Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25
(1976)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
De poezie van Andre DemedtsVerzamelde GedichtenAndré Demedts heeft met de publicatie van zijn Verzamelde Gedichten (in de reeks De Gulden Veder van de uitgeverij Orion te Brugge, 1976) de (voorlopige) balans van zijn poëtisch werk opgemaakt. Het resultaat van een ‘ongenadige’, door geen vertedering of piëteit beïnvloede, keuze, is zeker merkwaardig te noemen. Van de ongeveer 120 gedichten die hij in vijf dichtbundelsGa naar eind(1) gedurende een periode van veertig jaar het licht deed zien, zijn er slechts 90 overgebleven, - wat bijzonder weinig is vermits daaronder ook ca. 40 nieuwe en/of onuitgegeven gedichten moeten gerekend worden. Wat betekent dat minder dan de helft van zijn vroegere poëzie genade vond in de ogen van de dichter. Hij groepeerde deze selectie in vier afdelingen, waarvan de titels al karakteristiek zijn voor de man die terugkijkt: Voortijds, waarin niet meer dan 11 gedichten uit zijn eerste twee (jeugd-)bundels werden overgehouden; Vaarwel is het gelijknamige verzenboek, althans volgens de gewijzigde derde (1959) en volgende drukken; Daarna geeft integraal de bundel van 1968 weer, met toevoeging van 13 gedichten; en Schemeravond sluit de verzameling af met 27 onuitgegeven gedichten. Zou een of ander lezer, - en het lijkt mij waarschijnlijk (want zelf zocht ik tevergeefs naar het bekende en veel geciteerde Vlaanderen!) - het al jammer kunnen vinden dat sommige verzen werden geschrapt, toch moet men respect opbrengen voor de moed van de dichter die - door zijn strenge keuze - een duidelijk standpunt heeft ingenomen. Hij heeft namelijk zijn vroegere poëzie niet ‘afstandelijk’ herlezen, maar datgene eruit naar zichzelf en zijn situatie-van-thans toegehaald wat hem (nog) de moeite waard scheen. Die handelwijze werpt bovendien een verhelderend licht op zijn opvattingen over de (én over zijn) poëzie. | |
VaarwelBelangrijker evenwel dan het aantal (al kan weglaten een even duidelijk - of onduidelijk - criterium zijn als opnemen!) is de vorm waarin de ‘gespaarde’ gedichten ons thans worden voorgelegd. André Demedts heeft zijn gedichten van vroeger namelijk grondig herschreven. Voor zijn getrouwe lezers zal dat nauwelijks bevreemding wekken,
Thuis in Waregem.
want zij hadden in 1959 al kennis gemaakt met een geheel nieuwe versie van de bundel Vaarwel uit 1940. Zowel vorm als inhoud werden toen ‘herzien’. De lange, soms iets slome, versregels (verwant aan het ‘hymnische’ expressionisme) werden gehalveerd; vage uitdrukkingen kregen een concreter (en meer poëtische) formulering; herhalingen, doublures en weinig terzake doende adjectieven bleken geschrapt; én (vooral!) sommige ‘negatieve’ of pessimistische medelingen vielen weg of werden vervangen door een positiever substituut. De eerste drie wijzigingen kunnen iets, of veel, of alles, met vakmanschap te maken hebben; laatstgenoemde soort verandering echter gaat dieper, want zij houdt wezenlijk verband met een meer bezonnen en bezonken levenshouding van de dichter tegenover God, toekomst en dood. God is niet langer een ‘wrede zekerheid’, maar ‘een zekerheid van de gehele mens’; Hij is niet meer ‘onaangedaan’, maar ‘almachtig’ en ‘het nieuwe gevoel’ jegens Hem is ‘een nieuwe liefde’ geworden. Niet minder dan zeven maal trouwens komt het woord liefde in de plaats van een vagere term, of wordt aan de bestaande tekst toegevoegd, terwijl het woord angst evenveel keren verdwijnt. De toekomst ziet de dichter thans minder onzeker dan zij hem tevoren toescheen, want hij durft ‘ja zeggen’ tot alles wat komt. Ook met de dood, die hem beklemde, lijkt hij verzoend, want waar hij eertijds wat fatalistisch verzocht: ‘totdat de dood mij nedersmakt, laat overeind mij staan.’ verzekert hij nu, minder wankelmoedig en beslister dan ooit voordien: ‘totdat de dood mij nedervelt, zal ik hier blijven staan.’ | |
VoortijdsHet lag in de lijn van de verwachtingen dat André Demedts ter gelegenheid van deze Verzamelde Gedichten ook de uit zijn eerste bundels gehandhaafde verzen zou ‘herschrijven’. De 11 opgenomen gedichten (waaronder zijn bestbekende Witte kerstdag, dat slechts geringe correcties onderging) kregen een grondige hertoetsing zowel naar vorm als naar inhoud. Jasmijnen en (althans het eerste gedeelte van) Geploegde aarde gaven in hun oorspronkelijke redactie het beeld te zien van een jongeman die gekweld wordt door een meta- | |
