Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 26
(1977)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Metodische toelichtingWie een lezend publiek van een literair leven in een ander taalgebied wil op de hoogte brengen kan dit - zeker waar het de uiteraard, in vergelijking met de andere literaire genres, uiterst individualistische poëzie betreft - makkelijker en eerlijker in een weloverwogen bloemlezing dan in een overzicht. Bloemlezingen kunnen zelfs van dichters die niet door kwantiteit uitmunten of niet door poëtische innovaties in de kijker lopen toch een zeldzaam geslaagd gedicht opnemen. En moet men de dichters niet naar hun beste gedicht oordelen? Overzichten brengen vaak trieste verstandscategorieën binnen, brute veralgemeningen in bontgevarieerde werkelijkheden, of beperken zich tot de dichters die nieuwe poëtische wegen bewandelen en door hun kracht als de bekende Rattenvanger anderen in hun spoor dwingen. Jonge vernieuwers kunnen zó licht over het hoofd gezien worden, daar de weerslag van hun vernieuwend werk nog niet kan geschat worden. Auteurs worden daarbij vaak ook voorgesteld als gefixeerd op hun hoogtepunt of hun boodschap, waarbij, om de instructieve klaarheid te waarborgen, hun verdere ontwikkeling in het duister gelaten wordt. Voeg daarbij ook de niet te onderschatten invloed van persoonlijke voorkeur, dikwijls van toevalligheid bij het ontdekken. En steekt ook geen gevaar in de steeds ietwat verblindende ‘charme van de vreemde taal’, waardoor het nogal eens gebeurt dat een criticus bepaalde zinswendingen, woordkeuzen en uitdrukkingen gaat ophemelen - hoe deskundig hij ook in het vreemde taalgebied thuis is -, daar waar ze wellicht in het eigen taalmidden als doodgewoon en helemaal niet zo verrassend aangevoeld worden. Risico's dus, maar wie van deze risico's bewust is, kan ze wellicht veilig ontlopen. Als het daarbij zo is dat een kunstwerk zijn vader of moeder verslindt, dan zouden eigenlijk zelfs auteursnamen voor gedichtentitels de duimen moeten leggen, wat dan weer tot een on-instructieve chaos zou leiden. Poëzie dient zich immers aan als een zo rijk en overkoepelend geheel waarbinnen processen van actie en reactie - soms bij dezelfde schrijver - kunnen optreden, net zoals binnen de totaliteit van een taal enorme verschuivingen, transformaties kunnen optreden, zonder dat daardoor één ogenblik de taal als zodanig in gevaar komt. Voeg daarbij, speciaal nu voor het Engels taalgebied, de complexe en grillige invloedslijnen - we denken aan de invloeden van Amerikanen op de Britse dichters (Robert Lowell, John Berryman, de ‘Beat’-dichters, de ‘Black Mountain’-dichters, e.a.) Plus daarbij het probleem, eerder oppervlakkig, of je nu met een Engelsman te maken hebt of met een Amerikaan (b.v. in het geval van de uitgeweken Auden, de ingeweken Sylvia Plath, T.S. Eliot...). | |
Poëtische ontwikkelingDan maar de normale weg gevolgd met besef van zijn ontoereikendheid, besef van het onvermogen volledig rationeel bezit te nemen van een dichterlijke wereld, die best gelijkt op de door Gerard Manley Hopkins (1844-1889) bezongen veelzijdige schoonheid, de Pied Beauty: ...All things counter, original, spare, strange; Whatever is fickle, freckled (who knows how?) With swift, slow, sweet, sour, adazzle, dim,... Met deze passage uit een loflied op de zintuigelijke wereld van de dichter kunnen we best inderdaad dit overzicht van de Europees-Engelse poëzie inzetten. By a freak of circumstance, zoals dichter Louis MacNeice het uitdrukte, verscheen in 1918 een boek met Hopkins' gedichten, die, nota bene, tussen 1865 en 1889 geschreven werden. Deze dichtbundel van de jezuïetenpater, die Bernard Kemp in zijn inleiding op de Engelse vertalingen van Gezellegedichten door Christine D'Haen, naar betekenis en naar de sacramentele natuurvisie en vormgeving, met onze Gezelle vergelijkt, veegde de invloed weg van de overgangsfiguren van de 19de-20ste eeuw zoals Thomas Hardy (1840-1928), C.M. Doughty (1843-1926), Rudyard Kipling (1865-1936), Robert Bridges (1844-1930). Typisch is wel dat deze Robert Bridges zelf, zijn vriend, de publicatie tot 1918 liet talmen omdat hij er zelf van overtuigd was dat de lezers dergelijke gedichten als vreemd en duister zouden ervaren. In zijn inleiding op deze gedichten gewaagt hij zelf nog van bad faults en neemt de artistieke vernieuwing die erin steekt op de korrel. Hopkins' sprung rhythm immers - het metrum wordt nu geregeerd door accenten, niet meer door lettergrepen, one stress makes one foot, no matter how many or few syllables (Letter to Dixon, 27 feb. 1879) - gaf een heel nieuwe vitaliteit aan de poëtische uitdrukking. Het opent immers de poëzie voor een veel breder woordgebruik en verscherpt, door het accentenspel, de mogelijkheid van reliëf tussen indringende en zwakkere woorden. Nieuwe woordcombinaties, syntactische samentrekkingen bewerken zijn strict beauty (...in serious poetry the standard and aim is strict beauty and if the writer misses that his verse, whatever its incidental merits, is not strict or proper poetry... (The Letters of G.M. Hopkins to R. Bridges, London, 1935, p. 133). Voeg bij deze grondige vernieuwing de ervaring en onmenselijkheid van de eerste wereldoorlog, die auteurs als Rupert Brooke (1887-1915), Siegfried Sassoon (1886-1967) (You smug-faced crowds with kindling eye / Who cheer when soldier lads march by, / Sneak home and pray you'll never know / The hell where youth and laughter go. - Coll. Poems, Faber, p. 28); en vooral de tragische Wilfred Owen (1893-1918) gestalte krijgt, en de pastorale onschuldspoëzie van het week-end-bezingende oeuvre van de ‘Gregorians’ Edward Thomas (1878-1917), Edmund Blunden (1896-1974), Thomas Hennell (1903-1945), A.E. Housman (1859-1936), Andrew Young (1885- | |
[pagina 85]
| |
