Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25
(1976)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Het kunstwerkElk kunstwerk maakt deel uit van de werkelijkheid. Een gedicht of een boek, een beeld of een sieraad, een tapijt of een schilderij, een stuk muziek dat wordt geschreven of uitgevoerd, hebben hun plaats in een ingewikkeld netwerk dat wij gewoonlijk onze wereld noemen of ook wel de werkelijkheid. Deze werkelijkheid is geenszins een onbeweeglijke en onveranderlijke gegevenheid die eenvoudig daar is en voor ons ligt. De werkelijkheid wordt daarentegen voortdurend verwerkelijkt. Zij wordt tot stand gebracht, geproduceerd en gereproduceerd. Zij wordt ook bewerkt, veranderd en gewijzigd. In deze werkelijkheid zijn er allerlei zaken aan het werk en werkzaam. De verschillende dingen binnen deze werkelijkheid richten ook iets uit in de werkelijkheid. Zij bewerken iets, brengen iets tot stand en veranderen de wereld. Dit klinkt misschien nogal abstract, maar voorbeelden kunnen het wat verduidelijken. Een gedicht, een beeldje of een tapijt worden geschreven, gehakt of geweven. Zij komen tot stand en worden verwerkelijkt. In het tot stand komen gebeurt er nogal wat; er is iets aan de hand en er is enorm veel aan het werk. Er gebeurt zelfs veel meer als men gewoonlijk vermoedt. Wanneer het kunstwerk eenmaal af is of klaar, dan richt het nogal wat uit en wanneer het een belangrijk werk is kan het zelfs zeer veel uitrichten of bewerken. Volgens traditionele en al te eenvoudige opvattingen stelt men het tot stand komen van een kunstwerk gewoonlijk als volgt voor. De kunstenaar zou zonder meer zelf degene zijn die zijn kunstwerk maakt. Hij zou de bron en de oorsprong zijn van zijn eigen werk. Hij zou zelf zonder meer degene zijn die werkt en bewerkt. Natuurlijk is hij daarbij wel gebonden aan de materie, aan de taal en de reeds bestaande woorden, aan de steen en het hout, aan het materiaal waarmee hij werkt. En daarom is hij ook niet de absolute bron en oorsprong van zijn werk. Hij is geen schepper in de strikte zin van het woord omdat hij niet iets uit het niets voortbrengt, maar altijd gebruik maakt van datgene wat reeds is. Van het kunstwerk als kunstwerk zou hij echter wél de bron en oorsprong zijn. Dit kunstwerk wordt dan veelal begrepen als een uitdrukking van wat er in de kunstenaar leeft en omgaat en derhalve is het voor het verstaan van dit werk ook belangrijk de persoon van de kunstenaar te kennen. De traditionele kunstwetenschappen houden zich dan ook veelvuldig bezig met het verzamelen van biografische gegevens. Toch liggen de zaken niet zo eenvoudig. Het gebeuren dat plaats heeft wanneer een kunstenaar aan het werk is, is heel wat rijker en omvattender als hier wordt voorgesteld. Volgens deze zelfde traditionele opvatting meent men ook dat datgene wat een kunstwerk bewerkt iets dergelijks is als het teweeg brengen van een soort esthetische ervaring. Deze ervaring of beleving kan dan allerlei vormen aannemen. Zij kan bestaan in een zeker genoegen dat men beleeft bij het zien, lezen of beluisteren van iets. Zij kan ook een schokeffect zijn of een soort ontreddering. De esthetische ervaring kan iets dergelijks zijn als bewondering en fascinatie, een emotie die ontstaat of een indruk die iets nalaat en die men niet meer los kan laten. Een groot deel van de traditionele esthetica bestaat er dan ook in de verschillende esthetische belevingen te analyseren en te classeren. Maar weer opnieuw: zo eenvoudig liggen de zaken niet. Datgene wat een kunstwerk uitricht en bewerkt is heel wat meer als het teweeg brengen van een esthetische ervaring. We willen proberen enig. licht te werpen op wat er in feite gebeurt wanneer een kunstenaar iets maakt en wat er geschiedt wanneer een kunstwerk iets uitricht, door te laten zien hoe een kunstwerk deel uit maakt van de werkelijkheid en daarin zijn plaats heeft. De Franse dichter St. Mallarmé stelt ergens de vraag: ‘Qui parle?’ Wie spreekt er wanneer er gesproken wordt? En hij antwoordt: ‘Le mot lui-même’ Het woord zelf spreekt. Hij voegt er nog aan toe: ‘Het is niet de auteur die zijn werk componeert, maar het werk componeert zich zelf’. Mallarmé spreekt als dichter en zijn woorden hebben allereerst betrekking op de poëzie. Maar mutatis mutandis kan men hetzelfde zeggen van een beeldhouwwerk, een stuk muziek of een schilderij. Het is niet de kunstenaar die zijn kunstwerk schept, maar het kunstwerk schept zichzelf. De vraag ‘wie spreekt er wanneer er gesproken wordt?’ vindt men ook bij Nietzsche. En ook hier luidt het antwoord: het is niet zonder meer de mens die spreekt, maar het spreken zelf heeft een zekere en eigen autonomie. De mens neemt deel aan het spreken, dat hem in vele opzichten overstijgt. Bij M. Heidegger kan men lezen: ‘Niet de mens spreekt, maar de taal zelf spreekt. De mens spreekt slechts wanneer en voor zover hij luistert naar datgene wat de taal hem te zeggen heeft en geeft’. De mens spreekt wanneer hij beantwoordt aan een woord dat tot hem wordt gericht en hem overkomt. Niet wij zijn het die spreken, maar het spreekt a.h.w. in ons. Wat hier nu gezegd wordt over het spreken kan ook gezegd worden van elke andere creatieve bezigheid van de mens. De oorsprong van waaruit de woorden opwellen of de bron van waaruit een kunstwerk naar voren treedt, moet veel verder gezocht worden als in de mens of in de persoonlijkheid van de kunstenaar. De grond waarin een kunstwerk geworteld is, is veel dieper en duisterder als men op het eerste gezicht vermoedt. Alle grote dichters en kunstenaars hebben dit overigens altijd al geweten. Niet voor niets spraken zij van inspiratie d.w.z. van een ingeving die hen overkomt en waarvan zij niet zelf de oorsprong zijn. Het is ook meer dan een goedkope literaire inkleding wanneer de dichters de muzen aanroepen om hen de woorden in te fluisteren die zij zeggen moeten. Wanneer Homerus zijn Odyssee begint met ‘Bezing mij, o Muze, de man, de listigaard die zo veel heeft moeten dwalen na de verwoesting van Trojes heilige veste’, zegt hij daarmee ook iets uit over het wezen en de oorsprong van zijn poëzie en over het wezen en de oorsprong van een kunstwerk. De bron van een kunstwerk moet klaarblijkelijk elders gezocht worden als in de kunstenaarGa naar eind1. Men mag de verhouding van een kunstenaar tot zijn werk in ieder geval niet zo voorstellen alsof er eerst een kunstenaar zou zijn die dan vervolgens een kunstwerk zou maken. Een dichter is daarentegen pas dichter wanneer hij gedichten schrijft of geschreven heeft. Een schilder is pas schilder wanneer hij een schilderij maakt of gemaakt heeft. Er zijn wel mensen die menen een dichter, en zelfs een groot dichter, te zijn of een belangrijk kunstenaar zonder dat zij ooit iets op papier gezet hebben of ooit iets moois gemaakt te hebben. Dit zijn echter fantasten die in een imaginaire wereld leven en niet in een werkelijke. In de werkelijke wereld is er een wisselwerking tussen de kunstenaar en zijn werk. Deze wisselwerking is vol geheim, want in een bepaald opzicht is de kunstenaar ook het produkt of het effect van zijn schepping. Een mens wordt pas datgene wat hij is voor zichzelf en voor anderen door en in hetgeen hij doet of verwerkelijkt. Dit geldt ook voor de kunstenaar. Omdat elk mens al wat hij doet ook altijd doet met het oog op anderen, voor anderen en samen met anderen, maken deze anderen ook mede uit wie en wat een mens of een kunstenaar is. Creativiteit komt nooit zonder meer uit het | |
[pagina 338]
| |
Interieur van de Studentenkerk te Keulen, naar een ontwerp van Heinz Buchmann (1967).
