| |
| |
| |
Stadsversieringen en blijde inkomsten
Er is in onze streken zelden zoveel gefeest als juist tijdens ‘die beroerlicke tijden’ van de opstand. Kort na elkaar zijn er te Gent drie prinsen ingehuldigd. In 1577 werd Willem de Zwijger gevierd als de pater patriae die het land van het Spaanse juk had bevrijd. In 1582 deed Frans van Valois zijn blijde intrede als nieuwe landsvorst en graaf van Vlaanderen. Twee jaren later zou Alexander Farnese verwelkomd worden, die de verzoening met de Spaanse koning en het herstel van de katholieke eredienst had bewerkt.
| |
1. De inkomst van Willem van Oranje.
Het is kenschetsend voor de grote populariteit van de prins van Oranje in Vlaanderen op het einde van 1577, dat hij te Gent met vorstelijke luister werd ontvangen, hoewel hij niet als souverein werd ingehuldigd en koning Filips nog steeds als landsvorst en graaf van Vlaanderen erkend werd.
De stadsversieringen voor die blijde inkomst werden ontworpen door Lucas d'Heere in samenwerking met zijn vader Jan d'Heere en Jan Schoorman, beide beeldsnijders. Lucas d'Heere, die ons ook de beschrijving van de inhuldiging naliet, was de toonaangevende en meest veelzijdige Gentse kunstenaar van de renaissance. Hij werd in 1568 door Alva
Vrede en rechtvaardigheid bevorderen de bloei der zeven Vrije Kunsten. Dit allegorisch schilderij, toegeschreven aan Lucas d'Heere, symboliseert wonderwel de verwachtingen die de Gentenaren in 1577 bij de intrede van Oranje hebben gekoesterd. (51)
verbannen terwille van zijn protestantse gezindheid en verbleef in Engeland tot de ondertekening van de Pacificatie in 1576 hem de gelegenheid bood naar zijn vaderstad terug te keren, die hij in 1584 alweer moest verlaten.
Het was de 29ste december 1577 dat Willem van Oranje naar Gent kwam, twee maanden na de machtsgreep van Rijhove en Hembyze. Buiten de Dampoort werd hij opgewacht door de hoogbaljuw, enige schepenen en ongeveer 200 leden der Gentse Poorterij, allen te paard, vergezeld van bijna 600 gewapende burgers te voet. Tussen de stadspoort en het Hof van Wacken op de Poel, waar de Prins (na Karel V en Filips II!) zou verblijven, waren de straten aan weerszijden rijk versierd en verlicht door 54 toortsen, gedragen door de 54 knapen der neringen, en evenveel pektonnen. Langs de weg waren drie stellages opgetimmerd, waar zinnebeeldige vertoningen gegeven werden.
Een eerste was bij het koor van Sint-Jacobs opgericht door de souvereine gilde van Jezus met der Balsemblomme. Willem de Zwijger streed er in de gedaante van Judas Machabeus voor het vaderland, geruggesteund door de drie maatschappelijke standen en door Ghewillighen Aerbeit en Cloec Herte, die door Vrijheyt en Liefde des Vaderlandts werden aangewakkerd. Uit de wolken daalde de Ghenade Gods op Machabeus neder, zodat hij met gemak zijn machtige vijanden: Ghewelt, Moort en Roof, uitgebeeld door drie Spaanse soldaten, alsook Verraet en Inquisitie de baas kon. Rethorica en Historie brachten hulde aan de overwinnaar, die ‘met lijf en goet/ons gheluckich bewaert, als een recht vader doet’.
