| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
Jo Briels
John-Flandersprijs 1975
Wanneer je als preselector zo'n vijfenveertig handschriften te verwerken krijgt, dan heb je het af en toe wel even op de heupen. Van ergernis naar hoop, met een kreun of een bemoedigend glimlachje naar een voorlopig nog onbekend auteur. Tot je, als nummer elf in de reeks, de exotische titel vind ‘Ayu-bowan, Saleem’. Ietwat bevreemdend begin je de lectuur, na een halve bladzijde wordt het je reeds duidelijk: Dit verhaal zou het kùnnen zijn!
Het rukt je in één adem naar het slot, het laat je enigszins verbijsterd zitten. Een topper, torenhoog boven alle andere inzendingen. De vijfhoofdige jury oordeelde er nadien unaniem ook zo over, reeds bij de eerste stemronde. In een enigszins gewijde stilte wordt nadien de ‘briefomslag met kenspreuk’ opengemaakt en de naam van de inzender, Jo Briels, op handgeklap onthaald.
Daarmee is Jo aan zijn eerste bekroning toe. Het moést ervan komen: met enkele stevig gebouwde jeugdboeken had hij reeds de aandacht getrokken maar nog niet de literaire kwaliteiten bereikt van ‘Ayu-bo-wan’. Mogelijk is dit Vlaams Filmpje de doorbraak naar talent-‘bewustzijn’.
Tijdens zijn reis naar Sri-Lanka (Ceylon), met vrouw Tinneke, ontmoette Jo de jongen Saleem, die zijn enige buffel heeft moeten afstaan aan de bonze, om zijn moeder aan een fatsoenlijke begrafenis te helpen. Door honger gedreven vlucht hij naar de stad, waar hij na heel wat wederwaardigheden zijn bestemming zal vinden.
Niet zo maar een verhaal, meegeplukt langs de rand van een rijstveld. Er zit een ‘hart’ in, met een sobere, daardoor
wellicht zo ontroerende zeggingskracht. Voor alle geïnteresseerden, en die zullen wel legio geweest zijn, schreef Jo ondertussen in Zonneland zijn reisreportage over Sri-Lanka. Nuchter... en toch weer onderhuids die roep naar Saleem. We hebben de indruk dat Jo - mogelijk wel onder impuls van zijn eerste bekroning: noblesse oblige - andere wegen zoekt om zich uit te schrijven. Daarvan getuigt zijn jongste boek ‘Vreemde ogen’, dat we willen zien als een tastend benaderen van jeugd, aan drugs verslaafd. We kunnen slechts toejuichen. Al is ‘proberen’ daarom nog niet ‘100% slagen’ (wié wél?), onze sympathie hééft hij. En dat Jo nog veel van zich zal doen spreken, staat voor ons als een paal boven water.
Terloops: Hoeveel Vlaamse auteurs hebben hun uiteindelijke doorbraak niet aan de Vlaamse Filmpjes te danken? Dàt moest me wel even uit de pen. Omdat ik zo'n geval ben.
Van harte, Jo... tot een volgende keer!
Cor Ria Leeman
| |
Jan Calmeyn
Prov. Prijs Beeldhouwkunst
Met de toekenning van deze prijs van Oost-Vlaanderen kwam Jan Calmeyn, eerst leerling en daarna leraar plastische kunst H.I. St. Lucas Gent, voor het eerst in het volle daglicht de aandacht vragen. Vanaf zijn eerste skulpturale ondernemingen zocht hij naar een hem eigen subtiel en tegelijkertijd aangrijpend ‘eigentijds’ expressionisme.
Hieruit volgde dat Calmeyn aanvankelijk, op een haast ‘naturalistische’ torso inkervingen maakte, stukken wegsneed, of hyper-realistische fragmenten toevoegde... om zich plots nadien in een ander détail of beeld te gedragen als een volkomen abstract beeldhouwer, die alleen maar speelt met de wetmatigheden van holle en bolle, gladde en korrelige, geometrische of verbrokkelde skulptuurvelden.
Dat hij van natuur uit, aarzelend, tastend, zoekend en soms zeer onzeker (alleen domheid omkleedt zich met zelfzekerheid) in meerdere ‘veldslagen’ de nederlaag leed en de skulptuur verloor tenkoste van de ‘idee’, de stijleenheid tenkoste van de ‘vondst’, de geforceerde ingreep... pleit alleen voor de eerlijkheid waarmee hij op zoek ging naar het eeuwige ‘wie ben ik?’. Langs de nobele weg van vallen en opstaan, misplaatst gebaar en intuitief-uitzuiverend tastend, is uit deze jarenlange worsteling de prachtige stijl geboren waaraan wij een Calmeyn-skulptuur
onmiddellijk herkennen. In het materiaal dat zijn gevoelige vingertoppen het best past, vond hij uiteindelijk zichzelf: het boetseren in was, dat wegsmelt bij het bronsgieten, in vaktaal als ‘verloren-was-techniek’ betiteld. De bronsskulpturen (hoe kleinschalig soms ook hun afmetingen zijn) kenmerken zich allereerst door hun zin voor globaliteit en monumentaliteit, en in uiterst contrast hiermede, door bijzondere tederheid.
Vanuit het gevecht dat zich inmiddels moeizaam voltrok, ontwrong hij ons zijn nieuwe synthese: zijn mythologie!
In al deze figuren konkretiseert hij zijn ‘stijl’. Stijl waaruit alle platvoerse realismen, modische elementen, en onmogelijke kombinaties zijn opgetrokken en verzwonden als nachtnevels, boven een ontwakend landschap. Landschap dat ons een verfijnde, edele, eterische grootheid laat raden, en ons laat wandelen langsheen de gespannen wanden van het subtiele (maar niet zo simpele) GELA-DEN rustpunt: het evenwicht van het kontrapunt.
Harold Van De Perre
| |
J. De Cuyper 80
Pastoor Jan De Cuyper bekleedt een eervolle plaats in de rij Westvlaamse priesters, te beginnen met Guido Gezelle, die hun priesterschap harmonisch wisten te kombineren met hun Vlaamsgezindheid en hun aktieve liefde voor het Vlaams verleden.