1971) krijgt een ferme deuk. Toch zal later steeds het heimwee naar deze rustig zingende ‘domestic’ lyrische zielen blijven naklinken. Tegenover de met zon overgoten landschappen van deze dichters klinkt Wilfred Owens bekende klacht in Futility erg contrasterend: Was it for this the clay grew tall? Toch kunnen die twee vernieuwingen in de Engelse poëzie de populariteit van Thomas Hardy, W.B. Yeats (1865-1939) en Walter de la Mare (1873-1956), die op het einde van de oorlog nog een general acceptance genoten - zoals Leavis het in zijn New Bearings in English Poetry, p. 26 schrijft - niet in een handomdraai teniet doen. Na de eerste wereldoorlog zien we uit deze invloeden de Engelse poëzie per decennium ruwweg evolueren in aanwijsbare tendenzen: nieuwe tendenzen worden na een tiental jaren steeds door nieuwere overstemd, al volgen de dichters hun ingeslagen weg meestal verder. Een decimaal gevoel schijnt bij de Engelse dichters vlugger doorgebroken te zijn dan in de financiële wereld. Voor de criticus een gelukkige zaak, een instructief houvast! De twintiger jaren staan onder de invloed van T.S. Eliot (1888-1965). De eerste dichtbundel van deze in Amerika geboren auteur Prufrock had in 1917 al door inhoud en vorm het publiek verrast. Wie plots leest I grow old, I grow old... I shall wear the bottoms of my trousers rolled... kan bezwaarlijk in die tijd ongestoord verder lezen. Aangegrepen door de complexiteit en de enorme diversiteit van onze beschaving voelt hij zich voorbestemd tot het schrijven van een moeilijke, indirecte, samengebalde en alluderende stijl. Op achtergrond van Europese cultuur, met schranderheid en ironie, breidt hij het ‘schootsveld’ van de poëzie enorm uit. Met zijn dislocated discourse in zijn structuur dwingt hij de lezer tot de lastige zelf-activiteit motieven en beelden in hun opstapelend terugkeren op te sporen. De indruk die The Waste Land (1922) op de jongere dichters maakte met zijn concentration, the depth of orchestration, ...the way in which the themes move in and out of one another and the predominance shifts from level to level (New Bearings in English Poetry, F.R. Leavis, p. 78) was enorm. De experimentele technieken van Eliot, samen met Ezra Pound en de Imagist-movement, brachten nieuwe natuurlijke spreekritmes, omgangstaal, collagetechnieken in poëtisch bereik.
After the torchlight red on sweaty faces
After the frosty silence in the gardens
After the agony in stony places
The shouting and the crying
Prison and palace and reverberation
Of thunder of spring over distant mountain
He who is living is now dead
We who are living are now dying...
Een triest beeld van zijn tijd, net zoals Borchert het in Duitsland zal doen na de tweede wereldoorlog (Wir sind die Generation ohne Bindung...) of zelfs in de vijftiger jaren onze Gerard Walschap in zijn Salut et Merci: een doorprikken van een trieste schijncultuur! In 1943 verschijnt zijn Four Quartets, waarvan Professor Herman Servotte nog recent een kritische vertaling bezorgd heeft bij de Nederlandse Boekhandel (1974). Maar tussen Waste Land en The Four Quartets was er al in de dertiger jaren een reactie gekomen. Het tweede reactiedecennium was ingezet. Wellicht waren de experimentele technieken te typisch Amerikaans en té weinig Brits om een langdurige invloed uit te oefenen; ook Eliots aansluiting met de grote Europese lijn van Baudelaire, Corbière, Rimbaud, Laforgue, symbolisten en surrealisten lag wel niet zo onmiddellijk in de eerder geisoleerde Engelse sensibiliteit. Er waren weinig dichters die als de grote Yeats die twee lijnen konden verzoenen. Wysten Hugh Auden (1907-1973) neemt het leiderschap over. Tussen zijn Poems (1928) en City without walls (1969) ligt zijn evolutie langs wetenschap, geëngageerd marxisme, Freud, naar christendom, ligt zijn emigratie naar de Verenigde Staten (1939) en vooral zijn breed-waaierige werk (drama, lyriek, literatuurtheorie, opera, vertaligen). Liefde is steeds een constante waarde:
Lay your sleeping head my love
Human on my faithless arm;
Time and fevers burn away
Individual beauty from
Thoughtful children, and the grave
proves the child ephemeral;
But in my arms till break of day
Let the living creature lie,
Mortal, guilty, but to me
The entirely beautiful. (‘Lullaby’)
In dit wiegelied vinden wij zijn Leitmotiven: sterfelijkheid, schuld, ontrouw, schoonheid, hemel en hel. Als marxist haatte hij leugen en verdrukking, fascisme (cfr. The Shield of Achilles: ...the mass and majesty of this world, all that carries weight and always weighs the same..., of the Monolith of State uit zijn In Memory of Sigmund Freud (1939). Het lijden van het individu gaat hem ter harte... About suffering they were never wrong, / The Old Masters; how well they understood / Its human position... (Musée des Beaux Arts). Tenslotte was het zijn diepe eerbied voor het individu die overal als ondertoon speelt en wat hem in Marx, Freud en het Christendom uiteindelijk aantrok. Geen monumentale werken zoals Eliots Waste Land of The Four Quartets; in de plaats echter een enorme variëteit van vormen (balladen, eklogen, lichte speelse vormen tegenover breeddeinende hymnen...) waarmee hij zijn tijd tekende, Time that is intolerant / of the brave and innocent, and indifferent in a week / to a beautiful physique (In Memory of W.B. Yeats). Typisch voor de tijd tussen de twee wereldoorlogen met de groei van fascisme, nazisme, is er het probleem van de verhouding tussen individu en gemeenschap. Liefde biedt die beveiliging. We must love one another or die schreef hij in zijn gedicht September 1, 1939 in een strofe die hij later zou schrappen. Toch bevat dit vers de gehele Auden-bood.-schap; falen in liefde leidt tot inwendige dood. Soms joeg zijn eigen speelsheid de critici in het harnas. In een Elegie (In Memoriam Emma Eiermann, ob. Nov. 4th 1967) schrijft hij:
Good witch that you were,
surely you should have foreseen
the doom that your death
would spell for your cats and ours:
all had to be put away.