Een tweede schouwspel werd vóór het schepenhuis vertoond door de vier rederijkerskamers, te weten de Fonteine, Sinte Barbara, Sinte Agnes of de Bommeloose Mande en Maria ter eeren. Op een stelling stond een maagd gekleed in rood fluweel en zijde, die de Pacificatie van Gent voorstelde. Haar gordel met de kleuren van de Prins: oranje, wit en blauw, verbond twee mannen, de ene Catholick, de ander Protestant genaamd. Dezelfde maagd smeedde een keten van 17 schakels met de hamer Vol trauwen op het aambeeld Stercheyt oft Cloeckmoedicheyt. Onder dit aambeeld lag de hertog van Alva die, toen de Prins voorbijkwam, van pure nijd zijn hart opat.
Op dezelfde stelling zag men het wapen van koning Filips en links ernaast het wapen van Oranje. Op het wapen van de vorst stond
| |
| |
geschreven: Den Coninc ter eeren, op dat van de Prins: Mijn begheerte is oprecht, hetgeen men kon lezen als: Mijn begheerte is oprecht den Coninc ter eeren.
Aan het Hof van Wacken was een groot verhoog opgericht, waarop men in het midden de maagd van Gent bemerkte, gezeten in haar tuin onder een troonhemel, met haar leeuw en de banier van Vlaanderen Zij bracht de Prins hulde in een lofdicht en bood hem een open hart van fijn goud aan, waarin Synceritas stond geschreven. Naast de maagd van Gent stonden Justitie en Politie die haar steeds in ere hielden, en vóór haar voeten zaten Liefde, Ghetrouwicheyt, Volstandicheyt en Cloecmoedicheyt, alle deugden die zij ten dienste van de koning stelde.
Tot slot werd in discant het volgend lied gezongen:
Verblijdt u, Ghendt, Edel vermaerde stede,
In de bly incomste van desen Prince goet:
Vader des landts, beminder van de vrede,
Die ons accoort comt stellen op de voet,
Sulcke ghenade ons God de Heere doet
Door desen Vorst, zeer vroom ende vaillant,
Tot de welvaert van geheel het Nederlandt.
| |
2. De inhuldiging van Frans van Valois.
Reeds in september 1581 had de hertog van Anjou aan de Prins en de Staten meegedeeld dat hij binnenkort zijn intrede in het land zou doen. Hiervan op de hoogte gebracht, stelden de Gentse schepenen in hun vergadering van 15 september een commissie samen, waarin naast drie andere ambtenaren ook Lucas d'Heere als rekenmeestere of auditeur van der rekencamere zitting had. Het was hun taak ‘te inventeren, componeren ende in dweerck te stellen de historien, materien, personaigen, ende zulcx als daer toe dienstelicxt ende bequaemst zal wesen naer den persoon, tyt ende plaetse, inder voughen dat alle dynghen stichtelick toegaen, ende de eere van den lande ende deser stede mach bewaert worden’. Het was hun toegelaten het advies en de medewerking te vragen van de vier rederijkerskamers, ‘wyens oordeel nochtans zal staen ter censure ende verkentenisse van den voorn. ghecommitteerden.’ Vier dagen later stelden de commissieleden het stadsbestuur in kennis van hun plannen en algemene opzet, waarop aan Lucas d'Heere de generale leiding over de voorbereiding van de feestelijkheden werd gegeven. Bovendien werd bevolen dat Pieter van der Burcht, timmerman-erfscheider, Jan Schoorman en Franchois van de Walle, ‘architectores’, Lievin Louis en Daneel Raverick, schilders, alsook Anthuenis Bauwins en Hillebrant Muenichen, schrijnwerkers, zich ten dienste van Lucas d'Heere zouden stellen en hem in alles gehoorzamen.