In zijn omvangrijk historisch werk -
| |
| |
meer dan 150 studies - neemt de Kortrijkse Onze-Lieve-Vrouwekerk een ereplaats in. Aan dit onvolprezen gotisch meesterwerk, waaraan hij van 1937 tot 1946 als onderpastoor en van 1956 tot 1972 als pastoor verbonden was, heeft J. De Cuyper zijn hart verpand. Geen kerk in Vlaanderen werd door een man meer bewonderd en bemind in geschrift, woord en daad, dan de Kortrijkse Onze-Lieve-Vrouwekerk door J. De Cuyper. Misschien is de gruwelijke verwoesting op 21 juli 1944 voor die kerk een zegen geweest. Onder zijn impuls werd de grafelijke kerk niet alleen wederopgebouwd, maar ook zo verantwoord mogelijk in haar historische toestand hersteld. Nu hij met rust is kan J. De Cuyper nog meer dan vroeger in wetenschappelijke en/of vulgariserende artikels bijdragen tot het prestige van ‘zijn’ kerk.
Aan het Groot Seminarie van Brugge, waar hij van 1915 tot 1920, als voorbereiding op het priesterschap, wijsbegeerte en teologie studeerde, kreeg J. De Cuyper les van president C. Callewaert, een knap historicus, die een vernieuwende invloed uitgeoefend heeft op de geschiedschrijving in West-Vlaanderen.
J. De Cuyper werd de archivaris van het seminarie en verdiepte er zich o.m. in het rijk archief van de onder het zand bedolven Duinenabdij. Zijn interesse voor Ter Duinen zou uitmonden in een paar merkwaardige studies over de beroemde Benediktijnerabdij en in de opgravingswerken, waarvan hij als pastoor in Pervijze (1946-1952) de vakkundige leiding nam. De verrijking van ons erfgoed met de merkwaardige overblijfselen van deze abdij is grotendeels aan J. De Cuyper te danken.
Wegens familiale omstandigheden genoot J. De Cuyper het grootste deel van zijn middelbare studies aan het Kortrijks Sint-Amandskollege (1908-1913). Daar deed Caesar Gezelle hem Guido Gezelle ontdekken. De Cuyper werd een van onze beste G. Gezellekenners. Aan hem danken we o.m. de voorbeeldige tekstkritische uitgave van ‘Tijdkrans’ in de jubileumuitgave van Gezelles volledige werken.
Pervijze was het vierde luik van zijn belangstelling. Als pastoor wijdde hij in het parochieblad van Pervijze meer dan 500 notities over het verleden van dit dorp. Een prestatie, die misschien alleen ingewijden ten volle kunnen hoogschatten.
In het begin van onze eeuw ontstond er in Kortrijk onder impuls van deken Degryse, baron de Béthune, Teodoor Sevens e.a. een historische kring, die met zijn tijdschrift en vergaderingen, lange tijd voorbeeldig werk leverde en naar de maatstaven van die tijd als Vlaamsvoelend kon doorgaan. Spijtig genoeg wist die kring zich niet aan te passen aan de veranderende tijdsomstandigheden. De werkers van het eerste uur verdwenen maar werden in een onvoldoende mate vervangen door jonge krachten. Bovendien trok ‘de Kring’ de konsekwenties niet uit de vernederlandsing van het hoger onderwijs en bleef tweetalig, met het gevolg dat de jonge afgestudeerden afzijdig bleven. Bij gebrek aan eigen Kortrijkse onderwerpen verlegde men de grenzen van de belangstellingssfeer tot... het oude Egypte. Naast die geskleroseerde kring stichtten enkele jongeren samen met J. De Cuyper in 1958 een nieuwe historische kring, De Leiegouw, die zich ‘in het teken... van de culturele opgang van ons Vlaamse volk’ tot doel stelde het verleden van het Kortrijkse in al zijn aspekten wetenschappelijk te bestuderen in onze eigen taal. J. De Cuyper werd niet alleen de wijze raadsman, maar ook de dynamische voorzitter. Door zijn inzet en die van enkele jongeren groeide het tijdschrift van de Leiegouw uit tot een model in zijn soort, zowel naar taal als inhoud. J. De Cuyper leeft voor de Leiegouw. Moge het nog lang zo blijven.
N.M.
| |
Dom Eligius Dekkers
doctor honoris causa Leuven
Hij is een geboren Antwerpenaar (o1915). Hij liep in het O.L. Vrouwcollege bij de jezuïeten humaniora. Na Dosfel en J. Van Reusel werd hij, de benediktijnermonnik, de grote verspreider van het werk van Peter Lippert s.j. Hij kwam te Steenbrugge aan in 1933 onder abt D. Modest Van Assche. Spoedig bleek hij een aanhanger te zijn van Pius Parsch en Romano Guardini. In 1946 beleed hij hoe hij de heilige werkelijkheid van de Liturgie geopenbaard vond in de geschriften van Dom Odo Casel, en hoe hij tenslotte door deze wondere heilige bronnen de taal van de Kerkvaders intenser leerde beluisteren (clavis Patrum Latinorum).
Hij zette deze belangstelling verder met de uitgave van Corpus Christianorum, de ‘Mammutausgabe’, die terecht toegevoegd mag worden aan het ‘Great Historical Enterprises’ door D. Knowles summier beschreven. Het honderste deel van de Latijnse Kerkvaders - dat uitgerekend dit jaar verschijnt-, de éénentwintig jaarboeken Sacris Erudiri, de reeks Instrumenta Patristica, zijn de waardige - hoewel voorlopige - bekroning van een veeleisende wetenschappelijke loopbaan. De uitgave van het verzamelwerk, Corona Gratiarum, moet deze bekroning nog accentueren.
| |
Roger Deruwe
Europaprijs voor Volkskunst
In 1975 werd het R. Veremanskoor uit Brugge bekroond met de Europaprijs voor Volkskunst van de stichting F.V.S. uit Hamburg. Het koor eren, betekent op de eerste plaats zijn dirigent huldigen. Luisteren en rustig, nooit zichzelf opdringend: zo zou men Roger Deruwe (Brugge, 1925) kunnen karakteriseren. Opvallend is zijn brede interesse voor elk aspect van zijn werk, zowel de mensen, met wie hij in contact komt, als de grondige kennis van de vakman.
