Door zijn aandachtige observaties weet hij het kleinste gebeuren belangrijk en boeiend te maken: Avond.
Met duizend takken buiten
wat koert, vergaat op blad
na blad het licht dat dooft.
In strijklicht hangt, in zwijgen
wat door de takken schoof,
het druk vervoer van stilte.
Vele dichters vandaag hebben de experimentele uitbarsting van de vijftiger jaren reeds als een traditie verwerkt. Wij vinden meer gekalmeerde beelden-samenscholingen, doorweven met directe belijdenis en nuchtere bedenkingen. De existensialistische angst en de pessimistische visie op het leven zijn toch nog duidelijke ingrediënten van F. Handpoorters poëzie - Bericht uit de gekwetste tuin. In zijn dichtbundel die opent met een visionaire cyclus over een oerverleden, doorkruist met helse beelden van een nabijer oorlogstijd, krijgt zowel mens als natuur een domper opgezet. In deze poëzie grijpt de verbittering om zich heen. Zijn beste gedichten schrijft Handpoorter echter wanneer zijn donkere angst geconfronteerd wordt met de meer breekbare wereld van vrouw en kind: Angst en Slapend waarin hij besluit: geluk wordt op / een lage toon / gezongen.
Ook Jan Veulemans in Anders denkend is zich bewust van de bedreigingen, in natuur en wereld maar door zijn onuitroeibaar geluksverlangen en een diepe religiositeit blijft zijn stem heel wat milder dan die van Handpoorter. Het is een rustige gedachtenlyriek die van vakmanschap getuigt.
Walter Haesaert in Langzaam naar het zand verbindt beeldenrijkdom met muzikaliteit. Natuur en gemoedsgesteltenis vloeien constant door elkaar en geven zijn poëzie een tintelende lichtvoetigheid gedragen door een lichte weemoed of verdriet. Toch dreigt zijn vers, vooral als de gevoelsintensiteit afneemt, wel eens tot stereotypie te neigen.
Vanuit de neo-experimentele woord-overdaad is L.M. van den Brande in Alchemie van de roos geëvolueerd naar een beheerste minder hermetische poëzie die zich vooral in de dood verdiept. Uiteraard blijft dit een hoog-gestemde poëzie maar die in haar somberheid waarachtige momenten bereikt:
om wie niet meer is. twijfel ik.
of ik hier nog ben. er was
beweging, doch trager dan de
vruchtbaarste onvruchtbaarheid.
Als vertolker van een ‘generatiebeeld’, kwam Jotie 't Hooft in de poëtische actualiteit. Van deze jonge dichter verscheen de tweede bundel Junkieverdriet; de verslaafde aan verdovende middelen wordt een verslaafde aan verdriet. 't Hooft herkent hierin een grondtoon van deze tijd. Bij deze dichter komt het fin-de-siècle in al zijn zwaarmoedigheid, zwartgalligheid en machteloosheid weer naar boven. In de vormgeving gaat dit gepaard met retro-verschijnselen als rijm, metrum, kwatrijnen. In deze gedichten geeft 't Hooft o.m. een beeld van zijn voorbije jeugd, zijn vader, zijn moeder, de vrienden enz. Zijn gevoelswereld schommelt tussen agressieve afkeer en hopeloze toenadering en deze heftigheid wordt op verhoogde toon, met pathetische beelden, emotionele erupties vol belijdenissen opgediend. Intensiteit wordt niet zelden verward met hoogdravendheid en levensvisie met goedkoop pessimisme (kruipen uit de schaduw der ouders naar de schaduw van de dood). Maar bewonderenswaardig aan deze dichter is wel zijn sterke taalkracht en zijn dikwijls reeds duidelijk vormvermogen.
Hamelinks Niemandsgedichten bewijzen het moeilijke, spreken in onze tijd. Zijn poëzie is een moeizaam lospeuteren van de zin uit het dichte zwijgen. Voor deze dichter is poëzie geen klein gesprek met alledaagse ervaringen maar een geloof dat het oneindige nastreeft, ‘de verduurzaming van een duizeling’. Hij gelooft ook in het autonome vers; hij wil geen gedicht schrijven ‘dat om te bestaan steun zoekt buiten zichzelf. Dat gedicht gedijt niet omdat het niet diep in de werkelijkheid, dat wil zeggen in zichzelf geaard is’. Zijn gedichten handelen over de grote dingen - lucht en grond, leegte en mensen. Zijn mens is machteloos, spreekt in sneeuwblind vertrouwen heldere wartaal, zo hoopt Hamelink. Het is een koele, intellectuele poëzie die vooral grijnst, nooit glimlacht:
Dood verdicht zich tot leven,
leven wordt dun genoeg voor dood.
Ernstige, diepgravende poëzie die doodsmaskers draagt van versteend leven.