Merkwaardig is dat Jan Schoorman, schoonbroer van Lucas d'Heere en beeldhouwer van beroep, bij de decoratieve kleinarchitectuur van de stadsversieringen als bouwmeester is opgetreden. Ook Franchois van de Walle was in hoofdzaak als steenhouwer en niet als architect werkzaam. Wat de schilders betreft deed men naast Louis en Raverick ook nog beroep op Benjamin Sammelyngh, die reeds in 1559 voor de versiering van het Sint-Janskoor naar tekeningen van Lucas d'Heere had gewerkt; Lieven van der Schelden, bekend als schilder van blazoenen, aquarellist, vergulder en decorateur, een naam die we nog zullen ontmoeten bij de inkomst van Alexander Farnese; Jan Winne, heraldisch schilder en decorateur; Lucas Horenbault, die ook zal meewerken aan de intrede van Farnese; en nog vele anderen. Bij de beeldsnijders vinden we Arent van Loo en Pieter van Anselare terug, twee bekende namen in de bouwgeschiedenis van het Gentse stadhuis. De teksten en gedichten, door de rederijkers in het Vlaams opgesteld, werden nagezien en in het Frans vertaald door de predikanten Jacobus Regius en Peravia.
Men heeft zich met de uitvoering van de plannen niet moeten haasten, daar de inkomst van de Franse prins steeds werd uitgesteld en slechts op 20 augustus 1582 eindelijk plaatsvond. Aan de pas herbouwde ‘Franse poort’ (eigenlijk de Dampoort) werd de hertog door de gezagsdragers en magistraten van Gent en van het hele graafschap Vlaanderen tegemoet getreden en begroet. Na een korte toespraak van Lieven Tayart, eerste pensionaris, en het antwoord van Alençon, bood de heer van Rijhove aan de nieuwe vorst zijn baljuwsroede aan en Frans van Provin, voorschepen van de Keure, reikte de sleutels van de stad over; de hertog heeft hen die zaken terstond teruggegeven. Daarna stelde iedereen zich naar rang en stand in goede orde op om de stad binnen te gaan. Van de Franse Poort, zo genoemd ter ere van Anjou, tot aan het Prinsenhof, waar de hertog zijn intrek zou nemen, waren aan beide kanten van de straat hoge geschilderde masten opgesteld, voorzien van opschriften als Amour Syncere, De Bon Cuer,
Titelpagina van het gedrukte relaas der intocht van Anjou te Gent. (52)
Par Amour, en andere. In totaal waren er 560 en aan elke paal was een stoel bevestigd waarop een jong meisje zat, niet ouder dan 10 jaar, volledig in witte zijde of satijn gekleed, een laurierkrans op het hoofd en een fakkel in de rechterhand. Deze maagdekens zinspeelden op de ongeschonden zuiverheid der stad Gent, die nog nooit door een vijand was ingenomen.
Bij de Sint-Jorispoort stond een toneelverhoog, versierd met pilasters en inscripties ‘op zijn antijcxsche’. De blazoenen waren speciaal aan het onderwerp aangepast: men zag er de gewapende Leeuw van Gent die voor zijn borst het wapen van de hertog hield en in zijn klauwen de oude en de nieuwe standaard van Vlaanderen. Op het toneel zat de Maagd van Gent, wier witzijden kleed met gouden lelies bezaaid was Zij werd vergezeld van haar dochters Religie, Liefde, Cloecheyt en Volstandicheyt, hetgeen betekende dat de stad Gent de hervormde leer verder wenste te belijden, terwijl ze haar nieuwe vorst grote liefde toedroeg, de moed bezat om onder zijn bescherming haar vijanden te weerstaan, alsook de standvastigheid om tot het einde toe in deze voornemens te volharden.
Langs de Korte Steendam bereikte de stoet de Sint-Jacobskerk. Daar werd op een tweede toneel door levende figuren uitgebeeld hoe de hertog van Anjou in Frankrijk de vrede had kunnen bewerken tussen de koning en de hugenoten. Nu verwachtte men van hem
| |
| |
dat hij in Vlaanderen hetzelfde zou doen:
Door d'Hemelsche cracht hebt ghi de gheschee'n Herten
Der Francoisen vergaert / ende ghenesen van druc /
Vlaendren verwacht nu ooc (nae veel verdriets en smerten)
Door u o vrome Vorst zulc goet en gheluc.
