| |
| |
| |
Het Rubensbezit van enkele Antwerpse kerken
De kerken van Antwerpen zijn de eerste en - doorheen zjin hele loopbaan - zeer belangrijke opdrachtgevers van Rubens geweest. Dat houdt verband met de tijd en met de geschiedenis. De Kerk van de Nederlanden was gewikkeld in de strijd tegen de Reformatie met haar eigen sterke beweging, die zij voorhield onder de naam van Contrareformatie. Daarmee wilde zij met alle macht en praal de zege uitroepen van sommige dogma's en de heiligenverering op het voorplan plaatsen, in tegenstelling met de opkomende protestantse richtingen.
Was Pieter Pauwel Rubens de uitverkoren kunstenaar niet die de idee van deze triomfalistische Kerk in zich droeg en ze op meesterlijke wijze kon uitbeelden?
Hij streed er dan ook geestdriftig voor met zijn persoonlijke middelen: vlammende kleuren en weelderigheid van decor, waarin mooie vrouwen, mollige kinderen, geharnaste ruiters, bloemenkransen en zwevende engelen op een achtergrond van klassieke schoonheid sierlijk bewegen.
Het is vanzelfsprekend dat wij zulke werken niet louter ‘religieus’ aanvoelen in hun essentie, al zijn ze dan ook in een religieuze context te beoordelen: de religieuze onderwerpen op zichzelf dienden inderdaad als wapens in de strijd en werden alzo bedoeld door de opdrachtgevers, aangevoeld door de gelovige menigte en, niet het minst, door de kunstenaar zelf, een vroom, godsdienstig man. Zijn opdrachtgevers, kloosterlingen als Dominikanen, Minderbroeders en vooral de Jezuieten vonden in hem de geniale uitbeelder van hun strijdplan, het volk zag zijn eigen idealen glorieus op doek gebracht en hijzelf kon - in dienst van de Kerk waarvan hij trouw aanhanger was - zijn eigentijdse kunstideeën en zijn persoonlijk temperament volledig uitbeelden en uitleven.
Omdat die religieuze onderwerpen zo talrijk in Antwerpen vertegenwoordigd zijn - zelfs in de musea - krijgt men wel eens de neiging dit facet van zijn oeuvre te overschatten. Het is en blijft één enkel facet van een geweldig oeuvre van een geweldig kunstenaar, die menigvuldige genres heeft beoefend. Om andere werken te zien moet men nochtans naar andere steden en meestal naar andere landen.
Zijn beginperiode was dubbel gericht: humanistisch en godsdienstig. Hij beleefde ze beide te Antwerpen, waaraan hij - doorheen alle wederwaardigheden en verplaatsingen - als stad, altijd trouw is gebleven en die hij sterk, door zijn eigen wezen, heeft gemerkt. Hij bracht er, bijna als eerste, maar zeker als sterkste, naast de klassieke normen van de Griekse en Romeinse schoonheid, ook de
Antwerpen, St.-Pauluskerk, De geseling. Detail.
| |
| |
eerste barokklanken in onze gotische kerken en was alzo de prestigieuze grondlegger van die eigenaardige paradoxale stijl die erin slaagt gotiek met barok te verenigen, stijl die deze stad, sedert haar gouden eeuw voor altijd heeft gekenmerkt.
Hij was nog maar pas van zijn eerste reis naar Italië terug toen hij hier al, in 1610, de opdracht kreeg een Kruisoprichting te schilderen voor de Burchtkerk of Walburgiskerk. Spoedig daarop volgde, in 1611, een opdracht vanwege de Kolveniersgilde voor een altaarstuk ter ere van haar patroon Christoffel. Beide werken zijn nu de pronkstukken van de O.-L.-Vrouwekerk. (Daarover alles in een andere bijdrage). Max Rooses beweert nochtans dat deze niet de eerste Antwerpse stukken van de meester zijn en dat we vroeger werk moeten gaan opzoeken in de Sint-Pauluskerk waar de ‘Verheerlijking van het H. Sacrament door de Kerkvaders’ prijkt.
| |
Sint-Pauluskerk.
