André Demedts als kind met paardje en zijn zusje Gabriëlle.
aller geruststelling kan ik er echter onmiddellijk bijvoegen dat ze dikwijls aan mijn aandacht konden ontsnappen. Dan hoorde ik nadien van Marcel weidse verhalen over het vinden van nesten van zeldzame vogels, hoog of diep verborgen. De eitjes werden als trofeeën meegebracht en, in een twijfelachtig geval, moest vader uitmaken om welk soort het ging. De geheimvolle ‘Wulfputten’ en de waterbossen (of ging dat alles om één bos, André?) ken ik slechts uit het enthousiasme van Marcel, mijn broer deelde die nood tot praten niet. Er werden echter ook dikwijls rustiger spelen op touw gezet, waaraan ik volop mee kon doen. U ziet, vreugde en teleurstelling was zo'n beetje verdeeld!
Het opzetten der spelen ontsproot gewoonlijk uit André's verbeelding, maar eens dat ze op gang waren, verloor hij vlug alle belangstelling en verdween zo maar. Dan was hij in huis met een boek terug te vinden en verder onbereikbaar.
Wie André's ‘Dag voor gisteren’ las, weet hoe hij tot de ontroering van het schone in de letterkunde is gekomen en over het ontstaan, zeer vroeg, van zijn eerste geschriften. Later, toen zijn gedichten in tijdschriften begonnen opgenomen te worden, zou hij er mij af en toe een nieuw voorlezen. Zij hebben mij diep geraakt, ik wist hoe reëel het leed was dat erachter stond en de machteloosheid van mijn goede wil. Ook toonde hij me een lovende brief van Menno Ter Braak, over een novelle die hij naar ‘Forum’ had ingestuurd. Zijn vertrouwen toen heeft mij gesteund en helpen mens worden.
In mijn vrije tijd las ikzelf veel en mijn boeken kreeg ik uit André's hand. En eens, ik was toen vijftien, kreeg ik ‘Celbrieven’ van Wies Moens. Ik bracht het terug, ik wilde een verhaal, een roman. ‘Eerst dat nu eens’ zei André. Op zijn gezag begon ik eraan, maar een drietal bladzijden waren genoeg, om mij als het ware op te nemen in de eenheid van klank, ritme en betekenis van dat lyrische proza. Het was voor mij als een openbaring. Voortaan zou ik automatisch het eerst de gedichten lezen in de binnenkomende tijdschriften. Het was een tijd, in de literatuur, van grootmenselijk idealisme en broederlijkheid. Het klonk alles zo waarachtig en verwezenlijkbaar. De wereld zou met ons opnieuw beginnen!
In 1929 werd André verzocht het leiderschap der Kristelijke Arbeidersjeugd te Sint-Baafs-Vijve op zich te nemen. Volgden maanden en jaren van grote inzet: edelmoedigheid, kameraadschap. (Onder deze sterke bewogenheid, werden verschillende van André's gedichten geïnspireerd.) Er werd toneelgespeeld in de winter, dat betekende bijna elke avond per fiets door modder, regen en wind of bitter vriesweer, driekwartier ver, om alles te helpen tot stand komen. Het was ook spreken, les geven, bezoeken brengen, bezoeken ontvangen, VRIEND zijn. Onze kameraden van toen, ik hoop met mijn hele hart dat gij het goed maakt! Onze ouders hadden geen moeite om in die geest mee op te gaan. Een generatiekloof hebben wij niet gekend.
Even later is André's eindeloos geworden reeks spreekbeurten begonnen. Het enige wat ik voor hem kon doen was, bij zijn thuiskomst, voor aanwezigheid en warm eten zorgen. Daar ik 's morgens langer kon slapen, lieten de anderen me mijn gang gaan. André zal het niet vergeten zijn.
Toen Paul, onze tweede broer, reeds enkele jaren op de hoeve meewerkte, begon André halve dagen vrijaf te nemen om meer tijd aan zijn prozawerk te kunnen besteden.
In 1937 werd hij leraar Nederlands aan het bisschoppelijk college te Waregem. Dat was reeds een gedeeltelijk afscheid van thuis.
Het jaar daarop huwde hij en vestigde zich in de Karel van de Woestijnelaan te Waregem. En hier moet ik aandacht vragen voor de levensgezellin die Germaine Ide voor hem geweest is én is. Zij heeft het André door haar nooit aflatende medewerking en begrip en door wegcijfering van zichzelf, mogelijk gemaakt gerust met zijn eigen werk begaan te zijn. Met haar hele persoonlijkheid mede evoluerend en, als hij haar nodig had, steeds geheel voor hem aanwezig.
Dat ik een boekhandel durfde beginnen, kwam door André's aanstuwen. Het was: ‘een ondernemen zonder te hopen...’ voor mij. Misschien kwam het juist daardoor dat ik volgehouden heb? Hij heeft me de eerste jaren het nodige voorgeschoten zonder rente te willen. En het is me gelukt. Maar zonder André's duw en steun zou ik, voor de eerste stap, het zelfvertrouwen hebben gemist. Ik vrees dat ik steeds maar een afhankelijk leven had moeten leiden.
Het gevoel van samenhorigheid tussen ons en onze broers is tot nu toe vanzelfsprekend en onontkoombaar geweest. Al ging het ‘oud huis’ voor ons verloren, overeind bleef ‘dat groot naar elkander toe neigen’.
Moge het weten van ons nabij-zijn, André, vrede en vreugde aan uw dag toevoegen.
Gabriëlle Demedts