De optocht vervolgde zijn weg over de Zandberg naar het schepenhuis waar een toneel van de vier rederijkerskamers was opgesteld. Hier werd vertoond dat de Leden van Vlaanderen en de andere provincies de Franse hertog als nieuwe vorst hadden aanvaard om bevrijd te zijn van de tyrannie der Spanjaarden en opnieuw van hun oude privilegiën te kunnen genieten. De flirt van Flandrina met het Franse koningskind sprak duidelijk uit volgend vers:
Vien Prince, vien, possede mon terroir,
Le doux verger de Flandre spatieuse;
Laissons le Roy, tu es mon bon espoir
Et protecteur, tu me feras heureuse.
In het midden van de Hoogpoort had men een triomfpoort opgericht, bestaande uit drie bogen. Ze had antieke allure met haar lonische zuilen en haar nissen, waarin levende figuren stonden die de een na de andere Latijnse carmina voordroegen. Aan de oostkant van de poort was op de kroonlijst de zon geschilderd die de duistere wolken uiteendreef boven een schoon landschap, werk van de schilder Benjamin Sammelyngh Een
Zegeboog bij het Belfort voor de intrede van Alexander Farnese (aquarel door Lieven van der Schelden, 1584). (53)
Doorlopende versiering van de Mageleinstraat bij de intrede van Alexander Farnese (aquarel door Lieven van der Schelden, 1584). (54)
zeker natuurgevoel spreekt uit de begeleidende verzen:
Flandres de gros Brouillards, de toute pars enceinte,
Et comme soubz l'obscur d'une nuict froide esteinte,
Desia voit au lever de ce nouveau Soleil,
Ses Brouillards escarter aux raions de ton oeil.
Comme le froid hyver nuit à toute verdure, Et le second Soleil remect tout en nature, Ainsi les maux passez ont terni ma beauté, Que revenir ie sen soubz ce nouvel Esté.
Hoe goed herkennen wij hier ons Vlaanderen met zijn zware mistige luchten, herhaaldelijk onderdrukt door de troebele heerschappij van naijverige grootmachten, steeds opnieuw heropstaand en hopend op betere tijden. Verder gaande langs Vismarkt en Geldmunt, bereikte de stoet de wegscheiding der Augustijnen, waar door de rederijkerskamers de geschiedenis van Gedeon werd opgevoerd. Zoals de Israëlische rechter met Gods hulp zijn volk van vreemde tyrannie had bevrijd, zou de prins van Valois onze stad en eredienst van schendingen vrijwaren. Oorspronkelijk zouden de rederijkers de historie van Josua, veroveraar van Palestina, vertoond hebben, doch toen alles gereed was veranderde Lucas d'Heere het onderwerp, wat grote onkosten meebracht voor de vier kamers, zoals blijkt uit hun vertoog aan de stadsmagistraat van 29 september 1582.
Dit voorval toont aan dat de rederijkers, wat het ontwerp der tonelen betreft, moesten luisteren naar directeur Lucas d'Heere. Hun taak ging niet verder dan het ‘vertooghen vande waeghespelen, uutzetten van figuren, ende spelen (= muziek maken)’.
Het laatste schouwspel werd opgevoerd bij de buitenpoort van het Prinsenhof op een antikiserend toneelverhoog. Het ging over de overwinning van Constantijn de Grote op de tyran Maxentius onder de muren van Rome. Op het toneel was het teken geschilderd dat Constantijn in de lucht zag, namelijk de naam van Christus met de Alfa en de Omega, en een stem uit de hemel sprak: In hoc vince. Van Anjou werd verwacht dat hij onze Constantijn zou wezen.