We begeven ons dus naar de drukke volkswijk waar het grootste complex gebouwen ligt dat vroeger bekend was als het Predikheren- of Dominikanenklooster. Deze monniken zouden het werk, dat geheel aan de gedachtenwereld van hun orde beantwoordt, besteld hebben bij ‘mijnheer P.P. Rubens’ in 1609. Voor het eerst vinden we het in een inventarisstuk vermeld in 1616 en wel in een inventaris van de ‘capelle van den H. Sueten Naem’ als ‘De realiteit van den Heylighen Jhesus en den H. Sacramente’. Verkeerdelijk wordt het wel eens ‘Disputa’ genaamd, in duidelijke overeenkomst met de Disputa van Rafaël, dat Rubens te Rome gezien had. Toch gaat het hier veel meer om een ‘Verheerlijking van het H. Sacrament door Kerkvaders’. We zien hier immers de remonstrans in het midden staan en van beide zijden van de tafel redetwisten godgeleerden over het geheim van de Eucharistie, waarvan te dien tijde de leerstelling door de Protestanten aangevallen was. Onder de geleerden herkennen we Sint-Thomas van Aquino, de H. Hieronymus, de heiligen Ambrosius en Augustinus die allen op één of andere wijze aan de gedachtenwisseling deelnemen.
Met dit groot paneel van 369 op 241 cm. bekent Rubens voorzeker dat hij de Disputa van Rafaël had bestudeerd, er is zeker overeenkomst te merken, toch bereikt hij hierin nog helemaal niet de monumentaliteit van de Italiaanse meester; zijn kleuren ook zijn nog dof of hard en de compositie, waarin hij later zo sterk zal zijn, vertoont nog weinig eenheid. Waarschijnlijk gaat het hier toch om een werk dat Rubens wel besteld werd maar waarvoor het grootste gedeelte door leerlingen werd uitgevoerd. Enkele Rubeniaanse figuren op de voorgrond kunnen ons wel boeien maar, kunstzinnig gezien, bereikt dit paneel de hoogte nog niet van wat spoedig volgen zou. Zoals bijna alle kunstwerken die zich in kerken en kloosters bevonden, werd ook dit paneel, in 1794, naar Parijs gevoerd als oorlogsbuit. Het werd toen gemeld als een werk van Rubens. Bij zijn terugkeer in het land, in 1815, werd het echter vermeld als ‘van Rubens of één van zijn leerlingen’. Wat er ook van zij, interessant is het wel als vergelijkingsmateriaal.
Meer waarschijnlijkheid met een ‘echte’ Rubens te doen te hebben blijkt wel uit het schilderij ‘Aanbidding der herders’, uit 1611 stammend. Een hele tijd werd hiervan ook het auteurschap voor onzeker gehouden, maar, enkele decennia geleden konden Ludwig Burchard en Leo van Puyvelde het als een volwaardig werk van de grote meester in ere herstellen. Men beroept zich daarvoor op een compositie, in Italië gemaakt, en op de kleurenpracht, die pas, na de volledige restauratie van het werk, in 1968, ten volle zichtbaar is geworden. Vooral de volkstypes, de zeer los uitgewerkte figuren en het licht van het Kind uitstralend, duiden op een Italiaanse invloed, daar waar ook de meer gedurfde penseeltrekken als geheel persoonlijk kunnen aangevoeld worden.