[pagina 264]
| |
fysisch heimwee en door een bestendige twijfel om voor anderen en voor zichzelf het geluk te (kunnen) veroveren. Hij zoekt een toevlucht in vriendschap met gelijkgezinden, in de natuur (de ‘jasmijnen’ of de oude dierbare grond met alles wat er op leeft en groeit, - én ‘de geploegde aarde’, Vlaanderen), in Godsvertrouwen en geloof in de waardevolle dingen én (duidelijker in het tweede gedeelte van de tweede bundel) in de taak die hij zich in dit leven gesteld ziet. Hij schreef dit alles neer in haast psalmodiërende, breedstromende versregels met veel superlatieven, ‘twijfelwoordjes’ (misschien, wellicht, soms,
Staande: André Demedts, Luc en Isa Indestege, Marcel Coole, Frank Lateur, Julia Tulkens, Frans Smits, A. Van Hoogenbemt. Zittende: Jan Vercammen, mevr. Streuvels, Jan Boon. - Oktober 1951.
toch, maar...) en romantische vergroting van zowel lust- als onlustgevoelens. Bovenbedoelde 11, of 10, gedichten nu zijn nog nauwelijks herkenbaar. Ze zijn niet alleen pregnanter herschreven, maar ze tonen ons minder de jongeman van toen als de rijpe dichter van thans. Iemand die wéét wie hij is, wat hij kan en mag verlangen: ‘wat ik geboren werd, ben ik gebleven’ Hij zegt (ongeveer): Iets is van mij alléén, onvervreemdbaar eigen, een geheim tussen God en mij. Toch blijf ik een deel van de mensheid, participerend aan het algemene lijden en de algemene schuld. En aan een zweem van veroverd geluk. Zo kan hij zijn (eigen) weg gaan. De wijsheid van ‘boodschappers’ is een beetje overbodig, denken en dromen en zwijgen zijn beter. Zelfontginning, zelfondervraging - en voor de rest zich terugtrekken in het weldoende donker van de vergetelheid in de nabijheid van de geliefde (wier beeld in vier gedichten wordt opgeroepen: Handen, Scheiden, Afscheid en het heldere, onversierde vers Je naam:)
De jaren kwamen en de jaren gingen, maar in mijn geest staat onberoerd de tijd, gelijk een boom. Terwijl de vele dingen, | |
[pagina 265]
| |
over een leven wijd en zijd verspreid, belang, betekenis en zin verloren, de winter komt al kijken door mijn raam en ik hem groet, blijf ik je stem steeds horen, de wind zegt mij hem voor, altijd je naam. | |
DaarnaDeze (derde) afdeling in de Verzamelde Gedichten is geheel gelijk aan de gelijknamige bundel van 1968 met toevoeging van het gedicht Het gedachteniskruis en van twaalf ‘anekdotische’ herinneringen onder de titel Der maanden krans. De thematiek is in wezen dezelfde als in het vroegere werk en wellicht te herleiden tot drie kernen: de natuur, evenwel minder beschrijvend dan ‘duidend’, vervuld als zij hem voorkomt met symbolen en signalen; verinnigd tot de omgeving van zijn woning en van zijn geboortehuis ‘Den Elsbos’. Het is opvallend hoe vaak hij, ook schrijvend, naar ginds terugkeert. Hij bevolkt zijn eenzaamheid met zwaluwen aan de balk van de paardstal, wilde zwanen boven het water, weerwolven en brigands in de bossen, linden en rozen tegen de gevel én sterren in de ‘septembers van eertijds, lagen op lagen’. de familie: voor- en nageslacht (zijn onverliesbare vader bijv. en zijn dochter Hilde) bewegen dag en nacht rondom hem; de doden zijn even nabij als de levenden en zij dienen evenzeer tot menselijke vertroosting, want door hén weet hij zich schakel, onmisbaar deel in een groter geheel (dat het individu overstijgt). de menselijke existentie: André Demedts blijft een ‘zelfondervrager’ omdat lot en leven voor hem altijd nog raadsel blijven. De laatste, eeuwige dingen - God en dood - staan hem bestendig voor ogen. Maar het is duidelijk dat hij thans, méér dan vroeger, fragmenten kent van het eindelijke en eigenlijke antwoord. | |
SchemeravondDe speciale aandacht van de lezer der Verzamelde Gedichten gaat uiteraard naar de vierde afdeling Schemeravond waarin 27 onuitgegeven gedichten (één derde van het hele boek!) werden opgenomen. Het beeld van de dichter dat men van vroeger kent verandert niet, maar het wordt duidelijker geprofileerd. Het zijn de tedere, weemoedige mijmeringen van een man die in de ‘schemeravond’
Met Louis de Bourbon.