Vooreerst is er zijn muziektechnische kennis. Hij behaalde eerste prijzen voor harmonie, contrapunt en muziekgeschiedenis, en de uitmuntendheid voor orgel. Na deze opleiding aan het Stedelijk Muziekconservatorium te Brugge, werd hij laureaat orgel en fuga aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent. Dit leidde tot zijn grote liefde voor het orgel.
Begonnen als organist aan de Sint-Jacobskerk, is hij thans organist van de H. Bloedbasiliek en sinds 1969 ook aan de kathedrale Sint-Salvatorkerk, en leraar orgel aan het Groot-Seminarie te
| |
| |
Brugge. Hij is de organisator van de vermaarde Brugse Kathedraalconcerten en concerteert in binnen- en buitenland.
De mens Deruwe kon zich niet beperken tot dit facet van het muziekleven. Te Brussel behaalde hij muziekpedagogische diploma's. Sindsdien is hij leraar aan de Sint-Andreasnormaalschool te Brugge. Eénzelfde bekommernis maakte hem ook dirigent van het R. Veremanskoor en stichter van de Scola Gregoriana. Door dit alles bekleedt hij een belangrijke rol in het Brugse muziekleven.
Het bekroonde R. Veremanskoor staat nu bijna 20 jaar onder de leiding van R. Deruwe. In 1948 door de toondichter Veremans (1894-1969) gesticht, heeft het koor als doelstelling de culturele verheffing van Vlaanderen. Dit behelst niet alleen het propageren van het eigen volkslied in al zijn vormen, waarvoor het de Europaprijs voor Volkskunst ontving, maar omvat ook alle vocale muziek, vanaf de polyfonie tot de hedendaagse werken. Belangrijke realisaties op dit gebied tijdens de laatste jaren waren o.a. de madrigaal-komedie Amfiparnaso (1594) van O. Vecchi (1550-1605), de Johannespassie (1631) van Demantius (1567-1643), de Weihnachtsgeschichte (1933) van H. Distier (1908-1942), als de creaties van Stenen en Brood (1973) en de Matteus-passie (1975), beide van N. Rosseau (1907-1975).
Onder de leiding van R. Deruwe maakte dit koor reeds verscheidene buitenlandse concertreizen in Nederland, Duitsland, Italië, Denemarken en Zuid-Afrika.
Luc Lannoo, Brugge
| |
Frans De Vree
Prijs St.-Martens-Latem jonge Beeldhouwkunst
Geboren op 5 augustus 1934 te Aalst.
Studies: Academie te Aalst: 3 jaar tekenen en schilderen o.l.v. Jozef De Schrijver en Modest Van Mulders; 6 jaar beeldhouwkunst o.l.v. Geo Vindevogel en Marc De Bruyn.
Onderscheidingen: 1959: Jozef Meganckprijs; 1960: Valerius De Saedeleerprijs.
In 1975 won de ‘Rechtvaardige Rechter’: een beeld in gelaste koperplaat dat samen met 121 andere sculpturen was ingediend voor de wedstrijd ‘Jonge Beeldhouwkunst’, ingericht door de Vrienden van het Latems Museum. De schepper van het uitverkoren werk, Frans De Vree uit Aalst, kreeg op die manier eindelijk de erkenning die hij reeds jarenlang verdiende. Maar hij is een man die geen roem najaagt. Buiten een drietal exposities (uitsluitend groepstentoonstellingen dan nog) in eigen stad en een kleine tentoonstelling in de Corneblomme te Westouter - nu reeds veertien jaar geleden - liet hij zijn buitengewoon
werk nooit aan het publiek zien. Zelfs voor de prijskamp kleinsculptuur te Sint-Martens-Latem weifelde hij lang vooraleer deel te nemen.
Frans De Vree is politieinspecteur. Hij is ook een diepzinnig denker. Zijn beroep confronteert hem met alle aspecten van het leven, ook met de zelfkant ervan.
Zijn uniform leidt hem naar alle lagen en standen van de mensheid, die hij in hoofdzaak ontmoet ter gelegenheid van negatieve gebeurtenissen. Bitterheid hebben die doorkijkjes op de mens in zijn kleinmenselijkheid niet nagelaten bij Frans De Vree. We zouden eerder durven stellen dat hij de wijsheid van het relativeren heeft geleerd. Wat niet wegneemt dat hij er een gezonde dosis humor heeft aan overgehouden. Humor dan die hij dikwijls mengt met een tikkeltje gewettigde spotzucht vooraleer hij die in koper slaat en aaneenlast tot portretten van een consumptiemaatschappij die haar gezicht verloor en de modegrillen volgt, tot het wansmakelijke toe.
| |
In Memoriam
Kunstschilder Jos Dufour
Op 14 mei werd Jos Dufour 80.
Zes maand later, op 26 nov., overleed hij ten gevolge van een verkeersongeval. Bij zijn middelbare studies volgde hij de lessen aan de Akademie te Leuven.
Onderging later de invloed van Directeur Alfred Delaunois als gevolg der mystieke sfeer in zijn landschappen. Maakte te Brussel kennis met kunstschilder Frans Lejeune, waarmede hij gedurende drie jaar schilderde, vooral te Oudergem en te St.-Anna-Pede (streek destijds fel bezocht door schilders). Een achttal jaren leefde hij mee met de school van St.-Martens-Latem. Daar was het dat hij getroffen werd door het werk van Valerius De Saedeleer en Albert Saverijs. Deze laatste, waarmee hij erg bevriend was, heeft ongetwijfeld op hem zijn stempel gedrukt als landschapsschilder. Voornamelijk ging zijn voorliefde naar de winterlandschappen. Dit is nog altijd merkbaar in zijn werken. De lucht neemt twee derden van het doek in beslag.
