| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
Jac. Bergeyck
Interprovinciale romanprijs
Jac. Bergeyck, pseudoniem van de franciskaan dr. Jaak Theuws, werd geboren in 1914 te Lommel, studeerde letteren en wijsbegeerte te Leuven en Bantoetalen te Johannesburg, was een tiental jaren missionaris in Katanga (nu Shaba), doceerde aan de universiteit Lovanium en de Université officielle du Congo, is thans professor in de Afrikanistiek aan de University of Windsor in Ontario-Canada.
Naast reportages en wetenschappelijk werk (‘Textes Luba’, ‘De Luba-mens’ enz.) publiceerde Bergeyck verscheidene Kongo-romans en verhalen die bewijzen dat hij de kenner bij uitstek van de negerziel is en blijft. Op de lange en nog steeds aangroeiende lijst van de Vlaamse Kongo-romanciers die het drama van rond en na de soevereiniteitsoverdracht van 1960 beleefden en beschreven (Jef Geeraerts, Jan van den Weghe, André Claeys, Raf van de Linde, Daisy Ver Boven, Mireille Cottenjé, Paul Brondeel, Geert van Puthen, Albert Van Hoeck, e.a.) bekleedt Bergyck een der eerste plaatsen en handhaaft zich als een der meest authentieke kroongetuigen. Zelden werd de oerangst van de neger met meer intensiteit opgeroepen als in zijn verhalen ‘Het onzekere hart’ (1959, bekroond door de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen), ‘De levende doden’ (1960), ‘Het levende beeld’ (1962).
Zelden heeft een blanke schrijver zich ingeleefd in de diepste intimiteit van de
inlander en in de duistere geheimen van zijn psyche als de missionaris-hoofdfiguur van de roman ‘Het stigma’ (1970, prijs van de Scriptores Catholici). Zijn laatste roman ‘De Pofadders’ (1975, Reinaertromanprijs) handelt over het charismatisch leven en de tragische teloorgang van de oermoeder en bezweerster Odessa tijdens de Tjombe-Katanga-periode. Weer wordt de auteur hier neger met de negers en neemt het levensritme van de Bantoe over, zodat de lezer de indruk krijgt dat niet een blanke waarnemer afstandelijk rapporteert, maar dat een inlandse vrouw haar eigen stem laat horen.
De Kongo-romans van Bergeyck zijn een opmerkelijke bijdrage tot de symbiose van de Afrikaanse en Westerse culturen. We vernemen officieus dat deze auteur met ‘Het stigma’ voor de interprovinciale prijs werd aanbevolen.
| |
H. Brugmans
A. Bentinckprijs - Gezamenlijk werk
Uit een gesprek:
Of ik mezelf beschouw als een kunstenaar? Misschien toch niet. Het wetenschappelijke en het militante overweegt in mijn leven zeker boven het zuiverartistieke. Maar wél heb ik - natuurlijk - in mijn jongere jaren ervan gedroomd, een dichter en prozaïst te zijn. In het schoolblaadje kwamen stukken van mij uit, die verschrikkelijk ‘mooi’ geschreven wilden zijn en later, in het Amsterdamse studentenblad, heb ik mij aan allerlei genres gewaagd: korte verhalen, scheld-polemiek. Verzen ben ik pas later gaan schrijven: gepubliceerd zijn ze nooit. En dan heb ik in portefeuille een kort boekje, dat zowel een ‘pastiche’ is van Voltaire's ‘Candide’ als een satire op allerlei lafheid en (zelf)bedrog in onze tijd.
Maar dat blijft alles marginaal in mijn leven, evenals ook mijn dissertatie over een toneel-onderwerp (‘Georges de Porto-Riche, sa Vie son Oeuvre’), want in die richting heb ik nooit meer verder gewerkt. Wel heb ik steeds geprobeerd, aan alles wat uit mijn pen komt, een zekere vorm te geven, die het gevoel voor klaarheid (en dus voor schoonheid) moet bevredigen, althans het niet kwetsen. De paradoxaal-lijkende opening van een artikel of een puntig besluit: daarin zoek ik dan de meer artistieke bevrediging.