zogenaamde innerlijk van de mens, maar er is altijd een zekere uitdaging of uitnodiging voor nodig. Deze uitdaging of uitnodiging komt altijd van buiten af, van de ander of het andere. Ook deze uitdaging komt van heel ver. Zij is mede constitutief en mede bepalend voor wat men werkelijk doet. Wij komen daar dadelijk op terug. Langzaam beginnen we reeds iets te vermoeden van het netwerk waarin elk werk ingeweven is. Niet de kunstenaar brengt zonder meer zijn werk voort, maar er is minstens een wisselwerking tussen hemzelf en zijn werk. Er is echter nog meer. Wanneer men gaat nadenken over de verhouding van de kunstenaar tot zijn werk komt men tot de ontdekking dat het de kunstenaar in vele opzichten ontgaat en ontsnapt wat hij doet en maakt. Niet alleen ontsnapt hem het resultaat van zijn scheppend bezig zijn, maar ook de act van het scheppen zelf ontgaat hem. Het resultaat ontsnapt hem omdat de kunstenaar het werk dat hij klaar heeft gewoonlijk uit handen geeft. Hij geeft zijn geschriften aan een drukker en een uitgever. Deze laatste verkoopt het werk waardoor het in de handen van anderen komt. De schilder ziet zijn doeken van hem heen gaan en beelden lopen weg van degene die ze gemaakt heeft. Daarmee is de kunstenaar niet langer de eigenaar van zijn werk en de nieuwe eigenaars doen er mee wat zij willen. En wat zij willen komt niet altijd overeen met dat wat de kunstenaar zelf wil. Zij interpreteren het, leveren er kritiek op en genieten ervan op de wijze die zij wensen. De kunstenaar komt er niet meer aan te pas. Hij is nooit erg lang heer en meester van zijn werk. Minstens niet langer dan zijn eigen leven, maar reeds tijdens zijn leven wordt het hem gewoonlijk ontnomen. Anderen beschikken er over zonder dat hij daar nog bij betrokken wordt. Niet alleen het resultaat van het werk van de kunstenaar ontsnapt hem, maar ook hetgeen hij in feite doet ontgaat hem gewoonlijk. Een kunstenaar weet of beseft nooit tenvolle wat hij doet, wat hij aan het doen is wanneer hij bezig is, en wat hij gedaan heeft wanneer hij klaar is. Hij kan het in ieder geval niet zeggen. Het is dan ook meestal zo dat wat kunstenaars over hun eigen werk vertellen, heel wat minder interessant is als hun werk zelf. Zij weten dat het hen soms lukt en soms niet lukt iets moois of fijns te maken, maar zij hebben ook dit lukken of mislukken niet geheel in eigen handen. Hoe groot het meesterschap ook moge zijn, een kunstenaar is nooit zonder meer heer en meester over zijn eigen bezig zijn. Een kunstenaar - ook al is hij technisch nog zo bekwaam en beheerst hij zijn vak zo volmaakt mogelijk - | |
[pagina 339]
| |
is nooit zonder meer zelf bezig. Hij participeert daarentegen aan een gebeuren dat hem in velerlei opzichten overstijgt en dat hij nooit tenvolle doorziet of bezit. Zijn meesterschap is zelfs groter in de mate dat hij beter en intenser aan dit gebeuren deel heeft en niet in de mate dat hij beter door heeft of inziet wat er precies gebeurt. De creativiteit van de kunstenaar speelt zich dan ook niet af op het niveau van het bewustzijn. De kunstenaar kan natuurlijk wel heel bewust en weloverwogen zijn technieken kiezen en hanteren en zijn onderwerp bepalen en uitwerken, maar het werk zelf is niet zonder meer het resultaat van een bewuste activiteit. Het werk maakt deel uit van de werkelijkheid en deze werkelijkheid is veel rijker en omvattender als het bewustzijn. Wanneer een kunstenaar iets maakt, maakt hij gebruik van materiaal en ook van allerlei instrumenten. Dit materiaal en deze instrumenten vormen de mogelijkheidsvoorwaarde en tevens ook de beperking en begrenzing van het kunstwerk. Materiaal en instrument behoren op hun beurt weer tot de werkelijkheid. Deze werkelijkheid is, zoals wij reeds zegden, geenszins iets dat ergens onbewegelijk en statisch voor ons ligt. Zij wordt daarentegen voortdurend verwerkelijkt en zij is ook zelf aan het werk. Ook het materiaal en de instrumenten waarmee de kunstenaar werkt, worden geproduceerd