Veel sterker nog is Rubens in deze kerk vertegenwoordigd door ‘De Geeseling’, een werk uit ongeveer 1617, geschilderd in opdracht en voor rekening van de Antwerpse koopman Louis Clarisse. Het maakt deel uit van een cyclus van 15 panelen, alle van dezelfde grootte en elk een der 15 mysteries van de H. Rozenkrans uitbeeldend. Ze werden elk afzonderlijk door een rijke mecenas bekostigd en ten geschenke gegeven aan deze Dominikanerkerk waar de devotie aan de rozenkrans bijzonder in ere werd gehouden. Verschillende kunstenaars werden voor de reeks aangesproken (er is een Jordaens en een van Dijck tussen) wat de grote diversiteit en uiteenlopende kunstwaarde verklaart. De 15 panelen worden nog altijd in rij voorgesteld; de Geseling echter, omwille van zijn beroemde maker, kreeg een aparte plaats in de kerk en werd in de reeks vervangen door een kopie. Met alle andere uit de rij merkt men wel overeenkomst in die zin, dat alle figuren levensgroot zijn en steeds op de voorgrond staan. De diagonale compositie, die Rubens ons reeds gewoon maakte in zijn twee Kruistaferelen van de kathedraal, is hier ook voorhanden, doch schijnt de rechte lijn wel doorbroken door geweld en brutaliteit. Tevens geeft dit gebogen lichaam van de lijdende Christusfiguur een element aan van de barokstijl: de beweeglijkheid is hier vermengd met sierlijkheid en kracht. De drie figuren lijken trouwens wel gebeeldhouwd, zo sterk is het reliëf aangegeven.
Deze kerk was vroeger ook in het bezit van een groot hoofdaltaarstuk ‘Sint-Dominikus en Sint-Franciskus ten beste sprekend voor de wereld’. Dit werk kwam, na de ontvoering van 1794 nooit terug, daar het door keizerlijk decreet reeds aan het museum van Lyon was toegewezen. Daar verblijft het nu nog steeds.
| |
| |
| |
Sint-Caroluskerk.
In 1620, als Rubens, zowel in binnen- als buitenland, volop aan grote opdrachten werkte, werd hem ook een contract voorgelegd vanwege de Antwerpse Jezuïeten voor hun kloosterkerk, welke in 1621 zou ingewijd worden onder het patroonschap van O.-L.-Vrouw en de toen Zalige Ignatius van Loyola. Zij werd geheel in barokstijl opgericht - de nieuwigheid van de tijd - en de bouwmeesters ervan waren Pater F. Aguilon, S.J., rector van het klooster en Broeder Petrus Huyssens. De kerk maakte deel uit van het groots complex gebouwen waarvan een deel nu nog, op het Conscienceplein, ingenomen is door stadsbiblioteek, pastorij en college. Het aandeel van Rubens is zeker ook merkwaardig in de architectuur van de kerk. Door ontwerpen en tekeningen, door persoonlijke contacten en invloed op de Jezuïeten, verheugde Rubens zich voorzeker te kunnen bijdragen tot het opbouwen van een der eerste kerken in de door de Jezuïeten zozeer gewaardeerde stijl opgetrokken. Om het aandeel van Rubens te bewijzen, bewaart men wel in de Albertina te Wenen een ontwerp voor de gevel en een tekening van het hoogaltaar. We moeten echter maar het pleintje bekijken, geheel beheerst door de luisterrijke gevel van de Caroluskerk om aan Rubens te denken. Het zal hem een feest zijn geweest hieraan mee te werken; de zwierige trant van het geheel beantwoordt immers aan zijn eigen uitbundigheid. Hij is er alom tegenwoordig: in de rijke barok, in de sierlijke Italianiserende torenbekroning zowel als in de bloemfestoenen en putti van de versieringen en allerlei details. Het middenmedaljon met het wapen IHS, triomfantelijk door engeltjes omringd, is naar een tekening van zijn hand. Binnen in de kerk zien we al aanstonds op naar de halfronde kap van het koor, ook weer door engelen en bloemfestoenen versierd. Voor wat schilderijen betreft moeten we, helaas! enkel op herinnering teren. De twee grote panelen hem door contract besteld ‘De wonderen van de H. Ignatius de Loyola’ en
‘De wonderen van de H. Franciscus Xaverius’ bevinden zich nog altijd te Wenen (ook weer door keizerlijk decreet daar gebracht en nooit teruggekeerd) en de aanzienlijke reeks 39 plafondschilderijen, in 1620 besteld, werd, helaas! door een brand vernield in 1718, te zamen met heel het schip van de kerk. Die plafondstukken stelden taferelen van het oude en het nieuwe Testament voor, verschillende heiligenfiguren waaronder de patroon van Aartshertog Albrecht en de drie patronessen (Elisabeth, Clara en Eugenia) van Aartshertogin Isabella. Daarbij nog zeer volksgeliefde heilige vrouwen als Barbara, Lucia,
Antwerpen, St.-Caroluskerk, gevel.