Daarmee wordt de kleinheid van de mens beklemtoond (Streuvels). In 1965 werd hij laureaat in de Nationale wedstrijd te Villers-la-Ville.
Ongeveer twintig jaar geleden ging Jos Dufour naar een tentoonstelling van abstrakte kunst te Brussel (Maurice Schelck). De kleuren boeiden hem zo sterk, dat hij een tweede richting in zijn tot dan toe ekspressionistisch werk volgde. Van het abstrakte kleurenpatroon ging hij naar een surrealisme met sterke verbeelding, vandaar de toetreding tot een nieuwe kunstvorm: de ‘fantasmagie’. In elke boomwortel, steen, puin of holle weg, overal duiken eigenaardige wezens op, vaak met een profiel van een bekende figuur. Onbestaande monsters willen uitdrukken wat de schilder bedoelt met de wereld rondom zich, een wereld die ons doet denken aan Jeroen Bosch. De schilder komt met dit werk slechts zelden op tentoonstellingen in gewone zalen, liefst in het buitenland.
Met deze werken kwam hij onvermijdelijk in kennis met Aubin Pasque - Armand Vereecke - Robert Geenens en andere van het C.I.A.F.M.A. (Centre International de l'Actualité Fantastique et Magique). Jos Dufour leeft zich werkelijk uit in deze grillige vormen. Het is als de dubbelganger uit het werk van Dostojewski.
Uit de Katalogus ‘Leuvense Kunst van de XXe eeuw: Vlaamse Tentoonstellingen en Activiteiten’: Dufour wordt gerangschikt onder de expressionisten 1920 tot 1935. Kontakten met de Leieschilders: invloed van Albert Saverijs.
1960: Deelname aan het Vierjaarlijks Salon te Gent. 1962: Overgang naar het surrealisme. 1963: Deelname aan de tentoonstelling ‘Les Arts en Belgique’. 1965: Erkend lid van het Internationaal Centrum der Fantasmagorie. Laureaat van de Nationale Wedstrijd voor Schilderkunst te Villers-la-Ville (zilveren erepenning).
1967: Deelname aan de Internationale Tentoonstelling der ‘Fantasmagorie’ te Praag. Studiebeurs van het Ministerie van Nederlandse Cultuur voor Bretagne.
1971: Eremetaal der Stad Leuven.
Werken: In het bezit van de Belgische Staat, het Ministerie van Justitie, het Provinciaal Gouvernement van Brabant, in het Leuvense Stedelijk Museum, het Ge-
| |
| |
meentehuis te Heverlee, alsook in privéverzamelingen in België, Frankrijk, U.S.A. en Groot-Brittannië.
Wij betreuren in hem een groot kunstenaar.
Jan van Hemelrijck
| |
Chris Joole
Zij kwam aan de levenswal te Oostende. Studeerde plastische kunsten aan het Sint-Maria-Instituut te Antwerpen. Entoesiast onderwijst zij nu tekenen en kunstgeschiedenis aan het Sint-Anna-Instituut te Mortsel.
Kartoeneske neigingen werden gevoed door interesse voor de mens en voor allerlei pittige uitdrukkingsvormen - zij werden echter verder ontwikkeld door handen vol speelse kreativiteit.
Enkele kartoens werden zeer bescheiden ingestuurd en gepubliceerd om anderen weer te laten genieten van persoonlijke indrukken en belevenissen. Dit als blijk van mededeelzaamheid en sociale zin. Voor haar betekent kartoens kordate pennetrekken, die de werkelijkheid in een onvoorzien daglicht stellen en hersenkronkels mild weergeven. Behaalde prijzen betekenen een erkenning en een aanmoediging o.a. Mortsel: kartoenfestival naar aanleiding van een Guldenspoorviering en Knokke-Heist 1975: prijs van het publiek. Zij nam deel aan kartoenfestivals ingericht door de VTB te Antwerpen in 1974 en 1975 en te Hoeilaart in 1975 en 1976.
Andere aktiviteiten boeiden haar ook. Zij tekende vele ontwerpen voor wenskaarten en affiches o.a. in verband met de Vlaamse scholen in Brussel en voor een piknikwedstrijd georganiseerd door Mimo in Woluwe. Hiervoor bekwam zij prijzen en eervolle vermeldingen.
Stil maar zelfzeker werkt deze jonge kartoeniste te Hove in de Beukenlaan 1.
Hopelijk komt de definitieve doorbraak!
Simone Costiëns
| |
Jos Michiels: 70
Jos, te bescheiden van natuur, noemt zichzelf 'n nuchter mens. Hij komt ons inderdaad met heel zijn persoonlijkheid en met zijn kunst voor als een evenwichtig en eerlijk mens. Hij kijkt de begrijpende toeschouwer vlak in de ogen zowel met zijn portretten als met zijn stillevens en landschappen; zonder foefjes, zonder brutaliteit. In Michiels' geval kan je aan impressionisme denken maar ook ruimer. Hij behoort tot de mensen die de natuur hebben liefgehad, die naar de ziel van die natuur en van de mens rondom zich hebben willen peilen, die het mysterie ervan in zich opgenomen hebben. Die er omzeggens hun geest en hart hebben door laten bevruchten. Ik weet dat Michiels op 'n Brueghel niet kan uitgekeken geraken. Vóór zijn landschappen vindt hij de stilte, in die oneindige ruimte. Die stilte en die sfeer van mysterie vindt hij ook in Rembrandt, vooral in zijn getekende portretten. Uiteraard waardeert hij de stilte, de oneindigheid in vele anderen. Hij noemt het de ‘volledigheid’.
Hij tracht dat alles zelf te bereiken door kleurexpressie en perfectie van vormen. Op 'n andere manier bereikt hij het door zijn lijnenspel. Want is hij een wonderfijne kunstschilder. Hij is ook 'n begaafd glazenier, die met het licht en de tekening kan toveren. Want ondanks zijn uiterlijke bezadigdheid hebben we hier te doen met 'n warm temperament, met ogen die telkens zoeken naar het wonderlijke in de dingen en de mensen, dat op geheimzinnige wijze zijn hart kan doen trillen.