en zijn op verschillende wijze zelf aan het werk. Het materiaal is allereerst de steen of het hout, de verf en het doek, de klanken en de woorden, de taal en het papier etc. Dit alles ligt echter geenszins zo maar voor het oprapen. Het is niet zonder meer gegeven, maar het wordt verwerkelijkt en is zelf aan het werk. Heel duidelijk is dat bij de woorden en de taal. Het is namelijk niet zo dat er eerst ergens woorden zouden zijn en dat de schrijver dan vervolgens uit die woorden een soort keuze zou maken en daarmee dan iets zou gaan doen. De woorden zijn er namelijk pas werkelijk wanneer er gesproken of geschreven wordt. Bovendien doet de kunstenaar niet zo zeer zelf iets met de woorden, maar de woorden doen iets met hem. Hij speelt niet met de woorden, maar de woorden spelen met hem. Naarmate iemand beter in staat is in dat spel van de woorden mee te spelen, heeft hij ook meer te zeggen. Hetzelfde geldt nu ook voor de steen en het hout, de verf en het doek, de klanken en de kleuren. Ze zijn niet zo maar zonder meer voorhanden, maar ze worden pas echt materiaal in de handen van de kunstenaar. De kunstenaar werkt er niet alleen mee, maar het materiaal gaat ook zijn eigen gang en doet iets met de kunstenaar. De kunstenaar laat zich namelijk leiden door de materie en volgt
Studentenkerk te Keulen, Heinz Buchmann.
de aanwijzingen die er in besloten liggen. Hij gaat in op de uitdaging die er in vervat ligt en er van uitgaat. Hij is uitermate gevoelig voor de mogelijkheden van datgene waarmee hij werkt. Hij past zich aan en gehoorzaamt. Het materiaal waarmee gewerkt wordt is echter niet alleen de materie in de zin van de stof, de steen, het hout of de woorden. Tot het materiaal behoort ook het netwerk van voorstellingen en gedachten, van beelden en symbolen, van mythen en verhalen, van verwachtingen en wensen. Ook dit netwerk maakt deel uit van de werkelijkheid en het heeft een materieel bestaan in het geheel van instellingen, van menselijke attitudes en instituties. Het netwerk van voorstellingen en gedachten, van mythen en verhalen en het daarbij behorende systeem van instellingen wordt weer opnieuw voortdurend verwerkelijkt en is ook zelf aan het werk. Het behoort tot het materiaal waarmee gewerkt wordt door de kunstenaar. Een schrijver volgt noodzakelijkerwijze een aantal schema's en thema's die hem voorafgaan. Hij neemt het netwerk van verhalen dat reeds de ronde doet op en schrijft zijn eigen verhaal in in een weefsel dat reeds lang voor hem tot stand gekomen is. Ook de beeldende kunst neemt altijd een geheel van reeds bestaande beelden en afbeeldingen op. Natuurlijk kan de kunstenaar met een grote mate van vrijheid omgaan met dit netwerk, maar zelfs die vrijheid is slechts mogelijk op grond van het netwerk van voorstellingen en gedachten, van verhalen en beelden en van verwachtingen en wensen. Creativiteit is slechts mogelijk binnen en krachtens een geheel van instituties. Het netwerk voorstellingen en beelden en van verhalen en verwachtingen en het systeem van instellingen kunnen een uitdaging vormen voor de scheppende activiteit van de kunstenaar. Zij kunnen een protest uitlokken en de begeerte wekken hierin een verandering te bewerken. Zij kunnen de kunstenaar creatief en produktief maken. Soms blijkt het bestaande netwerk van voorstellingen de produktiviteit te belemmeren en te verhinderen, soms blijkt het de creativiteit mogelijk te maken. Het is onmiskenbaar dat de christelijke middeleeuwen met haar voorstellingen en verhalen en met haar kerkelijke instituties een onuitputtelijke bron geweest is van creatieve activiteit. Voor velen is onze huidige wereld, waarin alles gedacht wordt vanuit de produktie en de consumptie en vanuit de nuttigheid en de efficiëntie, een belemmering voor een werkelijk creatief bezig zijn. De technocratie bezit echter ook haar eigen mogelijkheden tot creativiteit. Voor sommigen is zij een uitdaging om andere dimensies te laten zien dan de louter technische. Voor anderen biedt de techniek de mogelijkheid om binnen deze technische wereld op een strikt technische wijze creatief te zijn. Hetgeen wij hier gezegd hebben over het materiaal waarmee een kunstenaar werkt, kan ook gezegd worden van de instrumenten of het instrumentarium dat wordt gebruikt. De instrumenten zijn natuurlijk altijd ge- | |