| |
| |
Antwerpen, St.-Caroluskerk, kazuifel.
Margareta, Magdalena, dit alles in verband met de heiligenverering door de Contrareformatie aanbevolen. Hoe dit groots werk eruit zag kan men zich enigszins indenken door een in waterverf uitgevoerde en verkleinde kopie die zich in het Stedelijk Prentenkabinet bevindt. Achter het altaar van de Sint-Jozefskapel hangt nu ook nog wel een kopie van een ‘Terugkeer van Egypte’ en eveneens een kopie van ‘De Hemelvaart van Maria’ waarvan het origineel door keizerin Maria-Theresia naar Wenen werd gevoerd en er ook nog altijd wordt bewaard in het Kunsthistorisches Museum. Het was één der twee grote altaarstukken, bestemd voor het draaiend hoogaltaar. Schamele troost, weliswaar!
De prachtige O.-L.-Vrouwekapel, ook wel Rubenskapel geheten, werd in haar geheel door de brand gespaard en hier zien we nog de oorspronkelijke zolderreliëfs door Rubens getekend - een prachtige synthese, als het ware, van zijn aanbreng in dit architecturaal geheel. In de schatkamer van de kerk bewaart men ook nog een zogenaamd Rubensgewaad, bestaande uit een kazuifel, twee dalmatieken en een koorkap. De geborduurde medaljons stellen tonelen voor uit het leven van Jezus en Maria en van sommige heiligen. Zou het te mooi zijn om waar te zijn dat - zoals overgeleverd - Helena Fourment deze medaljons in geschaduwde gouddraad heeft geborduurd? We zouden het graag geloven. Deze kazuifel werd, in 1629, aan het
Antwerpen, St.-Augustinuskerk, De verering van de H. Familie. Detail.
Broederschap van de Karmel bij de O.-L.-Vrouwbroeders op de Meir geleverd, wat de aanwezigheid van enkele Carmelietenfiguren verklaart. In de tekening en het loofwerk van die medaljons is voorzeker de hand van Pieter Pauwel te herkennen. Al die herinneringen brengen ons voorzeker in de sfeer, maar het spijtige feit is er: de meest Rubeniaanse kerk van Antwerpen, de ‘marmeren tempel’ waaraan hij zelf heeft meegewerkt, blijft zonder één enkel Rubensschilderij.
| |
Sint-Augustinuskerk.
Om het groot altaarstuk te zien dat in de Augustinuskerk sedert 1628 te pronk stond, onder de benaming ‘De H. Familie en veertien heiligen’ of ook nog ‘Het mystiek huwelijk van de H. Catharina’, zullen we nu naar het Museum voor schone Kunsten moeten gaan. Daar verschijnt het in prachtig gerestaureerde staat. Maar het is zo innig verbonden met de geschiedenis van de nu leeggemaakte en naar restauratie wachtende Augustinuskerk dat we het in de lijst van het Antwerps kerkbezit toch niet mogen onvermeld laten.