Drie dagen later, op 23 augustus, werd Frans van Valois op de Vrijdagmarkt als graaf van Vlaanderen beëdigd. De nieuwe vorst was 's anderendaags aanwezig bij de vernieuwing van de Gentse magistraat en op de laatste dag van augustus ging hij terug naar Antwerpen. Men heeft de katholieke Franse prins niet meer in de hervormde, rebelse en eigengereide hoofdstad van Vlaanderen teruggezien.
| |
3. Voorbereidingen voor de intocht van Alexander Farnese.
Op 17 september 1584 werd het verzoeningsverdrag tussen Gent en koning Filips ondertekend. Met aandrang werd Farnese door de
| |
| |
nieuwe magistraat verzocht zijn triomfantelijke intrede te doen, om de begrijpelijke reden dat de aanwezigheid van de gouverneur ze steviger in het zadel zou helpen. Men maakte alles gereed om Parma op 30 november of 1 december 1584 te huldigen, doch politieke en militaire gebeurtenissen hebben dit belet. De stadsversieringen werden dan maar weer gesloopt.
In 1586 verkocht de schilder Lieven van der Schelden, die algemeen opzichter van de feestelijkheden was geweest, aan het stadsbestuur een bouc bij hem figuurlick gheschildert ende verlicht, metten theatren, pyramiden ende arcken triomphale die gheprepareert ende gheordonneert waren ter incompste van zijn alteze. De frisse aquarellen van meester Lieven kan men heden nog bekijken in het Stadsarchief en het Bijlokemuseum.
Aan de voorbereidingen van Parma's intrede is onder meer gewerkt door de schilders Arent van Wijnendaele, Lucas en Franchois Horenbault, Benjamin Sammelyngh en Daneel Raverick, de beeldsnijder Lucas Breydel en de schrijnwerker Pieter Rooman. De meesten van hen zouden ook meewerken aan de blijde inkomst van Albrecht en Isabella op 28 januari 1600.
Totaal nutteloos zijn de kunstwerken voor Farnese's intocht niet geweest. De triomfpoort, die stond op de Hoogpoort en nog gediend had voor de blijde intrede van Alençon, heeft men doen erigieren voir een chiraet in de leeggeplunderde Sint-Niklaaskerk; de zegeboog bij het Belfort werd geplaatst in het koor van Sint-Jacobs; de twee pyramiden opgesteld vóór het Sint-Jorishof werden gheemployeert ende gheapproprieert tot decoratie ende verchierynghe van Sint-Michiels.
Daar het niet mogelijk is hier de meer dan twintig aquarellen van Lieven van der Schelden te reproduceren, beperken wij ons tot enkele voorbeelden. De stoet zou de gewone weg volgen langs Dampoort, Sint-Jorispoort en Steendam tot bij Sint-Jacobs. Tegen het kerkkoor werd op een toneelverhoog de onderwerping van Gent aan Farnese door levende personen uitgebeeld. De Maagd van Gent, gezeten in een ditmaal ontsloten tuin, beroofd van haar leeuw en banier, smeekte de overwinnaar om vergiffenis. De hertog van Parma, betoverd door deze nederige schoonheid, scheen wel tot clementie bereid. Het theater was uitgewerkt in een forse, prebarokke vormgeving met vrijstaande kolommen, breed fronton, ingewikkelde profileringen en een hoog voetstuk. Dit laatste was door kloeke banden met spijkerbeslag verdeeld in compartimenten, die bladmotieven en diamantkoppen bevatten. Het geheel werd bekroond door obelisken versierd met de wapens van Gent en koning Filips en een cartouche in rolwerk met opschrift.
Via de Vrijdagmarkt, de Lange Munt en de Vismarkt zou de optocht zich naar het schepenhuis begeven hebben. Midden de Hoogpoort stond de driedubbele erepoort, die gedient hadde op de inkomste vanden Hertog van Anjou (afb. 56). De monogrammen, emblemen, blazoenen, opschriften en nisfiguren waren vanzelfsprekend aan de lotgevallen van de geschiedenis aangepast. Vervolgens zou de stoet over de Botermarkt het Belfort bereikt hebben, aan wiens voet een monumentale zegeboog was opgericht. De fantasierijke kleinornamentiek van de vroege renaissance heeft in de tweede helft van de 16de eeuw plaats gemaakt voor een strengere en ruimtelijker vormgeving. In de zijkanten van de boog treft ons de verbluffende dieptewerking, waardoor een Romeins huis met impluvium en uitzicht op een heuvellandschap gesuggereerd wordt. Typisch is de kloeke opbouw van de poort met de vrijstaande gegroefde pilasters, de ver uitspringende kroonlijst en de sobere versiering door middel van cartouches, nagebootste edelstenen, cassetten, trigliefen, sfinxen en ampullen.