En nu mag het 'n stilleven zijn dat hij herschept tot 'n tafereel dat men weleens hyperrealistisch zou kunnen noemen, of creëert hij bloemen die zijn eigen ziel schragen, of borstelt hij 'n portret dat méér in zich draagt dan 'n loutere gelijkenis. Rust en technische begaafdheid, glans van de inspiratie vangen het natuurmysterie om het neer te leggen in handen van de mens die in volheid en volledigheid verlangt te scheppen... Deze oud-leerling van de Berchemse Akademie, de Antwerpse Akademie en het Hoger Instituut werd ten slotte leraar en directeur te Berchem. Zijn eredirecteurschap heeft enkel zijn activiteit opgedreven. Hij beoefent thans meer dan ooit alle facetten van zijn fijne kunst.
Jos van Rooy
| |
Veerle Rooms.
Laureate van de Belgische Stichting Roeping 1975
Deze beloftevolle jonge Antwerpse grafikus (Transvaalstraat 46 - 2600 Berchem), die leiding geeft aan het grafiekatelier van het Sint-Maria Instituut te Antwerpen, komt sterk tot ontplooiing sinds haar specialisatie grafiek aan het Hoger Instituut te Beograd, Joegoslavië in 1974. Getuige hiervan de toekenning van een prijs door de Belgische Stichting Roeping in 1975.
De impulsen van haar spontane autentieke persoonlijkheid, die voordien eerder indikatief in haar werk aanwezig waren, nemen sinds haar verblijf in Joegoslavië kontrastwerking aan, zowel naar inhoud als naar vorm. Zodat wij haar momentele werk kunnen karakteriseren rond een viertal komponenten: ten eerste het streven naar een hoge graad van technische perfektie en vakbekwaamheid; ten tweede het kombineren van meerdere grafische technieken in één werk (ets en aquatint, ets en zeefdruk, houtsnede, litho); ten derde het doorbreken van het grafische basisgegeven, het ‘vlak’, zodat het anders zo strak omkaderde opengebroken wordt in een vernieuwde bladvaluatie; ten vierde de extra-dimensie die toegevoegd wordt door meer
| |
| |
serieel werk, dat de momentopname van het enkelvoudige werk overstijgt.
De tema's die Veerle Rooms hierbij gebruikt, het ‘landschap’, in al de vormen van de observator, kunnen onuitputtelijk worden. Deze seriële dimensie willen wij haar graag hierbij toewensen.
Erik P.A. Stevens.
| |
A. Stroobants-Ranwez
Eremetaal Stad Leuven
Geboren te Middelkerke (10 juli 1910). Haar vader was hoogleraar te Leuven. Volgde na het middelbaar de tekenschool ABC te Parijs. In 1927 volgt ze de cursussen aan de academie te Leuven o.l.v. Delaunois en Paerels. In 1934 huwt ze met een officier en woont dan in
Belgisch Kongo. De inlanders noemen haar Maele Mingi (zeer listig). Vanaf 1936 woont ze te Spa en stelt er tentoon.
In Luik, waar ze vanaf 1938 woont, en in Parijs krijgt ze een vermelding voor haar doek ‘Jeunesse du Monde’. Na de oorlog stelt ze te Keulen tentoon in het Franse huis, en te Brussel met de Sint-Lucasgroep der militairen uit Duitsland. Ze keert na de dood van haar echtgenoot terug naar België. Tentoonstellingen te Leuven, Nieuwpoort, Keerbergen e.a. Ze wint te Wijgmaal de Neveryde-prijs. Lid van de Hagelandse schilders en de Beabrysclub. In 1975 bekroont de stad Leuven haar.
| |
René Swartenbroeckx
Laureaat Referendum Jeugdboek
René Swartenbroekx werd geboren te As op 7 oktober 1935. Hij woont te Waterschei-Genk, Trosheidestraat 11 (telefoon: (011)35 25 22).
Swartenbroekx schreef al meer dan twintig werken voor de jeugd, vooral voor tieners, en is al aan zijn vijfde bekroning toe. In 1975 was hij voor de tweede maal laureaat n.a.v. het referendum ‘Jeugd- en kinderboek’ te Antwerpen en wel met het boek ‘Reis tussen twee dromen’. (Uitg. Standaard.) Dit boek werd reeds eerder bekroond met de Kan. Michielsprijs en werd in 1976 in het Italiaans vertaald.
Hij behaalde de John Flandersprijs voor de tweede keer dit jaar.
| |
Rik Vandewege
Provinciale prijs Beeldhouwkunst
Hij werd geboren te Gent in 1951. Zijn opleiding kreeg hij te Gent aan het Hoger Sint-Lucasinstituut en te Antwerpen aan de Kon. Academie voor Schone Kunsten. Hij is thans leraar aan de Stedelijke Akademie te Eeklo. Hij stelde tentoon in Gent, St.-Niklaas, Brussel, Luik, Affligem, Venlo en Faënza. Hij bezit een rijk gevarieerde plastische taal: tekenen, aquarel, draaiwerk, boetseren.
In zijn kunst is Rik een herkauwer die graag op jeugdervaringen en herinneringen terugvalt.
Daardoor worden de onderwerpen geen vreemde tuigen, maar zijn het gegevens die zo uit de werkelijkheid gegrepen zijn. Zij hoeven niet veel om het lijf te hebben, hij weet van het kleine veel te maken en het is met brio en ongedwongen talent dat alles nauwkeurig met zorg opgebouwd en uitgewerkt wordt.
Rik bekijkt de dingen niet met verbale en psychologische vooroordelen, neen, hij is een waarnemer, geen visionair. Noemen is identificeren, kijken wordt zien en dat wordt geregistreerd.
Na een beschouwing van dit alles, voelen wij duidelijk dat Rik nog puur genot beleeft aan de impressie. Misschien verklaart dit waarom hij mij nog toevertrouwde dat zijn werk alleen voor hemzelf belangrijk is. Toch is zijn werk van belang, meer dan voor zichzelf alleen. Dit jaar werd hij laureaat van ‘De jaarlijkse prijs voor plastische kunsten van de provincie Oost-Vlaanderen’ voorbehouden aan de beeldhouwkunst.