Is men ‘letterkundige’, als men het schrijven niet laten kan? Zo ja, dan hoor ik echt wel tot dat gilde, want het is genoeg dat ik iets beleef, lees, overpeins, om die eigenaardige behoeften te voelen,
die sommige litteratoren hebben vergeleken (en niet ten onrechte) met de sexuele drift. De behoefte om iets in woorden tot uiting te brengen, zó, dat de vorm zich optimaal aanpast bij de inhoud. Meestal schrijf ik dus met vreugde, met wellust - en het wordt nooit routine, nooit. Men kan, denk ik, met veel van wat ik schreef, radicaal van mening verschillen. Maar ik moet wel héél slaperig zijn geweest, wanneer ik niet tot uiting heb gebracht wat ik wérkelijk dacht en waarvoor ik wilde vechten. Als een kunstenaar een man van hartstocht is - van getemperde hartstocht dan - ja, dan hoor ik misschien toch tot die club.
| |
Georges Francis
Deze begaafde cartoonist werd geboren op 7 juli 1937. Na zijn studies te Brussel (Sint-Lukas, schilderkunst A7-A1) werd
| |
| |
hij leraar plastische opvoeding, kunstschilder en graficus.
Heel wat prijzen vielen hem ten deel: 1967: Salon van de humor Roeselare, 2e prijs; 1971: Montreal International Salon of cartoons, 3e prijs; 1972: Koerier, 1e prijs; 1974: Wereldkartoenale Knokke-Heist, beste Belgische inzending; 1974: Salon van de humor Hoeilaart, 1e prijs; 1975: Wereldkartoenale Knokke-Heist, laureaat categorie C; salon van de humor Hoeilaart, 1e prijs.
Over hem schreef Raoul Chanet: ‘Het hyper-realisme van Francis heeft inhoud, zijn werk trilt van emotie, de wortels van zijn mogelijkheden dringen door tot de teerste structuren. Deze spanning met hier en daar soms een dreigende beklemming, wordt meer dan eens onderbroken door de prikkels van de humor’. Atelier: Lindestraat 118 te 3820 Alken.
| |
Frans Minnaert
Gouden Medaille Internationale Prijs Diano Marina
Dit jaar werd in Italië voor de tiende maal de Premio Internazionale Diano Marina georganiseerd. Deze prijs is bestemd voor een kunstenaar voor illustraties in een oorspronkelijke techniek alsmede voor de uitgever van de bibliofiele uitgave. Aan de inzending van Frans Minnaert, albums gravuren met de gedichten ‘Avond’ en ‘Kruiden’ van Hubert Van Herreweghen en uitgegeven door de galerij Claude Jongen te Brussel, werd met algemene stemmen de gouden medaille toegekend. De jury was eensgezind van oordeel dat het hier zowel om een artistiek verantwoorde als een technisch verzorgde publicatie ging. De waardering van de jury werd door verscheidene specialisten terzake bevestigd tijdens de vooropening einde mei van de tentoonstelling van de bekroonde werken in het Palazzo del Parco te Diano Marina.