Of met speelse ironie op de permissive age: a housekeeper is harder to replace than a lover. Als verwoed puzzelaar was hij ook steeds op zoek naar nieuwe woordcreaties, -contaminaties, woordenschatuitbreiding, spitsvondige zegging en aforistische wendingen. Net als Orwells beroemde zinsnede Animal Farm, All animals are equal but some animals are more equal than others klinkt het bij hem even scherp: Justice: permission to peck Audens startsein van combinatie van buitengewone technische vaardigheden, zin voor traditionele vormen en eigentijdse politieke situatie, trokken heel wat dichters aan. Tegen | |
[pagina 86]
| |
Dylan Thomas na zijn dood te New York.
het einde van de dertiger jaren was het experimentele vers opnieuw verbannen en het traditionele, in a chic contemporary guise (Leavis) opnieuw in. De Iers-Engelse Louis MacNeice (1907-1963) bijvoorbeeld, met wie hij naar IJsland reisde, toonde zich een trouw Audeniaan. Poems (1935) zette zijn werkzaamheden in, waarop reisverslagen, een boek over moderne poëzie, een studie over Yeats, een vertaling van Goethes Faust, poëtisch drama en luisterspelen, zouden volgen. Het was niet toevallig dat Auden zelf in 1964 MacNeices Selected Poems (in Faber) zou uitgeven. In het voorwoord verheelt Auden niet dat MacNeice in het begin van de vijftiger jaren een verslappingsperiode doormaakte. Hier ook valt de grote variëteit op: fijne liefdespoëzie, dramatische satirische en humoristische verzen, sociaal-politieke aanklachten. Een andere geestesgenoot van Auden was Stephen Spender (o1909) eveneens zoals MacNeice medewerker aan het toonaangevende New Verse, en in grote verering voor Auden, the most brilliant poet of his generation..., zoals hij hem noemde, en zijn werk typeerde als the didactic, highly intellectualized, technically dazzling, at times wise poetry of an aloof commentator. Net zoals Auden ook ging hij tot het marxisme over (Forward from Liberalism (1937); later evenwel verliet hij het ook (Life and the Poet, 1942). In 1965 gaf Faber zijn Selected Poems uit, waaruit ik, uit de dertiger jaren, zijn Icarus licht, omdat dit gedicht het prachtige Musée des Beaux Arts van Auden voor de geest roept. De allegorie is echter niet het lijden maar de verwaandheid van de heersende klasse.
He will watch the hawk with an indifferent eye Or pitifully;
Nor on those eagles that so feared him, now
Will strain his brow;
Weapons men use,
stone, sling and strong-thewed bow
He will not know.
The aristocrat, superb of all instinct,
With death close linked
Had paced the enormous cloud,
almost had won
War on the sun;
Till now, like Icarus mid-ocean-drowned,
Hands, wings, are found. (p. 113)
Zijn The Prisoners (Far ar the least of all, in want, / Are these, / The prisoners / Turned massive with their vaults and dark...); of zijn An Elementary School Classroom in a Slum (Far far from gusty waves these children's faces. / Like rootless weeds, the hair torn round their pallor...) roepen opnieuw Wilfred Owens citaat The poetry is in the pity op, die we bij hem zo sterk voelden in zijn The Send-off, of zijn Anthem for doomed youth. Ook heel fijne liefdespoëzie zijn in deze Selected Poems van Spender vervat (o.a. zijn Daybreak). Cecil Day Lewis (1904-1972), de laatste belangrijke uit die dertigerjarenvernieuwing, ook Ier van geboorte, die zelfs in 1951 professor van poëzie zal worden te Oxford, schreef naast kritisch werk, romans, detectives en kinderverhalen, opvallende poëzie in From Feathers to Iron (1931) en The Magnetic Mountain (1933). Uit deze laatste bundel het wel zeer ‘Auden-like’ einde van Nearing Again the Legendary Isle, volle aandacht voor de trieste sociaal-politieke situatie:
We have no flesh to spare and they can't bite,
Hunger and sweat
have stripped us to the bone;
A skeleton crew we toil upon the tide
And mock the theme-song
meant tot lure us on:
No need to stop the ears, avert the eyes
From purple rhetoric of evening skies.
Na 1940, met de oorlogswonde, staat een nieuwe dichtersgroep op. De sympatie van een echte folk-hero genietend is Dylan Thomas (1914-1953) voor dit decennium de nieuwe richtster, sterk beïnvloed door surrealisten, door Freud en door de natuuraanbidding van D.H. Lawrence (1885-1930). Zijn vroege dood op 39-jarige leeftijd, te wijten aan een ordeloos, drankzuchtig leven, tijdens een Amerikaanse trip, zou hem de harde tegenreactie van het volgend decennium door de Movement-dichters besparen. Zijn image als bohémien-dichter werd erdoor gediend. Met zijn enorm creatief-eruptief lyrisch talent ging hij te keer tegen het intellectualisme van het vorige decennium, tegen de poëzie die als te koud werd aangevoeld in een periode van extreme emoties. The log-rolling thirties were followed by the drum-rolling forties, schrijft A. Alvarez in The New Poetry (p. 23). Intelligentie moet de wijk nemen voor (soms erg retorisch klinkende) emotie. De poeta-faber wordt opnieuw poeta-vates, voor wie schijnbaar alles zonder moeite verloopt.