van zijn leven op (her)ontdekking gaat naar het huis van zijn jeugd en naar zijn ‘land van herkomst’. Terug (116-117) om vanaf de hoogte ‘het opstaan van de zon nog eens te zien’ over het oude land. De weg erheen (119), ‘zo vertrouwd als het leven’, is meer dan een gewoon pad. (Ik moet aan Knut Hamsuns Hoe het groeide denken, de eerste bladzijden waar Isak de plek zoekt en vindt waar hij zal wonen.) André Demedts' weg voert hem allereerst naar het kerkhof (zie het gelijknamig gedicht, 120-121, met de beklemmende slotstrofe!), naar de doden. Hij herdenkt zijn grootouders, zijn ouders, de kameraden, een vreemde die onder de wilde kerselaar ligt. Daarna houden het oude huis en de omgeving zijn herinnering weemoedig vast: ‘de hondsrozen, weelde van rood’ (123) en ‘dat onmenselijk heerlijke geel’ (145) van koolzaad, schietloof en brem; het achterhof met de schelven en de binnentuin; het kleine meertje met ‘ons smal streepje strand’ (141) en de vijver, zo schoon als het visputwater van Gezelle. Hij denkt aan de arbeid en de arbeiders waarmee hij het werk deelde: zaaien en rooien en hooien. Alles is weg, én gebleven want het geheugen is onvergelijkelijk trouw. En wéér, als in alle overige verzen, vindt hij zijn laatste toevlucht, zijn vrouw (In 't gras, 136), zijn werk, zijn thuisland.
Naar huis (158) heet het gedicht dat de afdeling én de Verzamelde Gedichten afsluit. Het is een moeizaam en mild, wrang en heroïsch verzoek - waarbij hij de wens van zijn vader zaliger herhaalt - om, eens gestorven, gedragen te worden
| |
‘Ach jeugd! Hoe wolvenwild, hoe schoon. waartoe waarheen?’Met de typering ‘de Times van mijn ziel’, waarmee Edward Douwes Dekker zijn Ideeën karakteriseerde, zouden wij ook de poëzie van André Demedts kunnen omschrijven: een dagboek waarin hij met grote eerlijkheid heeft genoteerd wat hem gelukkig maakt en verontrust, wat hem boeit en wat hij afwijst, wat hoop geeft en verdriet nalaat, wat de moeite waard blijft en vergeten mag worden. In de bovengeschetste, zeer persoonlijke samenstelling van zijn Verzamelde Gedichten vinden wij de vier levensgetijden van de dichter: de lentetijd van de twintigjarige (Voortijds), de zomer van de volwassene (Vaarwel), de bezonnen herfst (Daarna) en de ouderdomsperiode voor de winter (Schemeravond). Door alle seizoenen lopen dezelfde sterke draden van gebondenheid aan gezin en gemeenschap, aan verleden en toekomst, aan tijd en taak. De poëzie van André Demedts spreekt de (aandachtige) lezer aan omdat hij een authentiek en onverliteratuurd gesprek beluistert van een wijs man die zich nooit als een alwetende voordoet én nooit als een ‘kunstenaar’. Hij, - die lezer, - hoort het relaas over de levensweg van iemand die veel heeft nagedacht én veel heeft gedroomd - en die er niet voor terugschrikt om het resultaat onder ogen te zien. En voor te leggen aan anderen. De Verzamelde Gedichten zijn dààrom een leesen leerboek. Wie de laatste bladzijde omkeert en voor zich uitkijkt, een uur tussen licht en donker in, zal veel over zichzelf geleerd hebben. En hij zal de dichter dank weten, niet alleen voor enige onvergetelijke gedichten (die zijn plaats in onze letterkunde blijvend verzekeren), maar ook voor het voorbeeld dat hij gaf door zijn jeugd, en al wat zij inhoudt, zo brekelijk ongeschonden te bewaren. Anton van Wilderode |
|