Deze gouden medaille is niet de eerste prijs of erkenning welke Frans Minnaert uit Heikruis met zijn schilderkunst en grafiek heeft verworven. Deze kunstenaar die zijn talent via een intensieve ontbolstering en een bewonderenswaardig doorzettingsvermogen tot volle ontplooiing heeft gebracht, werd geboren te Idegem op 4 december 1929. Hij studeerde aan de academie van Aalst en Brussel, en tijdens zijn eerste periode stond hij sterk onder de doem van het Vlaamse expressionisme. Maar het was omzeggens het licht en de sfeer van Joegoslavië, mitsgaders zijn natuurlijk rijpingsproces, waardoor zijn kunst een grote kentering onderging en deze kunstenaar zijn aanleg en visie op persoonlijke wijze begon te affirmeren. Intussen is Frans Minnaert tot zijn volle artistieke maturiteit gekomen en daarbij valt het op dat hij van een expansief tot een introspectief schilder is gegroeid. Genesis en apocalyps zijn de vaste polen waarop hij zijn rijke inspiratie ent. Het fantastische element is bovendien een gave constante in deze kunst geworden, waarbij de coloristische beheersing, zij het dan in de laatste werken een helderder kleurgamma opwelt, een verrassende affiniteit tussen schilderkunst en grafiek aanwijst. Dat is het gevolg van de specifieke uitdrukkingswijze van deze kunstenaar welke voornamelijk beroep doet op tachistische accenten om een vorm te componeren. Minnaert beschikt over een fascinerende kracht om zijn irreële wereld zichtbaar te maken, met als karakteristiek element de voortdurende metamorfose van mens-diergewas. Ergens is het steeds of Frans Minnaert uit de chaos nieuw leven opwekt, dat hij de kleine organismen van vegetatie en ontstaan met zijn penseeltoets en graveerstift tot oervormen bindt. Deze specifieke manier van schilderen en graveren roept de indruk van een langzame incubatie tot vorm vóór het oog, maar ze past uitstekend in de rusteloze maar tevens intuitief-beheerste verbeelding van deze kunstenaar die een vreemde,
bizarre en boeiende wereld creëert. Frans Minnaert heeft uiteraard de officiële erkenning te Diano Marina niet nodig om zich te bevestigen, maar een buitenlandse bekroning wijst er evenwel op dat deze kunst ook op internationaal niveau tot grote aandacht dwingt.
Remi De Cnodder
| |
Theo Op de Beeck 75
Theo Op de Beeck werd op 14 maart 1901 geboren te Oud-Turnhout en woonde daar tot zijn 25 jaar in het mooie gehucht ‘Schoonbroek’, met zijn laat-gotisch gebeeldhouwd retabel, gelegen aan de rand van de beroemde Augustijner-abdij ‘Corsendonck’ en het poëtisch landschap de ‘Liereman’. Hij is de oudste uit een gezin van twaalf. Hij heeft zelf 8 kinderen, 24 kleinkinderen en 2 achterkleinkinderen.
Als onderwijzer zette hij de traditie van de familie voort en was gedurende 36 jaar een pedagogisch ‘meester’.
Zijn loopbaan als liefhebber-toneelspeler begon hij in 1924 bij ‘De Dageraad’ van Turnhout, waar hij sinds zijn huwelijk woonde. In tal van wedstrijden werd hem de prijs voor beste speler toegewezen. Als regisseur en topspeler van ‘Kunstverbond-Turnhout’ nam hij deel aan het Landjuweel-tornooi en werd er tweemaal gelauwerd.
Hij regisseerde gedurende 8 jaar ‘de Katholieke Gedachte’ voor T.V. en werd als acteur menigmaal geëngageerd voor typische en karakterrollen in T.V.-spelen. Voor toneel maakte hij een geslaagde bewerking van de roman ‘Herrin und Knecht’ van R. Utsch.
In 1974 werd in zijn geboortedorp zijn 50-jarig toneeljubileum gevierd en in maart '76 werd hij als 75-jarige te Turnhout op zeer originele wijze in de bloemen gezet.
In de plaatselijke pers werd hij terecht de voedstervader en hernieuwer van het toneel in gans de Kempen genoemd.
Theo Op de Beeck is ook dichter, iets in de aard van K.O. De Laey of Bredero's ‘Van gierige Gerrit en modde Gompel’.
Hij publiceerde gedichten in ‘Volk uit de Kempen’ (1941) en droeg ze menigmaal voor, b.v. als aktief lid van de ‘Kempische Schrijvers’. Als declamator bracht hij met zijn broers Joz en Leo hoogstaande klein-kunst.
Geïnspireerd door de Kempen schilderde hij zoals zijn oom Jef Claesen, met een middeleeuws vroom gevoel voor de natuur en de muziek. Te Turnhout, Antwerpen, Lier, Sint-Niklaas en Postel exposeerde hij met succes.