Ahoy, old, sea-legged fox,
Tom tit and Dai mouse!
My ark sings in the sun
At God speeded summer's end
And the flood flowers now...
Zo klinkt het in zijn Author's Prologue to his Collected Poems (cfr. Dylan Thomas Miscellany, Dent & Sons), waarin virtuoos vanaf het midden het rijmpatroon omgekeerd met het eerste deel terugloopt, zodat eerste vers en | |
[pagina 87]
| |
laatste vers uiteindelijk in het rijm elkaar ontmoeten. Terwijl zijn tijdgenoten treurden over de vernietiging van twee wereldoorlogen, de verruwing en vertwijfeling van het mensenras (wie zei ook weer dat na Auschwitz geen poëzie meer mogelijk was?), bezong de troebadoer uit Wales de heerlijkheid van het Al, de broederband tussen mens en natuur, dood en leven, liefde als triomf over het verval. These poems - zo schrijft hij zelf als inleiding op zijn Collected Poems (1952) - with all their crudities, doubts and confusions, are written for the love of Man and in praise of God..., zeer oprecht, al liggen ze in de mond van een bohémien! Het is het gevecht van geest en stof. Door zijn essentie als a twin miracle, een twee-natuur, neemt de mens een heel centrale positie in de schepping in. Schepping van de mens, van het Al én van de Dichtkunst vloeien in niet altijd heldere gedichten in elkaar. Overal doemt het bewustzijn op dat alle dingen van deze wereld heilig zijn, getuigen van de schepper. Hopkins drukte het uit met He fathers-forth whose beauty is past change (Pied Beauty), ook Thomas ziet ieder element als deel van een wijdingsvol geheel, al is de samensmelting en de opname veel duidelijker geaccentueerd. De dichter is een met de uitwendige wereld zowel in het aspect van vitale groei als in het aspect van de steeds opnieuw opduikende vergankelijkheid:
The force that through the green
fuse drives the flower
Drives my green age;
that blasts the roots of the trees
Is my destroyer
And I am dumb to tell the crooked rose
My youth is bent by the same wintry fever.
The force that drives the water through the rocks
Drives my red blood; that dries the mouthing streams
Turns mine to wax...
Zo staat hij wel dicht bij de 17de-eeuwse metafysische dichters, vooral dan John Donne (1576-1631). Vergelijk bijvoorbeeld Dylan Thomas' And death shall have no dominion... met John Donnes' Death to be not proud, though some have called thee / Mighty and dreadful, for thou art not so... met het opvallend gelijke eindvers: And Death shall be no more: Death, thou shalt die! De liefde voor de schepping zet zich ook door in het meesterlijke luisterspel Under Milkwood - door Claus in het Nederlands
W.H. Auden.
vertaald -, waarin de veelzijdigheid in de karaktertekening en de fijne humor, die we ook in zijn kortverhalen terugvinden, opvalt. De critici klapten luid in de handen... the most absolute poetry that has ever been written in our time (Sir Herbert Read); Dylan Thomas is a poet of whom, at times, we can use the word ‘genius’ (Stephen Spender). Thomas werd de vader van de New Apocalyps, waarvan Herbert Read (1893-1968) de theoreticus werd. De bijzonderste waren: surrealist David Gascoyne (o1916); de romantischpiechtige Vernon Watkins (1906-1967); Lawrence Durrell (o1912), meer beroemd om zijn roman The Alexandria Quartet; de invloedrijke George Barker (o1913), een soort kruising tussen Spender en Dylan Thomas; de door Yeats geobsedeerde Thomas Blackburn (o1916); de uiterst verzorgd schrijvende John Heath-Stubbs (o1918); W.S. Graham (o1917), wiens werk beschouwd wordt als de logische ontwikkeling van dat van Thomas; Bernard Spencer (1909-1963); de vroeg overleden Sidney Keyes (1922-1943), de meest beloftevolle oorlogsdichter; Roy Fuller (o1912) die een soort overgang vormt tussen de dichters van de dertiger jaren en die van de vijftiger; Stevie Smith (1902-1971), Charles Causley (o1917), R.S. Thomas (o1913), Anglicaans priester en late ‘Gregorian’; Patricia Beer (o1924), Kathleen Raine (o1908). De publicatie in 1948 van John Betjemans (o1906) Selected Poems maakte hem plots tot een van de meest beroemde en populaire Engelse dichters. Moderne inhoud en traditionele vorm maken van deze Poet Laureate (in 1972) een soort voorloper van de Movement-beweging uit de vijftiger jaren. Zijn Collected Poems was zo een kassucces dat de naam Betjeman voor schoolkinderen spontaan in de mond kwam bij de vraag van de examinator: Noem eens een modern dichter. Tot 1958 was het spontane antwoord immers T.S. Eliot, de Nobelprijswinnaar, geweest. Wellicht heeft de heldere vorm waarin hij zijn upper-middle class idealen gestalte gaf vele harten voor hem geopend. Luister bijvoorbeeld naar de laatste strofe uit The Cottage Hospital, uit zijn bundel A Few Late Chrysanthemums (1954):
Say in what Cottage Hospital
whose pale green walls resound
With the tap upon polished parquet
of inflexible nurses' feet
Shall I myself be lying
when they range the screens around?
And say shall I groan in dying,
as I twist the sweaty sheet?
Or grasp for breath uncrying,
as I feel my senses drown'd
While the air is swimming with insects
and children play in the street?
| |
[pagina 88]
| |
Stephen Spender.