Tenslotte nog dit: voor mij blijft Rik een kunstenaar die aanspreekt door zijn menselijke oprechtheid en door de
kracht van zijn technische veelzijdigheid en kundigheid. Hij is zeker een persoonlijkheid die op eigen manier met de wereld wil klaarkomen.
Gerard Premereur
| |
August Van Itterbeeck: 70
Zijn vader was houtdraaier voor wat de versieringsstukken van meubelen betrof. Een van de zoons zou hem in dat bedrijf opvolgen: August. Een degelijke voorbereiding daartoe bood de Mechelse Akademie voor sierkunst. Trouwens de drie zoons kwamen daarin allen terecht. Twee ervan werden beeldhouwer; August koos het scheppend ambacht. Hij wijdde er zich uitsluitend aan vanaf 1935, toen er voorgoed overgeschakeld werd van de meubelmakerij op het kunstambacht. Dan is onze man zich met hart en ziel gaan toeleggen op de vervaardiging van houten huishoudelijke voorwerpen en sierstukken. Een blok kamballa-hout - het bleef vanzelfsprekend hout - en een draaibank, en de mooie stukken ontstaan in regelmatig tempo onder zijn bedreven handen. Het hout is licht gevlamd.
| |
| |
Het wordt donker en krijgt met de jaren een milde glans, een archaïsch voorkomen. Van Itterbeeck kent zijn vak; hij brengt er originaliteit in. En waar ligt de grens tussen vak en kunst? Er was een tijd dat die grens helemaal niet bestond. ‘Het volmaakte gebruiksvoorwerp is onbetwistbaar artistiek hoog verheven boven het middelmatig kunstwerk’, zegt Marc Callewaert ergens. Het is een kwestie van levensstijl. Zover zijn de Vlamingen nog niet. Van Itterbeeck echter stuwt ons in die richting. Hij is zich van zijn kunnen bewust, kreeg trouwens langs het ministerie om talrijke gelegenheden om in binnen- en buitenland met zijn werk uit te pakken. Het werd er fei gewaardeerd en kreeg tal van bekroningen: in 1956 een gouden medaille te München; in 1961 een Prijs van het Antwerpse Provinciebestuur voor een houten slakom met bijhorende lepel en vork; in 1963 een dergelijke prijs voor een houten broodschaal; de eremedaille van de Wereldtentoonstelling 1958 te Brussel had hij inmiddels al weggekaapt.
Maar vooral Amerika kent en waardeert hem. Door het Ministerie en andere instanties werden stukken van hem aangekocht; dat gebeurde ook te Rome en elders; de konservator van het New Yorks Museum kwam hem zelf te Mechelen opzoeken. Vaak krijgt hij rechtstreeks bestellingen vanuit de Verenigde Staten, ontvangt hij bij zijn draaibank huisbezoeken door groepen Amerikaanse dames. Het sukses is er. De kunstenaar Van Itterbeeck zorgt ervoor dat ook de levensstijl uit zijn werk spreekt en, zoals Dr. Karl Paweck het schrijft: ‘Elke goede lepel of elke nieuwe stoelleuning wordt tot een internationale gebeurtenis en maakt de ontwerper zo bekend als een geniale schilder of beeldhouwer’.
Jos van Rooy
| |
Rik Van Schil
Eremetaal beeldhouwkunst Leuven
Atelier: Prosperdreef 9, 3046 Vaalbeek 1931, 16 juni: geboren te Wilrijk.
Vorming: koninklijke akademie en nationaal hoger instituut voor schone kunsten te Antwerpen; staatsatelier te Zagreb (Joegoslavië) bij Vojin Bakic en Vanja Radaus; steenhouwersschool op het eiland Brac (Joegoslavië); vervolmaking in de marmergroeven te Carrara (Italië).
1969: prijs Rotary-club Antwerpen
1965: internationale prijs ‘de arte sacra para el hogar’, Barcelona
1975: eremetaal van de stad Leuven.
Uit Rik Van Schil, zijn atelier en werk straalt rust en beheerste kracht. Hij is een man, een vakman. We staan ver van gekunstelde en gesofistikeerde spielerei. Hij houdt niet van goocheltoeren en ismen. Hij zoekt niet, maar benadert. Hij kunstelt niet, maar vindt. Hij vertrekt al luisterend naar de eigen taal van de bewerkte materialen (marmer of brons) - die hij eerbiedigt. Hij luistert naar de natuur, het vitale - niet in zijn zotte geweld maar in zijn stille kracht. Uit zijn werk ademt dan ook dezelfde zalvende rust en serene stilte die we in de natuur zelf vinden. Het is een wereld van orde en schoonheid, die blij
en gelukkig maakt. Luister naar: ‘In de zon’, ‘De rivier’, ‘De zee’, ‘Zeevrucht’, ‘Meisje met kruik’, ‘Hoofd van de profeet’, ‘St.-Franciscus’... Zijn werk is niet thematisch of fragmentair - het is universeel. Het verbluft niet, put niet uit, verspilt niet. Het houdt in deemoed iets verborgen - een soort vitale hartslag. Het is rustig, krachtig en mysterievol als de zee. In deze optiek is zijn werk ‘religieus’, ook wanneer hij een torso of een meisjesfiguur boetseert. Zijn nonfiguratieve werken zijn even organisch - dus nooit abstract.
Even merkwaardig is zijn vormkracht, die mannelijk is zonder de materie geweld aan te doen. Hij beheerst de materialen na jaren harde training.
Rik Van Schil is een echte, bijgevolg zeldzame beeldhouwer.
Paul Tanghe
| |
Daisy Ver Boven
Prov. Prijs Brabant
Daisy Ver Boven, die bij haar meisjesnaam Daisy van Hassel heet, werd op 3 december 1925 te Aarschot geboren. Als beroep heeft zij een zelfstandige werkkring verkozen, zij is vertaler en free lance journaliste geworden. Van 1947 tot 1960 verbleef zij in Kongo, eerst tien jaar in het binnenland en van 1956 tot 1969 in Leopoldstad-Kinshasa. Toen Kongo onafhankelijk en Zaïre werd, week zij naar Ruanda-Urundi uit, vanwaar zij in 1961 naar België terugkeerde. Maar in 1963 reisde zij nog eens naar de tropen, om het land waar zij bijna vijftien jaar geleefd had, de mensen en de natuur, het blijvende onder gewijzigde omstandigheden weer te zien.