Theo is een goed mens die uit eigen beweging de hand drukt van hen die uit jalousie hem leed berokkenden. Als regisseur en medespeler van jeugdige toneelspelers zette hij zich in, met al zijn artistieke en schoonmenselijke talenten; onbaatzuchtig, maar steeds met aanstekelijke geestdrift bracht hij groot toneel ten bate van de besten van onze broeders.
P.P.J.A. Nuyens
| |
William Van der Straeten
Batikkunstenaar - Prijs Kunstambacht provincie Oost-Vlaanderen
William Van der Straeten werd geboren te Denderleeuw op 25-1-1946. Hij studeerde Hoger Kunstonderwijs A7-A1 aan de beide kunstinstituten te Gent. In 1969 doceerde hij decoratie en publiciteit aan de etalageschool te Aalst, en was ont- | |
| |
werper van etalagedecors en stands.
Momenteel is hij verbonden aan Stedebouw en Ruimtelijke ordening. Na enkele lokale tentoonstellingen nam hij in 1972 deel aan ‘Forum '72’ te Gent. Een jaar later werden alle ingezonden werken weerhouden voor ‘Belgisch Scheppend Ambacht’ een tentoonstelling ingericht door het Econ. en Soc. Instituut van de Middenstand. De voorkeur van de kunstenaar gaat naar de eeuwenoude Javaanse batikkunst. Na jaren experimenteren heeft hij het technisch procédé eigen aan het batiken volledig onder de knie. Hij maakt wandversieringen, sjaals en batikkussens. Evenwichtige geconstrueerde komposities vullen het doek, met liefst een koloriet van geel over oranje naar de rode tonen, doorweven met een haarfijn craquelé. Will. Van der Straeten nam deel aan rondreizende tentoonstellingen w.o. ‘Labierint’ en ‘Kreasie, Kunstambacht in Vlaanderen’. Werken werden weerhouden voor tentoonstellingen in Frankrijk, Engeland (Autumn Arts Festival) en Duitsland. Hij nam ook deel aan groepstentoonstellingen te Huy, Brussel, Brugge, Grimbergen, Lokeren, Kruishoutem, Iddergem e.a. In 1974 sloot Will. Van der Straeten aan bij de CSV. Pajottenland en werd dit jaar opgenomen in de beheerraad van deze West-Brabantse cultureel sociale vereniging. Exposities met de CSVP. te Dilbeek (Westrand), Gaasbeek (Kasteel), Halle (De bres), Beersel en Steinfurt (W.D.). Atelier: Opperstraat, 132, 1770 Liedekerke.
| |
Antoon de Vaere,
Ridder Leopoldsorde
Kunstschilder Antoon De Vaere werd geboren op 18 augustus 1900 te Kortrijk waar zijn vader, Octaaf De Vaere, organist
was van de St.-Maartenskerk.
Zijn broer, André De Vaere, werd een bekend klaviervirtuoos. Antoon zou zich toeleggen op de plastische kunsten. Na de Academie te Kortrijk studeerde hij enkele tijd aan de Kon. Academie te Antwerpen (3e prijs), ten slotte aan de Kon. Academie te Gent (1e prijs).
Hij vestigde zich te Oostrozebeke waar hij vooral naam verwierf als landschapsen dierenschilder. Zijn atelier werd geregeld bezocht door Cyriel Verschaeve, overigens een vriend van de familie die bij vader Octaaf urenlang een vertolking van Bach kon beluisteren.
Hij werd briefwisselend lid van de Kon. Commissie voor Monumenten en Landschappen. Vervolgens vestigde hij zich te Damme. In deze vermaarde Zwinstreek kon hij rustig in ietwat symbolischromantische stijl zijn onderwerpen uitbeelden. Wij herinneren ons een poëtische wintervisie van Damme, maar ook een krachtig zomerlandschap: zwart-bonte herkauwende koeien tegenover de sobere gestileerde toren. Deze kunst bleef De Vaere steeds trouw, hoezeer de kunst om hem heen ook ging evolueren. Aan te stippen is ook dat hij een man bleef met historisch en volkskundige belangstelling. In dezelfde geest bouwde hij in zijn woning te Damme een zeevaartmuseum op, vervaardigde daarvoor scheepsmodellen (van de 14e eeuw af), schikte daarbij tal van documenten en herinneringen, werd de vriendelijke conservator-gastheer, ontving er Stijn Streuvels, Ernest Claes en Renaat Veremans. Voor wie het historische Damme bezoekt, zal een kennismaking met de kunstenaar en zijn museum een rijke toemaat zijn.
