessity
Flows in the scrolls of her toga,
We have come so far, it is over.