Deze dichter vormt een goede inleiding op het volgend decennium. De wilde emotie van de apocalyptische veertiger jaren botsen op verzet in The Movement, de toonaangevende groep der vijftiger jaren, die door dichter Robert Conquest (o1917) in zijn bloemlezing New Lines werd gelanceerd. Deze groep draait de poëtische vlam op een wat kleiner vuur, weigeren zich te laten meevoeren auf Flügeln des Gesanges en opteren voor een rustige, rationele begrijpbare taal. De belangrijksten onder hen zijn Philip Larkin (o1922), Donald Davie (o1922), Thom Gunn (o1929), Kingsley Amis (o1922), Elizabeth Jennings (o1926), D.J. Enright (o1920), John Waine (o1925), John Holloway (o1919). De band tussen hen mag zeker niet als bindend opgevat worden; men weze voorzichtig het groepskarakter al te zeer te beklemtonen. Robert Conquest schrijft juist in de inleiding op zijn bloemlezing: What they do have in common is perhaps, at its lowest, little more than a negative determination to avoid bad principles, dus geen a-priori-dogmatisme. Gunn zegt in ‘57: I don't deliberately belong to any school... en Donald Davie neemt nu zelfs een positie in die diametraal tegenover zijn aanvankelijke Movement-positie indruist. Overigens hoe zouden Ted Hughes en Thom Gunn ook later samen gedichten uitgeven in Selected Poems (Faber)? Philip Hobsbaum merkt in zijn Growth of English Modernism (1965) op: Like most schools of poetry, the Movement proved too constricting for its more talented members. Larkin, Amis, Davie and Gunn are writing
Robert Graves.
better than they have ever done before, but not in a Movement style. The style, abstract and gnomic, produced little of real value. But the Movement was a necessary springcleaning. Een grote schoonmaak dus die met de hulp van herontdekte vroegere dichters William Empson (o1906) en de grote liefdesdichter Robert Graves (o1895), die een geslaagd compromis tussen moder-nisme en Georgianism tot stand bracht, opnieuw de gehele mens (intellect, emoties, zintuigen) eerlijk en reëel voorstelde. Philip Larkin The North Ship (1945), The Less Deceived (1955), The Whitsun weddings (1964). High Windows (1970?), naast romans, jazzbesprekingen), keek aanvankelijk op Yeats terug; toch richtte hij zich meer en meer op het werkelijke, provinciale Engelse leven. De titel van het eerste gedicht uit de Whitsun Weddings is kenmerkend: Here (...Here domes and statues, spires and cranes cluster / Beside grain-scattered streets, barge-crowded water, / And residents from raw estates...). De maddened surface of things wil de dichter begrijpen, hij wil er de illusie, leugen en bedrog van wegschillen; juist door zelfbedrog verhindert de verbeelding van de mens de echte werkelijkheid te doorzien. Illusies moeten doorbroken worden, ook de illusie van de gemeenschap. De mens is tot eenzaamheid gedwongen, swerving to solitude zoals de reizigers uit Here. Het reizigersmotief - zie ook in zijn titelgedicht The Whitsun Weddings - is typisch voor de menselijke situatie. Zo neigt de dichter vaak tot een soort levensmoe eenzaamheidspessimisme:
Siegfried Sassoon.
There is an evening coming in
Across the fields, one never seen before,
That lights no lamps.
Silken it seems at a distance, yet
When it is drawn up over the knees and breast
It brings no comfort.
Where has the tree gone, that locked
Earth to sky? What is under my hands,
That I cannot feel?
What loads my hands down?
Leven in een vreemd land rechtvaardigt de afstand tussen mens en milieu, maar Living in England has no such excuse; / These are my customs and establishments / It would be much more serious to refuse / Here no elsewhere underwrites my existence (uit The Importance of Elsewhere). Het wordt een ik-betrokken bestaan dus dat steeds het risico loopt van als egoisme gedoodverfd te worden (zoals in Self's the man: Oh no, one can deny / That Arnold is less selfish than I...). In zijn Dockery and Son blijkt tenslotte dat de waarde van het afgesloten individuele bestaan geen schuldbewustzijn hoeft mee te brengen. Life is first boredom, then fear. / Whether or not we use it, it goes, / And leaves what something hidden from us chose, / And age, and then the only end of age... Als tweede grote Movement-dichter dient zich Thom Gunn aan. Al heeft hij meer dan 20 jaar lang in Californië verbleven als docent aan de Universiteit, toch blijft hij samen met Larkin, en de hieronder nog te bespreken Ted Hughes, behoren tot het heersende | |
[pagina 89]
| |
Wilfred Owen.
dichterstriumviraat. Hier ook opnieuw harde reactie, onder invloed opnieuw van William Empson (cfr. Empsons Seven types of ambiguity, 1930) tegen het niet eenduidig gebruik van de taal. Zijn poëzie is echte gedachtenpoëzie, vaak streng geconstrueerd, op speurtocht ook naar het menselijke bestaan. Met zijn gedichtenbundel The Sense of Movement (1957), die 5 jaar na zijn Fighting Terms verscheen, verwierf hij de Somerset Maugham Award. Aanvankelijk rusteloze, agressieve jeugdig-onstuimige verzen, op zoek naar de liefde (And love is then no more than a compromise? / An impermanent treaty waiting to be signed / By the two enemies? / While the calculating Cupid feigning impartialblind / Drafts it, promising peace, both leaders wise to his antics sign but secretly double their spies; uit To his cynical mistress; lichamelijke liefde wordt ontmaskerd (There is a space between the breast and lips / Also a space between the thighs and head / So great, we might as well not be in bed; / uit Carnal Knowledge). Zijn meest bekend gedicht is On the Move, een beschrijving van een sociologisch verschijnsel der vijftiger jaren - de gemotoriseerde nozembenden -, waarin hij, net zoals Larkin met zijn reizigersmotief, de onrust, het menselijk zoeken naar harmonie poëtisch verwoordt:
On motorcycles, up the road, they come:
Small, black, as flies hanging in heat, the Boys,
Until the distance throws them forth, their hum
Bulges to thunder held by calf and thigh.