Het zeemuseum en atelier van Kunstschilder De Vaere werd reeds bewonderd door duizenden bezoekers uit alle landen van Europa. Zijne Majesteit De Koning heeft De Vaere onderscheiden als Ridder in de Leopold II-orde voor 60 jaar schilderkunst en het oprichten voor zijn privé zeemuseum.
| |
Ludo Verbeke
Laureaat Provinciale Prijs Schilderkunst West-Vlaanderen
Het werk van Ludo Verbeke kan gesitueerd worden als een laatste schakel in de evolutie van de vlaamse kunst. Gaande van Van Eyck en Brueghel, over de vlaamse expressionisten, krijgt deze, hopelijk voorlopig, haar eindpunt in het sobere en toch barokke, in het streng geconstrueerde en toch speelse, in het transcenderende en toch aardgebonden werk van deze 30-jarige kunstenaar.
Ludo Verbeke, geboren te Roeselare, studeerde aan het Hoger St.-Lukasinstituut te Gent en is sindsdien in zijn geboortestad werkzaam als schilder, beeldhouwer, designer. Hij is leraar binnen-
huiskunst aan de stedelijke tekenakademie te Menen.
In 1970 werd hij geselekteerd voor de tentoonstelling ‘beeldhouwkunst in West-Vlaanderen’, behaalde selekties ‘prijs van Knokke voor schilderkunst’ in 1971 en 1974 en ontving de ‘prijs Reniere - prijs Hoppeland’ in 1975.
Zelf omschrijft hij zijn werk als volgt: ‘Een opwekken van spanningen binnen de omgrenzing van het doek, door het in relatie tot elkaar en tot de omgeving plaatsen van vertikale monochrome matte en/of glanzende stroken.
Propaganda voor het eenvoudige, het terug in harmonie plaatsen van de essentiële levenswaarden als basis voor een breed-christelijke levensbeschouwing.’
Het werk van Ludo Verbeke staat zelfstandig, het is evolutionair en niet revolutionair, het staat in relatie tot de natuur en is niet ont-aard, het is niet modieus. Dit is creatie met alle verworvenheden van de eigen vlaamse kunst in de hand. Dit werk dwingt tot bezinning.
Voor de kunstbeschouwer een herbronning in deze tijd van verwarring. Voor de kunstenaar een noodzaak. Een oase voor beiden.
J. Vlieghe
| |
Ronny Verhelst
Prijs ‘Klub der XII’ - Prijs HISK Antwerpen
Het zal nog niet zo vaak gebeurd zijn, dat een jonge man van de leeftijd van Ronny Verhelst (o 1 jan. '52) reeds zovele onderscheidingen aan elkaar kon rijgen (prijs Rotary-KASKA, prijs van de Prins, prijs Loymans, en beurs J.J. Michel als laureaat van de Stichting Roeping, naast beide hoger vermelde prijzen). Wie het vaak indrukwekkende, monumentale werk van deze jonge kunstenaar ziet, zal dit fenomeen echter veel gemakkelijker begrijpen.