Eens voorbij deze triomfpoort zou de processie de Mageleinstraat binnengaan, die afgezet was met 54 palen voorzien van zetelkens om de maeghdekens inne te stane. Eenzelfde vorm van doorlopende straatversiering was ook bij de inkomst van de hertog van Anjou toegepast. Zoals bij Oranje's hulde in 1577 werd deze erehaag door de Gentse neringen verzorgd, wiens wapens door de meisjes werden vastgehouden. Lieven van der Schelden heeft er zeven afgebeeld, van links naar rechts: de beenhouwers, visverkopers, wijnmeters, bakkers, schilders, brouwers en vrije schippers. De stoelen waren beschilderd met de zinnebeelden van de Vrede, de Eendracht en de Trouw. De algemene compositie, waarbij het onderlichaam van de meisjes in de schedevormige draagzuiltjes schijnt ingelast te zijn, herinnert aan de halffiguren of hermen die in de renaissance een zeer ruime toepassing vonden.
Van de Kalandenberg aan het uiteinde der Mageleinstraat liep de Oranjestraat recht op het Hof van Sint-Baafs toe, waar Alexander Farnese zijn intrek zou nemen en een sierlijke portiek stond opgesteld. Twee gegroefde
Toneel opgericht bij de Sint-Jacobskerk voor de intrede van Alexander Farnese (aquarel door Lieven van der Schelden, 1584). (55)
pilasters op hoog voetstuk schraagden een sierbalk, waarop aan beide uiteinden een leeuw stond, die het wapenschild van Filips II en een brandende toorts vasthield. In het midden zag men de Maagd van Gent in een ovaal medaillon, dat gevat was tussen zware voluten en naturalistische vruchtensnoeren die reeds volkomen barok zijn aangevoeld.
Een zeer schilderachtig effect werd bekomen door de veelarmige kandelaar, de fladderende linten en strikken, de op regelmatige afstanden vastgeknoopte festoenen en de neerhangende blazoenen van Alexander Farnese (links) en de Spaanse vorst (rechts). In het midden werd de balk gestut door een zeskantige pijler, uitgewerkt in de vorm van een fontein, die bekroond werd door een met leeuwenmaskers versierde urne. De naakte vrouwen en de putti in de nissen van de pijler, de gevleugelde sfinxen, de masquerons, guirlandes en cartouches verraden de invloed van de decoratieve kunst van Fontainebleau en van de Italiaanse en Vlaamse grotesken die door de modellenboeken in ruime kring waren verspreid.
Geert Van Doorne.
De manifestaties ter herdenking van de vierhonderdste verjaring van de Pacificatie van Gent worden elders in dit nummer besproken.
| |
| |
Triomfpoort ontworpen voor de inkomst van Anjou te Gent en herbruikt voor de intrede van Alexander Farnese (aquarel door Lieven van der Schelden, 1584). (56)
Portiek gesteld bij het paleis van de gemijterde proost van Sint-Baafs ter gelegenheid van de inkomst van Alexander Farnese (aquarel door Lieven van der Schelden, 1584). (57)
| |
Beknopte bibliografle.