In goggles, donned impersonality,
In gleaming jackets trophied with the dust,
They strap in doubt - by hiding it, robust -
And almost hear a meaning in their noise.
Al weten ze niet waarheen, ze weten wel dat ze op hun motoren ontsnappen aan dwang en conventie. Zo ligt reeds in de afkeer van niet meer geachte dingen iets positiefs, alhoewel Exact conclusion of their hardness / Has no shape yet. De twijfel wordt in de glimmende jassen ingeriemd. Een indringend beeld van onze klatergouden beschaving. De oplossing ligt in de actie, hoe onduidelijk ook het doel moge zijn (cfr. laatste strofe: At worst, one is in motion; and at best, / reading no absolute, in which to rest, / One is always nearer by not keeping still). Klinkt ook in To Yvor Winters, 1955 niet hetzelfde pleidooi voor wilssterkte, actie en discipline?
But sitting in the dusk -
though shapes combine,
Vague mass replacing edge and flickering line.
You keep both Rule and Energy in view,
Much power in each,
most in the balanced two:
Ferocity existing in the fence
Built by an exercised intelligence...
Zoeken dus met eigentijdse beelden naar de metafysiek, de zin, de identiteit. In zijn vorig jaar nog uitgegeven Jack Straw's Castle (bij Faber) wordt deze speurtocht in een mildere toon voortgezet, onder stuwing van de Fire at my centre / Burning since my birth / Under the pleasant flesh (The Geyser). Kingsley Amis is best gekend door zijn populaire Angry-Young-Man-roman Lucky Jim. In de Movement-poëzie bespeelt hij ook de thema's van liefde, eenzaamheid en levenszin. In A Point of Logic heet dat Leave the door wide open / And fall on each other, / Clothes barely wrenched aside / Stay only a minute, / Depart separately; / And use no names...: triest beeld voor de eenzame liefde-samen. Donald Davie was de belangrijkste theoreticus van The Movement-dichters met zijn Purity of Diction in English Verse’ van 1952. Zijn eigen poëzie voelt even koud aan en rationeel aan als de gekozen titels (o.a. Brides of Reason (1955) A Winter Talent (1957). Enkele ontsnapten eraan door hun evenwicht tussen ratio en gevoel zoals Time Passing, Beloved:
Time passing, and the memories of love
Come back to me,
carissima, no more mockingly
Than ever before; time passing, unslackening.
Unhastening, steadily; and no more
Bitterly, beloved, the memories of love
Coming into the shore...
Een figuur als Elizabeth Jennings bewijst ook hoe los de samenhang was tussen de Movement-dichters. Als katholiek en vrouw behandelde zij onderwerpen die de andere dichters van Movement weinig boeiden. D.J. Enright is een matig talent met minder hoogten, een technisch lossere stijl, die aan Lawrence Durrell doet denken. John Holloway, docent filosofie met als eerste theoretisch werk (typisch?) Language and the Intelligence verleende ook zijn medewerking aan New Lines. Robert Conquest, de samensteller van de bloemlezing, definieert een gedicht als a sort of structural wholeness involving both the sensuous world and the practice of art; deze wholeness is een evenwicht tussen kennis, bezinning en vlotte vormgeving, zin voor opbouw. John Wain tenslotte, die in Oxford - de Movement is bij uitstek een academische aangelegenheid! - Kingsley Amis en Philip Larkin leerde kennen, en vanuit die impuls belangrijke romanauteur - Angry Young Man! -, criticus, BBC-medewerker, werd, gaf een vijftal dichtbundels uit (o.a. Mixed feelings (1951): A word carved on a sill (1956)). Scherpe intelligentie wordt in gave vorm gegoten, vaak in drie-regelige strofen. Zijn thematiek neemt hij zoals Larkin en Amis uit de dagelijkse situatie, wars van dogmatisme en schijnheiligheid met de waarde van het individu in het centrum, de noodzaak oud leed te kunnen vergeten om verder te kunnen leven (The Sun: This same sun, like a severe comet, / rises over old disappointment. II But how to accept it? is the problem. / How to bear the pain of renewal?) Er is de angst voor eenzaamheid en dood in The Bad Thing (Sometimes just being alone seems the bad thing / Solitude can swell until it blocks the sun / It hurts so much, even fear, even worrying / over past and future, get stifled... It follows you to the end.
In het spoor van de Movement kunnen we enkele andere dichters rangschikken: Anthony Thwaite, Alan Brownjohn, Tony Corner, Jon Stalwarthy, John Fuller, Dom Moraes, Peter Dale, Brian Jones, D.M. Thomas, Barry Cole, Miles Burrows. | |
[pagina 90]
| |
De jaren 60 zou een poëzie brengen die reageerde tegen de ingehouden gedisciplineerde, naar evenwicht in vorm en inhoud zoekende vijftigers, die, volgens het woord van criticus-dichter Alvarez (o 1929, - die als dichter eerst bij de Movement-dichters aanleunde, later zich eerder naar de Amerikanen Robert Lowell, John Berryman en Sylvia Plath richtte -, zich lieten beheersen door de gentility, de zachtaardige voornaamheid. Met Ted Hughes, de tragische uit Amerika gekomen Sylvia Plath, John Silkin en vele anderer verlaten wij die ingehouden voornaamheid. Ted Hughes (o 1930) met zijn poetry of violence maakte zijn literair debuut in duidelijk contrast onder het heersend klaar en ingetoomd gesternte van Robert Conquest New Lines. Zijn The Hawk in the rain (1957) zette een reeks dichtbundels in die hem tot verschillende literaire prijzen zou opvoeren (o.a. in '69 de internationale literatuurprijs van de stad Florence). Met Lupercal en Wodwo is hij de belangrijkste dichter van de nieuwe generatie. Naar aanleiding van een prijstoekenning van de Poetry Book Society voor zijn The Hawk in the Rain vatte hij zelf zijn poëzie samen: What excites my imagination is the war between vitality and death and my poems may be said to celebrate the exploits of the warriors of either side. In dit werk, opgedragen aan de tragische Amerikaanse Sylvia Plath, toen zijn vrouw, die in februari 1963 zelfmoord pleegde, deelt ook de liefde in dit wrede tweegevecht.