| |
| |
Niet alleen verrast het door de stoutmoedige aanpak van vooral grote formaten en gewaagde technische procédés, het voornaamste punt, waarin het zich van de meeste kunstwerken onderscheidt, is het grote belang dat gehecht wordt aan de inhoud van het werk. Zonder in anekdotisme te vervallen, wenst dit werk iets mee te delen over de tijd waarin het gemaakt werd, en over de emotionele verwerking van die tijd door de kunstenaar. Ronny Verhelst schuwt eik intellectualisme. Hij behoort tot de generatie die na 1968 ondervonden heeft, dat er geen denksystemen bestaan om de onrechtvaardigheid uit te bannen, gewoon omdat de menselijke onvolmaaktheid elke uitwerking van een ideaal systeem in de weg staat. Het kunstwerk is voor Verhelst het enerzijds medelijdende, anderzijds soms ironizerende antwoord op het chaotische samenspel van overwinningen en vooral mislukkingen, van een mensheid, die als een trein zonder remmen over een spoor naar nergens rent. Deze kunst heeft iets van de joernalistiek, maar toch hoort men er, nauwelijks onderdrukt, een uitroep van onbehagen in, die elk objectivisme uitsluit. De kunstenaar voelt zich een wereldverbonden mens, geen objectieve geest. Het werk van Ronny Verhelst is daarom in de eerste plaats menselijk, zelden flatterend, maar altijd echt. Het bezit iets van een pamflet, en ‘wil gezien worden’ (om Multatuli te parafrazeren), wat het zonder meer reeds overwaard is.
Kris Geerts
| |
Julien Vermeulen
Simons-Streuvelsprijs
Wie de gedetailleerde titel leest van de licentieverhandeling waarvoor hij de Simons-Streuvelsprijs gekregen heeft, zal wellicht een glimlach niet kunnen onderdrukken. Nochtans heeft hij zich gedurende een paar jaar enthousiast bezig gehouden met de studie van ‘Aspecten van de ruimte in “Nooit meer slapen” van Willem Frederik Hermans’. Hierbij werd hij veel geholpen door Prof. Thomas en indirect ook door vele mensen van de K.U.L. inz. door A. Westerlinck.
Dat hij hiervoor de prijs toegekend werd die L. Simons en L. Vandemeulebroecke enkele jaren geleden gesticht hebben, kon alleen de dank ten opzichte van deze initiatiefnemers en ten opzichte van de academische trend in de literatuurbenadering versterken. In deze verhandeling wordt met name geprobeerd zowel de polariteitsmethode van Weisgerber als de oudere onderzoeksmethodes van de verhaalruimte toe te passen. Na een jaar geleraard te hebben (aan de Abdijschool van Zevenkerken)
heeft de wetenschappelijke literatuurstudie voor hem veel van haar aantrekkelijkheid verloren, mede dank zij de krachtige invloed van leerlingen en de ruimere perspectieven van collega's. Hij vindt het dan ook jammer dat de universiteit zo vaak de literatuur loshaakt uit het klassieke ‘studium humanitatis’, om ze tot ganzebord voor structuralisten te herleiden.
| |
Ignaas Veys
tweemaal bekroond
In een goed jaar tijd behaalde de 29-jarige dichter Ignaas Veys, uit Dilbeek, twee literaire prijzen. Zo werd hem op 31 mei 1975 te Gent de I.N.I.-poëzieprijs toegekend, die was uitgeschreven door het creatief en cultureel fonds van de uitgeverij European Press. Deze prijs ontving hij voor de gedichten ‘Een dag zoals een andere’ en ‘Een dorp’, die hij intussen heeft opgenomen in zijn onlangs verschenen zesde bundel ‘Een vreemd bed’.
Onlangs werd hem nu ook de poëzieprijs
van Brussel-Vlaams, uitgeschreven door de Vrienden van Caryatide, toegekend voor zijn gedicht ‘Een vrouw in maart’. Deze bekroonde gedichten tonen inderdaad Ignaas Veys op zijn best: intuïtief, gevoelsgeladen, spontaan, eenvoudig. Opvallend is het sterk uitgesproken autobiografisch karakter van deze poëzie. Geboren in 1946 te Koekelberg, debuteerde Ignaas Veys met intimistische gedichten, gebundeld in ‘Tussen zon en schaduw’ (1967) en ‘Een huis en tuin bewonen’ (1969). Deze verzen vormen eigenlijk een jeugdportret van de dichter, die vooral handelt over de eenzaamheid en de onmogelijkheid tot communicatie. Pas in zijn derde bundel ‘Oefeningen met Baudelaire’ (1970) zoekt de dichter een innerlijk evenwicht te bereiken door contacten met de evenmens. De terminologie in deze verzen toont een nauwe verbondenheid met de natuur en een ingesteldheid, die tegen de grootstad als leefruimte is gericht. Poëzie is voor Veys een ontsnappingsmiddel uit de werkelijkheid, een middel om te schuilen ‘achter de vluchtheuvel van het woord’.