Voor het hoogaltaar van de toenmalige nieuwe kerk der Paters Augustijnen werd het in 1628 bij Rubens besteld: een kolossaal doek van 5,64 op 4,01 m. De kerk was pas opgetrokken in de ‘nieuwe’ barokstijl en toegewijd aan alle Heiligen en bijzonder aan O.-L.-Vrouw van Loretto; de opdracht liet dus veel vrijheid aan de verbeelding van de kunstenaar
| |
| |
die het doek zeer rijkelijk vulde met heiligenfiguren, welke op hun beurt, aanleiding gaven tot een, in de loop der tijden, afwisselende betiteling. Het is inderdaad mogelijk het onderwerp als het mystiek huwelijk van de jeugdige Catharina te beschouwen. Zij leunt vertrouwelijk op de knie van de H. Maagd en krijgt aan haar toegestoken hand een ring geschoven vanwege de lieve bambino die Christus uitbeeldt. Het onderwerp kan ook een ‘Santa conversazione’ zijn, zoals de Italiaanse meesters die graag voorstelden en waarin ze de gelegenheid vonden vele volksgeliefde heiligen uit te beelden. De veertien heiligen die we hier zien werden door F. Peeters, S.J., alle geïdentificeerd: ze houden allemaal verband met de kerk waarvoor het werk bestemd was.
Wat er ook van zij, Rubens heeft van dit schilderwerk een kleurenfeest gemaakt, een rijkgestoffeerde, weelderige compositie, één van de topprestaties onder zijn religieuze onderwerpen. De opstelling in trapvorm, die we meermaals, rond 1620, bij hem terugvinden, schenkt hem de mogelijkheid veel zwier en beweging aan het geheel te geven en daardoor ook, langs een elegante gebogen lijn van lichtvlekken er eenheid in te brengen. Door een of ander attribuut zijn de veertien heiligen, hier voorgesteld, allen te herkennen. Sint-Jan de Doper in boetekleed, Sint-Paulus met de degen, Sint-Petrus met sleutels, de vrijgevige Sint-Nikolaas met broden, Sint-Laurentius met zijn rooster, Sint-Augustinus - uiteraard op een ereplaats - met mijter, staf en vlammend hart, de H. Wilhelmus met harnas en weggeworpen wapens, Sint-Sebastiaan met pijlenkoker en martelaarspalm, Sint-Joris die de draak verplettert, de H. Agnes met twee schaapjes, in gezelschap van de H. Apollonia en Clara van Montefalco, Augustines, naast de boetvaardige Magdalena. En ten slotte Catharina, dicht bij O.-L.-Vrouw in het volle licht, terwijl Sint-Jozef bescheiden in de schaduw blijft.
Zowel de compositie als elk detail van dit weelderige werk maken het wel tot een der meest markante en prachtigste werken van de meester der Barokkunst. Een grandezzastuk tussen vele, waarbij de vergelijking zich opdringt met het prestigieuze grote doek ‘Aanbidding der drie koningen’ in het Antwerps museum of, maar dan wat intiemer getint, met ‘De O.-L.-Vrouw met heiligen’ uit de Sint-Jakobskerk.
Dit werk uit het Augustinerklooster onderging ook het lot van de vele andere schilderijen uit Antwerpse kerken en werd, te zamen met één Van Dijck en één Jordaens uit dezelfde kerk naar Parijs vervoerd in 1794. De andere goederen der kloosterlingen werden
Antwerpen, St.-Augustinuskerk, De verering van de H. Familie.
| |
| |
Antwerpen, St.-Jacobskerk, O.-L.-Vrouw met heiligen.
verkocht. De drie voornoemde werken kwamen terug te Antwerpen in 1815 en dit Rubenswerk werd dan toch weer op het altaar van zijn bestemming geplaatst in de inmiddels parochiekerk geworden Sint-Augustinus.
| |
Sint-Jacobskerk.
‘Et tu dors à Saint-Jacques, au bruit des lourds bourdons;
Et sur ta dalle unie ainsi qu'une palette, Un vitrail, criblé d'or et de soleil, projette Encor des tons pareils à de rouges brandons.’