[pagina 340]
| |
produceerd of vervaardigd. Zij zijn echter ook zelf werkzaam. Instrumenten zijn namelijk niet alleen middelen die de kunstenaar ter beschikking staan, maar zij beschikken ook over de kunstenaar. Zij bepalen en regelen de werkwijze. Het instrumentarium is zelf en als zodanig ook actief. Tot dit instrumentarium behoren onder meer de beitel en de penseel, de pen en de schrijfmachine, het muziekinstrument en het weefgetouw. In onze moderne wereld zijn het vaak uiterst geperfectioneerde apparaten. Evenals de moderne technische apparatuur heel het gedrag en de levenswijze van de mens grondig gewijzigd heeft, zo is ook het moderne instrumentarium van de kunstenaar niet zonder gevolgen voor zijn scheppende activiteit. Tot het instrumentarium van de kunstenaar behoren niet alleen beitel en penseel, maar ook de kennis van de materialen en de verschillende wetenschappen. Deze kennis en wetenschap kunnen een belemmering vormen voor een werkelijke creativiteit, maar zij kunnen de creativiteit ook mogelijk maken. Een grondige kennis van de literatuurwetenschap kan een moeilijkheid zijn voor een schrijver en hem verhinderen nog één woord op papier te zetten. Deze kennis kan echter ook nieuwe mogelijkheden openbreken. Hetzelfde geldt ook voor alle andere kunstwetenschappen. De kunstenaar maakt van deze kennis en deze wetenschappen niet alleen gebruik, maar zij zijn ook aan het werk in het kunstwerk, in het tot stand brengen van een werk. Enige elementaire kennis van de natuurwetenschappen en vooral ook van wetenschappen zoals de psychologie, de sociologie en de psychoanalyse behoort nu eenmaal tot de gewone bagage van elke moderne kunstenaar. Deze elementaire kennis heeft de moderne kunst ook grondig beïnvloed. Wat er allemaal gebeurt wanneer een schrijver schrijft en een kunstenaar een kunstwerk maakt, blijkt nogal wat te omvatten. Het is in ieder geval een veel complexer gebeuren als het uitdrukking geven aan datgene wat in de kunstenaar leeft of omgaat. Het is een gebeuren dat de kunstenaar zelf voor een groot deel ontgaat en dat hem in vele opzichten overstijgt. Hij is er geen heer en meester over, maar hij neemt er op een of andere manier aan deel. Een kunstenaar is groter naarmate hij meer in staat is werkelijk aan dit gebeuren deel te nemen. Wij hebben reeds gezegd dat de creativiteit van de mens nooit zonder meer uit het innerlijk geboren wordt. Er moet altijd iets dergelijks zijn als een uitdaging die van buitenaf komt en die de mens in beweging brengt. Deze uitdaging kan verschillende vormen aannemen en zij behoort zelf tot het gebeuren dat plaats heeft wanneer kunstwerk tot stand komt. De uitdaging kan een opdracht zijn. Ook de opdracht, die gewoonlijk gepaard gaat met een geheel van verwachtingen en wensen, is aan het werk wanneer de kunstenaar bezig is. Hij past zich enigermate aan en hij voegt zich naar datgene wat er van hem verwacht wordt. Dit zich aanpassen aan en zich voegen naar mag natuurlijk niet te eenvoudig gezien worden, maar het maakt deel uit van het creatieve gebeuren. De uitdaging kan ook van veel fundamentelere aard zijn. Ook van de tijd waarin men leeft, de omstandigheden waarin men verkeert, het geweld en de onderdrukking die men rondom zich heen ervaart, of de onmenselijkheid en de tragiek waarmee men geconfronteerd wordt, kan een uitdaging zijn om iets te schrijven of een werk te beginnen en te voltooien. Misschien is er zelfs in ieder kunstwerk wel iets van een protest aanwezig tegen een feitelijke wereld waarin men zich niet geheel en al thuis voelt. Men wordt uitgedaagd om een andere wereld en andere dimensies te laten zien als de feitelijke wereld