Desire's a vicious separator in spite
Of its twisting women round men:
Cold-chisels two selfs single as it welds hot
Iron of their separates to one.
Old Eden commonplace: something magnets
And furnaces and with fierce
Hammer-blows the one body on the other knits
Till the division disappears
Het einde van dit gedicht laat geen twijfel bestaan:
Each, each second, lonelier and further
Falling alone through the endless
Without-world of the other, though both here
Twist so close they choke their cries.
(Incompatibilities)
In zijn vele natuur- en diergedichten vinden wij zijn optie in die trieste situatie: onversaagde levensdrang, vitaliteit, een ‘nicht raisonieren’, zich niet aan een verlammend bewustzijn laten tenonder gaan. De onnadenkende blinde kracht van de lijsters in zijn Thrushes staan in schril contrast met de indolent procrastinations, de yawning states en head-scratchings van de mens. In een interview in The Guardian, 23-3-65, verklaart hij over de dieren: They're continually in a state of energy which men only have when they've gone mad. This strength arises from complete unity with whatever divinity they have... My poems are not about violence but vitality. Diezelfde onverdeelde kracht komt dikwijls voor in de beschrijving voor het oog der dieren: de geit in Meeting with a ray / Slow and cold and ferocious as a star; de vos in The Thought-Fox, across clearings, an eye, / A widening deepening greenness, / Brilliantly, concentratedly, / Coming about its own business. Het leven is een geweldige uitbarsting op achtergrond van de leegte: The sea with its meaningsless voice / Treating alike the dead and its living... (Pibroch, 1967) Dezelfde mysterieuze kracht treft ook Jon Silkin (o 1930) in zijn dier- en bloemgedichten (Caring for the animals, Worm, A Daisy, A Bluebell, Lilies of the Valley, Dandelion, Flatfish). Als stichter van het tijdschrift Stand bewees hij ook zijn grote aandacht voor buitenlandse poëzie (in de Stand-bloemlezing bij Penguin door Silkin uitgegeven Poetry of the Committed Individual is dit duidelijk te merken). Emotioneel-expressionistisch is het werk van Sylvia Plath. Deze tragische, vaak hysterische figuur wordt in een aparte nota door Dr. Vic Doyen in dit nummer behandeld. Ook de reeds vermelde Alvarez en Francis Berry (o1915) schreven in de expressionistische trend van Hughes, Plath, en Silkin.
De zestiger jaren worden ook getekend door een protestgroep, in het midden der vijftiger jaren ontstaan, The Group. Philip Hobsbaum (o 1932), stichter en bezieler van deze groep, zocht in eigen werk naar klaarheid, natuurgebondenheid, wars van de traditie van Ezra Pound of Eliot. Samen met de tweede bezieler van deze groep, Edward Lucie-Smith, de uitgever ook van Britisch Poetry since 1945 (Penguin), verzorgde hij de bloemlezing van The Group (A Group Anthology, 1963). Andere Group-genoten waren Martin Bell (o 1918), Peter Porter (o 1929), met bijtende satirische verzen, Peter Redgrove (o 1932), tijdgenoot van Ted Hughes in Cambridge en ook wat de expressie betreft aan hem verwant; David Wevill (o 1935) en tenslotte George Macbeth (o 1932), een opvallende verschijning in de hedendaagse Engelse poëzie, met reeds een tiental verzenbundels, waarin de gedichten treffen door hun verscheidenheid in vorm, vaak verrassend-experimenteel.
OWL
is my favourite. Who flies
like a nothing through the night,
who-whoing. Is a feather
duster in leafy corners ring-a-rosy-ing
boles of mice...
In de zestiger jaren ook groeide de tendens van decentralisatie: London verliest het toonaangevende aspect, kleinere groepen van heel verschillende aard zijn werkzaam in de provinciesteden Birmingham, Liverpool, Newcastle, Belfast. De Birmingham groep met Gael Turnbull (o1928) en Roy Fischer (1930) openen de Engelse poëzie voor buitenlandse invloeden (cubisme, symbolisme, Black Mountain poets, Pound). Liverpool verwerft bekendheid met de pop-poetry. Deze poëzie, gericht tegen stagnerend formalisme, onder invloed van radio, TV, jazz, pop songs. Poëzie wordt er gepopulariseerd en als protestmiddel gebruikt. Modernistische invloeden (Picasso, Apollinaire, Marinetti, Majakovsky, Russische futuristen) laten zich nawijzen. Adrian Henri, de grote theoreticus van de Pop-groep, niet toevallig een dichterschilder, wendt, net zoals de surrealisten of onze Van Ostaijen, de typografie als expressiemiddel aan (zoals in zijn James Ensorhulde The Entry of Christ into Liverpool.
familiar faces among the crowd
faces of my friend the shades of Pierre
Bonnard and
Guillaume Apolinaire
Jarry cycling carefully through the crowd.
A black cat
picking her way underfoot
posters
signs
gleaming salads
COLMANS MUSTARD
J. Ensor, Fabriqueur de Masques
HAIL JESUS, KING OF THE JEWS...