Emile Verhaeren
Een andere ‘Rubeniaanse’ kerk vol herinneringen is de Sint-Jakobskerk. Naar haar stoere toren richtte de Meester dikwijls zijn blikken en zijn stappen, toen hij, vanuit zijn huis aan de Wapper, langs de smalle Eikenstraat, de zondagsmis ging bijwonen. Hij was een goed parochiaan!
Enkele dagen voor zijn dood, drukte hij ook de wens uit er begraven te worden en, boven het graf van hemzelf, van zijn vrouw, zijn kinderen en hun nakomelingen, het schilderij te hangen dat hij ervoor bestemde: De H. Maagd door heiligen omringd. We kunnen hem dus zeer bijzonder gedenken als we, vanuit de Wapper, de Meir oversteken, en, langsheen de Eikenstraat, ook onze blik richten op de bonkige Sint-Jacobstoren, zoals hij het zo dikwijls deed. We denken dan even terug aan die junimorgen 1640 (hij stierf op 31 mei) toen de stoet van zijn getrouwen hem daar begeleidde naar zijn laatste rustplaats. In deze prachtigste kerk van Antwerpen wordt de middelste kapel van de kooromgang Rubenskapel geheten. We blijven er stilstaan voor het graf, de wapens, het marmeren O.-L.-Vrouwebeeld door hem aan zijn vriend Faid'herbe besteld en kijken nu op naar een van zijn laatste werken, die ‘O.-L.-Vrouw met heiligen’ die hij, bij testament, voor deze plaats had gewild.
In 1643 werd het daar geplaatst, in 1794 was was het een der eerste kunstwerken door de Fransen begeerd, en volgens hun conventie, naar Parijs vervoerd. In 1801 kwam het wel terug, maar prijkte pas vanaf 1815 opnieuw in deze kerk. De oorlogsomstandigheden van 1940 hebben het weer een tijdje doen verdwijnen en, na een brand in de kerk, in 1967, werd het met de meest moderne middelen, grondig gereinigd, zodat het nu weer, prachtiger dan ooit, zijn plaats kan innemen boven de kelder van de familie Rubens en Fourment.
Dit schilderij spreekt ons niet enkel aan als een groots kunstwerk, maar, doorheen de zwier van de compositie, de weelde van het coloriet, brengt het ons ook in de intimiteit van de mens - de gevoelsmens - die, voor deze ultieme plaats, een soort synthese wenste van zijn leven en zijn talent. Lang heeft de mening gegolden dat het hier ging om familieportretten. Dat zal echter wel een romantische legende zijn. Toch herkennen we wel iets van de trekken van Rubens zelf in de banierdragende Sint-Joris, iets van de blondheid van Helena en iets van de bekoorlijke ernst van Isabella in zijn typische vrouwenfiguren, iets van de molligheid zijner eigen kinderen in de engeltjes en de putti; allerlei figuren trouwens, al dikwijls doorheen zijn werken gezien, en die hier ten uiterste worden geïdealiseerd. Het onderwerp is moeilijk te omschrijven, de heiligen moeilijk te identificeren; het is alweer een ‘sacra conversazione’, als voorwendsel dienend om veel picturale figuren te verenigen, voorwendsel ook om een lyrisch gemoed in vlammende kunst uiting te geven. De kunstenaar schijnt hier enkel het eigen genot van het schilderen te hebben willen botvieren, personages naast elkander te hebben willen plaatsen om een harmonie van kleuren en vormen te bereiken, om warmte uit te drukken, liefde te bezingen, lieftalligheid en kracht, levensvreugde en bewegingslust. Dit is zijn volledigste werk wellicht, zijn meest persoonlijke ook, het einde en de synthese van een prestigieus oeuvre, dat niet ophoudt de verwondering en de bewondering van de kunstwereld af te dwingen. Een werk dat alleen van hem kan zijn, van Pieter Pauwel Rubens, de gouden schilder uit de gouden eeuw van Antwerpen.
Rita Hostie
|
|