De gedichten van Veys zijn eigenlijk geabstraheerde dagboekbladen, waarin men vooral zijn emotionele ervaringen kan volgen. Dit blijkt nog duidelijker in de bundels ‘Ik lieg Indien ik me het jaar niet meer herinner’ (1973) en ‘De minnaars, de dieven’ (1973). Hierbij sluit ook de roman ‘Ontaard journaal’ (1974) nauw aan, waarin anecdotische bladzijden afwisselen met lyrische gedeelten.
Willem M. Roggeman
| |
Peter Welffens
Lodewijk Mortelmansprijs
Hij werd te Antwerpen geboren op 7.5.1924. Studies: de volledige cyclus aan het Kon. Vlaams Muziekconservatorium; harmonie met Jef van Hoof, contrapunt met Karel Candael, fuga met
| |
| |
Marinus de Jong en klavier. Verder: drie zomersursussen bij Igor Markevitch. Sedert 1954 heeft hij de muzikale leiding van het Kon. Jeugdteater te Antwerpen. Hij componeerde veel voor teater: toneelmuziek, balletten, de opera ‘Stroppelacorde’ (Reinaert de Vos). Verder werk: twee symfonieën voor een groot symfonisch orkest, een concerto voor clavesimbel en orkest, werken voor kamerorkest, kamermuziek.
Uitvoeringen: 1965: tv-creatie van de opera, realisatie Marc Liebrecht; opvoeringen in de Antwerpse opera van het ballet ‘Jettatura’. In 1965-66: integrale versie van de opera te Antwerpen onder zijn leiding. In 1966-67: creatie in de opera van het ballet ‘cyclus’. In 1968: ‘cyclus’ wordt op het repertorium geplaatst van ‘Royal Ballet of Canada’ en Kon. Opera van Stockholm. Eerlang: de 2e symfonie op fonoplaat, uitvoering door de Philharmonie van Antwerpen o.l.v. Sylveer Van den Broeck. Zijn werk werd ook uitgevoerd in Duitsland, Italië, Nederland. Onderscheidingen: 1965: Edward Keurvels-prijs voor de verzamelde toneelmuziek (nationale prijs van Sabam); 1975: Lodewijk Mortelmansprijs voor de lieder-cyclus ‘Orpheus en Eurydice’ op tekst van Paul Van Keymeulen (prijs Noordstarfonds).
Peter Welfens woont te Deurne.
| |
In Memoriam
Mia Van Der Haegen
ps. van Maria-Augusta Van den Bossche. Geboren op 23.1.1918 te Hofstade a.d. Dender. Ze was als regentes Germaanse talen achtereenvolgens werkzaam te Ieper, Gijzegem en Sint-Lambrechts-Woluwe in het vrij onderwijs. In 1955 verscheen bij ‘De Bladen voor de poëzie’ haar debuut ‘Aspecten in mineur’. Dit werk is surrealistisch getint, evenals de bundel ‘Het geluk is oranje’ van 1974 met reeds in 1975 de tweede druk.. Van haar werd ook werk bekend in Nederland: De Gids (1960), Momentopname - een uitgave van de stad Culemborg in 1970 - namen verzen van haar op. In 1959 werd haar gedicht ‘De Boodschap’ geselecteerd voor de twaalf best geslaagde van het jaar. Kort voor zij stierf kreeg ze vanwege de redactie de toezegging dat volgend gedicht zou gepubliceerd worden. Haar dood bevestigt helaas uit welke diepe kern zij het had geschreven:
Kwetsbaar
ik was een klaproos in je handen
en je zwingelde mij als vlas
en brak mijn stengel oper
en vermorzelde mijn ingewand
Postume reis
zodra zij uit hun barsten breken
|
|