Daisy Ver Boven heeft vrij veel geschreven, artikels, reportages en rubrieken in bladen en tijdschriften, zowel in het Frans als in het Nederlands. Zij debuteerde zelfs met een Franse roman ‘La piste étroite’ (La Renaissance du Livre, Bruxelles 1960), die met de Driejaarlijkse Prijs voor Koloniale Letterkunde van de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen bekroond werd. Haar volgende verhalen stelde zij in het Nederlands: ‘De rode aarde die aan onze harten kleeft’ (D.A.P. Reinaert Uitgaven, Brussel 1962), ‘Mpasi’, een reisreportage (Idem 1964) en ‘Mayana’ (De Clauwaert, Leuven 1974). Voor laatst genoemde roman ontving zij de Malherbe-prijs van de provincie Brabant voor 1975. Intussen werd zij nog onderscheiden met de Letterkundige Halfeeuwprijs voor haar novelle ‘De opgang’ (1959) en met een prijs van de Amitiés Belge-Congolaises voor een essay (1959).
In onze rijke Nederlands-Congolese literatuur gaat van haar werk een meeslepende indruk uit. De lange periode in Kongo doorgebracht verschafte haar
| |
| |
een diepe kennis van en sympathie voor de inlandse bevolking. Zij heeft een inzicht in de overleveringen en zeden, het denken, voelen en zijn van de Zaïrezen verworven, dat haar toeliet een existentiële waarachtigheid met een eigen schrijfkunst te verenigen. Haar medeleven met de Afrikanen leerde dat zij, hoe verschillend van de Europeanen in bepaalde opzichten ook, toch bij alle verscheidenheden gelijkwaardig zijn.
Dat verantwoord inzicht in de ziel van een heel ander volk is het, dat haar werk zijn aangrijpend karakter en meteen zijn letterkundige waarde schonk.
André Demedts.
| |
Ferdinand Vercnocke: 70
F. Vercnocke werd op 14 december 1906 te Oostende geboren. Sedert 1951 woont hij in Weerde maar is tot in hart en nieren kustbewoner gebleven. Zijn radicale vlaamsgezindheid is tijdens zijn collegejaren ontstaan, in de romantische sfeer van de studentenbeweging in zijn geboortestad. Na zijn juridische studies in Leuven begon hij gedichten te publiceren.
Tussen 1934 en 1943 verschenen zeven bundels waaronder: ‘Zeeland’ ('34), ‘Koning Skjold’ ('35), ‘Kolga’ ('38), ‘Ask en Embla’ ('42) en ‘Hansa’ ('43). Traditioneel naar de vorm weken die gedichten van de gangbare poëzie af door hun thema's: vooral hartgrondige liefde voor land en volk, innige verbondenheid met de zee, voorkeur voor de Germaanse mythologie, verering van het heroïeke. Anderzijds troffen die verzen door een geest van kampvaardigheid en trotse eenzaamheid, door opvallende zorg voor taal en stijl, door gebaldheid en kracht.
Zijn volle rijpheid bereikt F. Vercnocke in de twee bundels uit 1951: ‘Het eiland Antilia’ en ‘De Gouden Helm’ waarin hij, door pijnlijke ervaringen gekneusd, zijn thematiek uitbreidt. Vooral ‘Het Eiland Antilla’ bevat prachtige gedichten (o.a. ‘De Conquistador’), vol gevoel en verbeelding en in een bijzonder synthetische stijl.
In zijn latere bundels: ‘Zee in het Westen’ ('54), ‘Land aan het Zwin’ ('60), ‘De Stad in Zee’ ('64), ‘Moederzee’ ('67) en ‘De Geuzenpenning’ ('75) bevestigt hij zijn groot talent door talrijke fijngeslepen gedichten over uiteenlopende onderwerpen, niet het minst over de moderne problematiek. Wat een originele poëtische aanklacht tegen de vervulling is b.v. ‘De dood van Pan’.
In 1976 gaf hij ‘De Zeven Zeeën’ uit, een bloemlezing uit zijn gedichten over de zee. Naast twee prozawerken: het jeugdboek ‘Liebaers’ ('37) en de historische roman ‘Kapitein Kruyt ('60), schreef hij ook toneelspelen.
F. Vercnocke is een authentiek rijkbegaafd kunstenaar met een ongewone plastische visie. Hij is een eerlijk vlaamsbewust dichter, een ernstig voorbeeldig vakman met een hoge opvatting van zijn métier, een dapper idealist met een fiere humane boodschap:
niet beedlen, niet bukken,
G. Billiet
| |
Karel Verleyen
Provinciale Prijs Jeugdboek Antwerpen
Je wilde wat meer van me weten? Goed, dat kan. Heel gauw. Ik heb nog...
‘Ik heb nog...’. Dat zijn de woorden die ik wellicht het vaakst uitspreek. Meestal komt daar nog een hele resem afspraken, telefoontjes, dingen die ik moet doen, achteraan. Ik heb, tenzij ik stokoud word, zowat de helft van mijn leven achter de rug en mis maar één ding: tijd. Mijn eigen schuld? Inderdaad. Maar wat wil je? Ik kan niet stilzitten.
Altijd sleep ik een jeugdboek of een tijdschrift met me mee. En wanneer er een verkeerslicht op rood springt, ga ik zitten lezen. Of schrijven. In een zakboekje dat ook al tot mijn standaarduitrusting behoort. Sedert enkele jaren ben ik opnieuw leraar. Eindelijk. Of het leuk is in mijn lessen moet je aan de jongelui vragen die bij me Nederlands en geschiedenis studeren. Ze beweren dat ik nogal veeleisend ben. Waarschijnlijk heb ik dat overgehouden uit een vijftal jaren werken in de industrie.