en de heersende dimensies van het bestaan. De kunstenaar laat een ander geluid horen als men gewoonlijk hoort, hij laat andere dingen zien als die waarmee men gewoonlijk omgaat, en andere mensen als die welke men gewoonlijk tegenkomt. Hij toont een andere wereld als de wereld waarin wij leven. Misschien is het een droomwereld en een wereld van fantasie waarin het goed is te leven, maar geen enkele kunst neemt ooit zonder meer genoegen met de werkelijkheid zoals deze is. Dit geen genoegen nemen met de feitelijkheid is niet alleen een kwestie van innerlijke onvrede. Er is een instantie aan het werk die de feitelijke wereld overstijgt en die niet tot deze wereld behoort. Deze instantie dwingt de kunstenaar ook de feitelijkheid te overstijgen en iets anders te laten zien en horen. Wat deze instantie precies is en hoe zij werkt, is vol geheim, maar voor iemand die werkelijk nadenkt en oog heeft voor wat een mens en een kunstenaar bezielt, is het duidelijk dat er iets is dat de mens dwingt en uitdaagt iets te doen, iets te zeggen en iets te verwerkelijken wat er nog niet was. Deze uitdaging komt klaarblijkelijk van ver. Tenslotte moeten wij nog een enkel woord zeggen over wat een kunstwerk uitricht of uitrichten kan, bewerkt of bewerken kan. Wij hebben gezegd dat het te eenvoudig is te beweren dat een kunstwerk een esthetische ervaring of beleving te weeg brengt. Het gaat namelijk in de werkelijkheid niet allereerst om ervaringen en belevingen, maar in de werkelijkheid is er iets aan het werk. Een kunstwerk bewerkt iets in de werkelijkheid. M. Heidegger zegt ergens: ‘Het kunstwerk sticht waarheid. Het kunstwerk is een in het werk stellen van het gebeuren van de waarheid en van het zijn’. Wat betekent dit? Een kunstwerk breekt a.h.w. de ruimte open waarin de dingen en de mensen, de goden en de wereld op een nieuwe en oorspronkelijke wijze kunnen verschijnen. Kunst is geen afbeelding van de werkelijkheid en geen beschrijving van wat is, maar zij doet de dingen zichtbaar, tastbaar en hoorbaar worden. Zij brengt de werkelijkheid aan het licht. Een kunstwerk geeft de mens nieuwe ogen en nieuwe oren. Het sticht een nieuwe zin en een nieuwe betekenis. Er wordt iets opengebroken en er wordt iets verneembaar wat er tot nu toe nog niet was of wat er wel ooit geweest is maar weer vergeten is en in het niets is teruggevallen. Er ontstaat een ruimte waarin er plaats is voor het genieten en voor het opnieuw verschijnen van alles wat is. In die ruimte kunnen de dingen en de mensen gaan schitteren en glanzen, kleur en klank krijgen. Dit openbreken van de ruimte en dit opnieuw laten verschijnen heeft twee kanten. Enerzijds is het altijd het terug oproepen van datgene wat vergeten is of dreigt vergeten te worden en verloren te gaan. Anderzijds laat een kunstwerk iets geboren worden en tot stand komen wat er nog nooit geweest is en dat door geen oog is gezien, door geen oor gehoord en in het hart van geen enkel mens is opgekomen. De kunst heeft daarom enerzijds altijd een conservatieve functie en anderzijds een revolutionaire. Zij wil iets be-waren en be-houden, iets be-hoeden voor de ondergang. Zij wil ook iets nieuws stichten dat er nog nooit is geweest. Dit alles is niet zonder meer een kwestie van kunstenaars en nog minder een kwestie van ervaringen en belevingen. Het is het kunstwerk zelf dat tot stand komt en bewerkt wordt en dat zelf aan het werk is en iets bewerkt. Het is een kwestie van de werkelijkheid. Deze werkelijkheid is geen statische en onbewegelijke gegevenheid, maar is een gebeuren. Dit gebeuren wordt niet door de kunstenaars afgebeeld of beschreven en het wordt ook niet door de denkers gedacht. Het wordt daarentegen voltrokken. Het voltrekt zich wanneer mensen werkelijk denken en spreken, wanneer zij iets maken dat een wereld openbreekt waarin alles nieuw en oorspronkelijk is. Het kunstwerk is de plaats bij uitstek waar dit zich voltrekken van het gebeuren van de werkelijkheid geschiedt. Samuel IJsseling |
|