Met de tweede bundel van Arie van den Berg - De kapper spreekt tegen zijn spiegel - ben ik wel het dichtst genaderd bij de pool waarvan taaleconomisch raffinement en vormconcentratie de kenmerken zijn. Van Den Berg schrijft overheersend een objectgerichte poëzie die symbolisch zijn innerlijke bewogenheid moet vertolken. De meest treffende cyclus - uilen - symboliseert het jagen en gejaagd worden in het leven, het opgejaagd worden door de dood. Geknakte ritmes, soms spitsvondige woordkeuze en verwijzingen maken zijn poëzie moeilijk.
Soms krijgt men wel de indruk dat weglating, omissie van associaties, door hem als essentie van poëzie wordt opgevat.
Hiermee komt een einde aan dit nog onvolledig overzicht dat ik karakteriseerde met - weemoed, verdriet zonder moed, een samenvatting van een indruk die ongetwijfeld slechts ten dele de verscheidenheid dekt. Het best lijkt de titel te passen bij de cursieve stijlpool en draagt tot een stuk voorbij het middelpunt tussen de twee polen. De gebalde stijl blijkt van nature zich harder en rigorieker op te stellen en weert zich sterker tegen sentimenten, zowel in levenshouding als gedichtinhoud.
Tot slot wil ik de lezer verwijzen naar verscheidene ‘verzamelde werken’ die dit jaar verschenen.
In drie delen verscheen het werk van Pierre Kemp, een aparte speelse figuur in onze literatuur, veel bewierookt en weinig bestudeerd. Ook Eric Van der Steen publiceerde zijn verzameld dichtwerk onder de titel Gemengde berichten: of, zou ik zeggen, hoe ironie en relativering langzaam ontwikkelen tot cabaret en pastiche.
Van de vijftigers verschenen de verzamelde gedichten van Jan Elburg - bij momenten belangwekkend - en van Remco Campert - een sterke inzet met een zwak slot. In Vlaanderen verscheen het dichtwerk van Jan Vercammen - op vele plaatsen ontroerend en waarachtig werk.
En ik kan niet nalaten ook te verwijzen naar onze oude Afrikaanse taalbroeders en meer bepaald naar het werk van Breyten Breytenbach waarvan vier bundels in ons taalgebied verschenen, drie onder de titel ‘Het huis van de dove’ in oorspronkelijk Zuidafrikaans (toch nog voor ons direct verstaanbaar) en één getiteld, Skryt (met Nederlandse vertaling): merkwaardige dichtkunst, taalintensief en toch tijds- en werkelijkheidsgebonden.
A. van Assche.
Poëziebundels 1976, in volgorde van vermelding:
C. Buddingh'. Het houdt op met zachtjes regenen, Amsterdam, De bezige bij. |
F. De Swert. Wat je hoort zijn de vergeetmenietjes, Brugge, Orion. |
S. Vinkenoog. Mij best, Amsterdam, De bezige bij. |
L. Stassaert. Elixir d'Anvers, Brugge, Orion. |
E. Verpale. Voor een simpel ogenblik maar... |
Gent, Yang-poëziereeks. |
J. Biezen. Ik herkende je in het parsis-vuur, Gent, Yang-poëziereeks. |
B. Büch. Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs, Amsterdam, De arbeiderspers. |
S. Van Den Bremt. Lente in Vorst. Uitgave tijdschrift Kreatief. |
H. Casier. Nabij het donkere water, Brugge, Orion. |
F. Florizoone. Lezen in de appelboom, Nijmegen, Brugge, Gottmer, Orion. |
J. De Poortere. Een dakhaas, Brugge, Orion. |
D. Christiaens. Driehandig, Deurle, Colibrant-uitgave. |
M. De Cree-Roex. Bloem aan het bloed, Deurle, Colibrant-uitgave. |
A. Reniers. Offerland, Deurle, Colibrant-uitgave. |
C.J. Van Geel. Vluchtige verhuizing, Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep. |
F. Handpoorter. Bericht uit de gekwetste tuin, Deurle, Colibrant-uitgave. |
J. Veulemans. Anders denkend, Brugge, Orion. |
W. Haesaert. Langzaam naar het zand, Brugge, Orion. |
L.M. Van Den Brande. Alchemie van de roos, Denderbelle, Animal farm edities. |
J. 't Hooft. Junkieverdriet, Brussel, Manteau. |
J. Hamelink. Niemandsgedichten, Amsterdam, Bezige bij. |
A. Van Den Berg. De kapper spreekt tegen zijn spiegel, Amsterdam, De arbeiderspers. |
Verzamelde gedichten:
P. Kemp. Verzameld werk. 3 delen, Amsterdam, Van Oorschot. |
E. Van Der Steen. Gemengde Berichten. Gedichten 1932-1958. Amsterdam, Querido. |
J. Elburg. Gedichten. 1960-1975. Amsterdam, De bezige bij. |
R. Campert. Alle bundels, Amsterdam, De bezige bij. |
J. Vercammen. Verzamelde gedichten, Brugge, Orion. |
B. Breytenbach. Het huis van de dove, Amsterdam, Meulenhoff. Skryt, Ibidem. |