Na schooltijd begint het dan. Telefoontje ná telefoontje. Bezoeker na bezoeker. Schrijvers, tekenaars, fotografen. Allemaal voor ‘Top’, het magazine voor tieners, waarvan ik hoofdredacteur ben. En als die dan netjes in bed liggen, klim ik achter mijn schrijfmachine om mijn eigen bijdragen te schrijven of
aan een nieuw boek te werken.
Vroeger schreef ik hoofdzakelijk historisch-avontuurlijke verhalen. De stof daarvoor vond ik uiteraard in de geschiedenis en daarvoor las ik hopen boeken en verhalen. Maar sedert enkele jaren ben ik bezeten van de idee dat een boek aan jongelui als jij meer moet kunnen bieden dan alleen maar een verhaaltje. Ik weet immers dat er een boel dingen in deze wereld zijn die je niet begrijpt of waar je gewoon geen raad mee weet. Daarbij probeer ik dan een handje te helpen. Dus schrijf ik over dingen die vandaag gebeuren zowel in ons landje als in de meest afgelegen delen van de wereld. Hoewel ik schrijven een ‘hobby’ blijf noemen, kan het me zo in beslag nemen dat ik alles om me heen vergeet. Of mijn boeken goed zijn? Waarschijnlijk net zo goed als ik maar kan. Ik zwoeg er in elk geval keihard aan.
Iedere zin moet zoveel mogelijk uitdrukken, ieder woord moet zo precies mogelijk zeggen wat ik bedoel, elk beeld wordt gekauwd, geproefd en nog eens gekauwd.
| |
Yvonne Waegemans
Sabamprijs 1975 voor Toneel
Yvonne Waegemans werd geboren te Lokeren op 29 maart 1909.
Wanneer ik als dichter schrijf, over de gevestigde woordkunstenares Y. Waegemans, dan schrijf ik liever over de diepere betekenis van de mens.
Schrijven: woorden samenbrengen, kontakten leggen tussen heinde en verre in soms kille woorden; warmte overbrengen en zin zoeken in de loop der dingen voor altijd.
Woorden zijn liefde, woorden zijn pijn, woorden kunnen steken als messen en verstrooiing zoeken in het nihil, woorden uit de dagbladen als drukinkt sensatie,
| |
| |
in een wereld van sex en politiek geknoei. Bij de sprookjesschrijfster en dichteres Y. Waegemans is ieder stuk een resultaat van een schitterend samenspel tussen droom en werkelijkheid.
O droom, onwezenlijke wereld van de realisten en wetenschapsmensen, wezenlijke wereld van de fantasten, de sprookjesschrijfsters, de dichters.
Realiteit, vreselijk ding van elke dag, funktie en funktiebepaling als resultaat, beloning van levensenergie en prestatie. ‘Patjoepeltje, wanneer het vuur blijft branden in het diepste van mijn hart, kom jij dan niet met vreugde als briljant’.
Yvonne Waegemans verstaat nog de kunst om iets zuiver te brengen, tussen de flarden van het dagelijkse leven heen, de kunst te stoeien tussen de mazen van het net, te leren dansen tussen de schurende rotswanden en verbroken kontakten.
Zij is een sprookjeskunstenares van het hoogste gehalte. Zij verwerkt de werkelijkheid droom, en droomt ons werkelijk in de realiteit terug. Zij wil de fantasie zeker niet alleen bij onze kinderen maar ook bij volwassenen levendig houden. Zoals de prille echte liefde niet kan wegsmelten door de tijd, evolutie, winstbejag en ouderdom.
De zwoele nachten van onze soms modern geprogrammeerde IN kreatiesfantasie... zullen zij niet soms hoopvol zijn, in de vreugde van één enkel moment?
Tussen de warmte van de zon, plantengroen, vreugde; en de koude ijsvlakte, intrige, teleurstellingssituatie van haar sprookjes; heb ik Yvonne Waegemans gehoord en de mensen teruggezien welke zij uitbeelden en zoeken kan. Zij relativeert en klimt hoger op, zoals wolken en gletsjerijs, lichtblauwe lucht, ervaring.
Eerlijkheid, openhartigheid, waarheidsliefde en drang naar schoonheid zijn als karaktertrekken Yvonne Waegemans niet vreemd. Zo zal zij voor ons allen, door haar schoonheid scheppen, ‘Haar werk’, als een nooit uit te doven haardvuur blijven branden, een nooit uit te doven gloed zijn in de dag van morgen.
Luc Anthierens
| |
In Memoriam
Lucie Loots
Deze Antwerpse vrouw, die op dezelfde wijze als alle schoonheidszoekers over onze aarde gezworven heeft, was nog niet lang vanaf haar jarenlang verblijf aan de kust naar haar vaderstad weergekeerd, hopende nog 'n vernieuwd en langdurend kunstenaarsleven te kunnen leiden. Helaas, de Voorzienigheid heeft er anders over beschikt. 'n Meedogenloze ziekte sloeg haar neer en maakte haar op haar lijdensbed tot een wrak. Het moet wel wreed geweest zijn voor een vrouw die verliefd was op de fijne lijn en de tere kleur. Eens had de zee haar geroepen: de rustige met de kabbelende baren en de aarzelende pasteltinten. Het werd op deze wereld haar vertrouwde vriend, waarin zij haar gelaat en haar naar rust hunkerende ziel kon spiegelen, om ze dan weer maar eens op het doek proberen vast te leggen. Schoonheid vastleggen bleef ook voor haar evenals voor alle kunstenaars een pogen en elke poging streefde ook bij haar naar het steeds volmaaktere. Tot ze haar penseel heeft moeten neerleggen en zelfs niet meer in aanraking mocht komen met dingen die met haar leven vergroeid waren.
Alleen een stille hoop glansde de laatste maanden nog in haar ogen, de noop van een arm mensenkind op leven.
Ook die hoop verzwond. Moge zij in het hiernamaals het penseel weer tussen haar fijne vingeren nemen om het werk af te maken dat zo meedogenloos werd onderbroken.
Jos van Rooy
|
|