Men merkt tussen haakjes hoe laat eigenlijk die poëzievorm in Engeland (‘splendid isolation’) aangewend wordt. Dichter-schilder-jazzmuzikant Henry Graham (o 1930) wordt in het typisch pop-karakter en het muzikaal aspect zeker door Roger McGough (o1937) overtroffen. Deze poëzie-om op-te-voeren, in Summer with Monika (1967), | |
[pagina 91]
| |
Watchwords (1969), After the Merrymaking (1971), voert vaak tot speels-tragische gedichten:
in a corner of my bedroom
grew a tree
a happy tree
my own tree
its leaves were soft
like flesh
and its birds sang poems for me
then
without warning
two men
with understanding smiles
and axes
made out of forged excuses
came and chopped it down
either yesterday
or the day before
I think it was the day before
(Dreampoem)
Ook Brian Patten (o 1946), rijkelijk persoonlijk in Frankrijk beïnvloed, bespeelt protesterend het thema van de fysieke en morele ondergang (...And hurdled together for comfort and for ease / Let us note in separate ways / How we are lost in our isolation / And count on our fingers / The passing of days (in In numerous city gardens). De belangrijkste figuur uit de groep dichters die zich in Belfast laten opmerken - een groep die onder de invloed én van The Movement én van The Group staat (zeker door het verblijf van de stichter van The Group, Philip Hobsbaum aldaar), - is Seamus Heany (o 1939). In een neo-Georgiaans heimwee beschrijft hij brilliant, vlot en gemakkelijk, zijn liefde voor de natuur in Death of a Naturalist (1966). Uit het titelgedicht volgende eindpassage:
Right down the dam gross-bellied frogs were cocked
On sods; their loose necks pulsed like sails.
Some hopped:
The slap and plop were obscene threats.
Some sat
Poised like mud grenades, their blunt heads farting.
I sickened, turned, and ran. The great slime kings
Were gathered there for vengeance and I knew
That if I dipped my hand the spawn would clutch it.
Een nadere trend in de recentste poëzieontwikkeling is de grote openheid van de dichters voor het buitenland waar we al hier en daar op gewezen hebben. Een dichter zoals Charles Tomlinson (o 1927), die reeds in 1951 zijn eerste bundel liet verschijnen (Relation and contraries), weet juist die invloeden harmonisch met zijn Engelse gevoeligheid te verzoenen. Hij is een scherp waarnemer van natuur en omgeving, en zoekt naar niet zo onmiddellijke betrekkingen tussen objecten en tussen object en subject. Titels zoals Eight observations on the nature of eternity of Suggestions for the improvement of a sunset of Nine variations in a Chinese winter setting (gedichten uit The Necklace 1955, zijn typisch voor iemand die de waarneming onderzoekt naar zijn wisselende facetten en zijn verandering. Werkelijkheid is niet zoals de mens ze ziet. (To love / is to see / to let be / this disparateness / and to live within / the unrestricted boundary between (Face and Image uit American scenes. Reeds in de vijftiger jaren wees hij, als een der zeldzamen, naar de Franse symbolisten. (De la musique avant toute chose / the thin horns gone glacial / And behind blinds, partitioning Paris / Into the rose-stained mist, / He bows to the lookingglass. Sunsets in Antecedents in ‘Seeing is believing’ (1958). Een tweede auteur die uit de veelheid van buitenlandsgerichte auteurs verrassend opspringt is Geoffrey Hill (o 1932). Hij schrijft een moeilijk complex poëzie (zoals in zijn door hem zelf in een essay toegelichte Funeral music). Nergens elders komt de dissident voice which prevails in English poetry, zoals Edward Lucie-Smith het in zijn Britisch Poetry since 1945, (Penguin), uitdrukt, zo sterk tot uitdrukking als in het werk van protestdichters Christopher Logue (1926) bekend om zijn poster-gedichten en zijn lliasparafrasen, en vooral in de zeer populaire Adrian Mitchell (o 1932). Als een noodkreet klinkt het in zijn To whom it may concern:
You put your bombers in,
you put your conscience out,
You take the human being
and you twist it all about conscience out,
You take the human being and you twist it all about
So scrub my skin with women
Chain my tongue with whisky
Stuff my nose with garlic
Coat my eyes with butter
Fill my ears with silver
Stick my legs in plaster
Tell me lies about Vietnam.
In het recent uitgegeven poëzieboek voor schoolgebruik, ‘Time Off’, J. Dentant (Plantyn-Antwerpen), staat het zeer originele, maar schrijnende, The Liberal Christ Gives an Interview:
I would have walked on the water
But I wasn't fully insusred.
And the BMA sent a writ my way
With the very Ieper I cured...
Eindelijk heeft de poëzie de jongeren in al hun levensfacetten veroverd. Dichters die met de gemeenschap en haar problematiek voeling houden worden graag gehoord, uitgedragen. Hun voorbeeld wekt interesse, niet alleen voor de problematiek, ook voor de poëtische verwoording, de poëtische uitdaging. | |
BesluitDe Engelse poëtische geschiedenis van deze eeuw is een ketting van reacties, die bepaalde doorbraken, die op het Europees vasteland reeds lang achterhaald zijn met decennia uitstellen. De reactie in de dertiger jaren tegen de moeilijke, introspectieve, experimentele poëzie van de twintiger jaren, met een technisch-vaardig herstel van traditionele vormen voor sociaal-politieke interesse, wekt een anti-intellectualistische stroming in de veertiger jaren; al te driftige emotie, die uiteindelijk alle concrete inhoud schijnt te weren, botst opnieuw op door academici aangevoerde Movement-dichters, die in de vijftiger jaren, met ietwat heimwee naar de huiselijke Georgians uit het begin der eeuw, goed uitgebalanceerde vanuit de dagelijkse werkelijkheid vertrekkende poëzie brengen; de harde reactie tegen dit gentility in de jaren zestig, het verlies van London als centrum, waardoor - contradictorisch of wellicht vanzelfsprekend - grotere openheid ontstaat op buitenlandse stromingen: dit alles laat vandaag een merkwaardig triumviraat Larkin - Hughes - Gunn achter die de poëtische fakkel doorgeven aan grote figuren zoals Seamus Heany, Geoffrey Hill, George Macbeth. Zonder spijt of naijver weliswaar, want wat opvalt bij het doornemen van de Engelse poëzie is de hechte band tussen alle dichters die elkaar inleiden, toelichten, bloemlezen, uitgeven, met een voor ons landje stichtelijke voorbeeldigheid.
Joost Vanbrussel |
|