- | ‘Beschrijvinghe van het ghene dat vertoocht wierdt ter incomste van d'excellentie des Princen van Oraengien binnen der stede van Ghendt den XXIX decembris 1577’. Gent 1578. |
- | Casier (Jos.), ‘Les travaux de la Commission des Monuments de Gand en 1916’, ‘Annales de la société d'histoire et d'archéologie’, Gent 1919, blz. 101-122. |
- | De Busscher (Edmond), ‘Recherches sur les peintres et sculpteurs à Gand, aux XVIe, XVIIe et XVIIIe siècles: XVIe Siècle’. Gent 1866. |
- | De L'Orme (Philibert), ‘Le Premier tome de l'architecture’. Parijs 1567. |
- | De Potter (Frans), ‘Gent, van den oudsten tijd tot heden’. Gent 1884-1933, 8 delen. |
- | Deruelle (Marcel), ‘De St. Veerlekerk te Gent’, ‘Oostvlaamse Zanten’, Gent 1971, nr. 2, blz. 56-65. |
- | ‘Eerlicke Incomste van onsen Ghenadighen ende gheduchten Heere, mijn Heere Fransoys van Vranckerijcke - In sijne vermaerde Hooft-stadt van Ghendt den XXen Augusti: M.D.LXXXJJ’. Gent 1582. |
- | ‘Entree magnifique de Monseigneur François Filz de France - Faicte en sa Metropolitaine & fameuse ville de Gand, le XX. d'Aoust, Anno. 1582’. Gent 1582. |
- | Fris (Victor), ‘Histoire de Gand’. Brussel 1913. |
- | Hautecoeur (Louis), ‘Histoire de l'architecture classique en France’. Parijs 1943. |
- | Murray (Peter), ‘The Architecture of the Italian Renaissance’. Londen 1969. |
- | ‘Notice sur quelques membres de l'ancienne famille des Goethals’, ‘Messager des sciences et des arts’, Gent 1837, blz. 369-376 en 484-499. |
- | Pauwels (Henri), ‘De ontwikkeling van de gevelarchitectuur te Gent tijdens de XVIIde en XVIIIde eeuw’. Gent 1951. Onuitgegeven. |
- | Rogghe (Paul), ‘De Orangistische putsch van 28 oktober 1577 te Gent’, ‘Appeltjes van het Meetjesland’, Eeklo 1967, blz. 143-181. |
- | Rogghe (Paul), ‘Gentse bouwmeesters en metselaars tijdens de Calvinistische Republiek’, ‘Appeltjes van het Meetjesland’, Eeklo 1968, blz. 108-129. |
- | Van Der Meersch (Polydore-Charles), ‘Memorieboek der stad Gent’. Gent 1852-1861, 4 delen. |
- | Van Tyghem (Frieda) en Laleman (Marie Christine), ‘Renaissance en barok: de burgerlijke architectuur’, ‘Gent - Duizend jaar Kunst en Cultuur’, Gent 1975, deel III, blz. 68-74. |
- | Van Werveke (Hans), ‘Gent. Schets van een sociale geschiedenis’. Gent 1947. |
Wat de onuitgegeven bronnen betreft, hebben de auteurs vooral geput uit de rekeningen van de stadsontvangers, de resolutieboeken van Keure en Collatie en de zgn. ‘jaarregisters’ van Keure en Gedele.
| |
Herkomst der foto's.
A.C.L., Brussel: 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 15, 18, 25, 27, 28, 29, 31, 33 en 51. Centrale bibliotheek R.U.G.: 52 en 53. Studio Claerhout, Gent: 32. Duizend jaar bouwen in Nederland', Amsterdam 1957, dl. II (c.v. Allert de Lange, Amsterdam): 34, 48, 49 en 50. I.M.P.F., Gent: 21. M.C. Laleman, Gent: 37 en 38. Seminarie bouwkunst R.U.G.: 45, 46 en 47. Stadsarchief, Gent: 7, 13, 14, 16, 17, 20, 22, 23, 24, 26, 30, 34, 35, 36, 40, 44, 53, 54, 55, 56 en 57. G. Van Doorne, Deinze: 1, 11, 12 en 42.
|
|