[nummer 157]
apologie voor de poëzie
Lucebert.
Poëzie, volgens Albert Verwey, hoort bij de wonderen thuis.
Het wonder dat ik heb beleefd
Is juist dat ongestoord verband
Waarin zich vers met vers begeeft...
Het is eigen aan wonderen dat ze iets in zich hebben wat de normale orde der dingen overstijgt. Grote dichters voelen altijd een soort goddelijke aanwezigheid of een goddelijke herkomst van de poëzie: Homeros begint zijn zangen met Zing, godin, van de toorn van Achilles... Een ander dichtwoord zegt: Met gezang stegen de volkeren uit de hemel van hun jeugd af naar het werkende leven... Novalis schrijft: Poesie ist die grosse Kunst der Konstruktion der transzendentalen Gesundheit. Der Poet ist also der transzendentale Arzt. Een dichterschap dat in de grond een soort profetische of priesterlijke dimensie krijgt.
Toch blijft poëzie, hoe verheven ook, een realisatie in het meest alledaagse communicatiemedium, de taal; het is een ‘Sprachliches Kunstwerk’ (Wolfgang Kaiser), dus zal het wonderlijke betrekking hebben op de talige constructie. Zoals ieder kunstwerk geldt ook hier het ‘eenmalige’ samengaan van geest en stof. Critici snellen ons ter hulp: Wenseleers spreekt van het wonderbaarlijke lichaam, Vestdijk, over de glanzende kiemcel, Westerlinck over het schone geheim van de poëzie. In ons pleidooi voor het gedicht moet dus aangetoond worden hoe het wonderbaarlijke taalproduct hemelsbreed van andere taalproducten onderscheiden wordt.
Vooreerst wordt een duidelijk contrast ervaren tussen poëtisch taalgebruik en dagdagelijks, utilitair taalgebruik. Bij het utilitair taalgebruik staat de mededelingsinhoud centraal, maar enkel op grond van haar verwijzing, van haar practische kant. Wij brengen iemand een mededeling over, gericht op en binnen een concrete werkelijkheid, die meestal onmiddellijk de éénduidige zin van de taaluiting mogelijk maakt, ja, meestal zelfs vóór is. Al krijgen we in de poëzie dezelfde driehoeksverhouding (uitzender-boodschap-ontvanger), toch krijgen hier deze componenten een heel andere waarde. De boodschap is niet meer zo strict werkelijkheidsreferentieel; net zoals ieder kunstwerk mist het poëtische kunstwerk ook zijn practische dimensie (wat niet uitsluit dat het een dergelijke dimensie niet kan bezitten). De boodschap is niet zo eenvormig, maar in tegenstelling met de wetenschappelijke taaluiting, - waar men juist streeft naar een niet-te-misvatten éénduidigheid -, voor vele interpretaties vatbaar. Deze veelheid van interpretatiemogelijkheden lijkt op het eerste gezicht in tegenstrijd met het moeizaam zoeken van de dichter naar de gelukte taalgestalte voor zijn poëtische uitdrukking. Maar dit tekort aan éénzinnigheid is geen gebrek. Als wonder immers staat een gedicht bij een mysterie, dat ons immers ook overstijgt, niet door een tekort, maar door een teveel aan licht. Juist door het feit dat de dichter weigert afstand te doen van bepaalde kwaliteitsaspecten van zijn ervaring, maar integendeel die in haar totaliteit wil benaderen, dus vaarwel zegt aan pragmatische of wetenschappelijke bruikbaarheid, schept hij ook de mogelijkheid én het risico dat de lezer bij een rationele benadering van het poëtisch werk, uit die totaliteit enkele - vaak zelfs tegenstrijdige - interpretatielijnen abstraheert. Novalis waarschuwt ons echter:
Die Poesie heilt die Wunden, die der Verstand schlägt. H2O is een perfecte abstractie, puur referentieel, eenduidig - om jaloers op te zijn - ...maar wie wil weten wat water écht is leze bijvoorbeeld Snoeks Een zwemmer is een ruiter, want de werkelijkheid spreekt de totale mens aan: het gevoel, verstand, verleden, toekomst, zintuigen, associaties, frustraties, trauma's... Zo groeit de poëtische werkelijkheid uit tot een zelfstandige alternatieve realiteit.
Daarom juist schrikt de dichter zo terug voor dagelijkse woorden in hun gewone dagelijkse zetting en zegging. Door hun frequentie in steeds gelijkaardige situaties zijn ze voor de ‘luisteraar’ tot pure afgesleten clichés verworden, die de geest van de ontvanger nagenoeg automatisch in de gangbare richting duwen. De dichter, als woordmagiër, tracht opnieuw de aandacht op het woordmateriaal zelf te trekken, laat dit opnieuw, door zo te zien louter formele ordeningsprincipes, zoals vers, metrum, ritme, rijm, verrassend overkomen, aan diepte en niveaus winnen; de lezerluisteraar krijgt opnieuw de vreugde van de eerste ontmoeting van woord en werkelijkheid. Vergelijk een dagdagelijkse uitspraak als De heer Peeters verzoekt om een afspraak morgen om 16 u. met het begin van een gedicht van Hugues Pernath ‘morgentaal van een vergeefse boom’: de eerste uitspraak is oneindig varieerbaar (Morgen 16 u.: Peeters onderhoud of Peeters wil een onderhoudje morgen te 16 u. enz...), de zin, de betekenis is ‘losmakelijk’, afschepbaar als het ware, transcendent zegt E. Souriau, in de betekenis van overstijgen van die bepaalde taaluitdrukking, dus ook, zonder enig onrecht, vertaalbaar.