| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
| |
Juul Bovée
Juul Victor Adriaan Bovée werd geboren te Antwerpen in 1899. Onderwijzer, regent Germaanse talen. Leraar Nederlands aan de lagere en middelbare normaalschool (H. Plus X - Instituut te Antwerpen (1919-1970), leraar Handelsduits aan de avondleergangen van de L.B.C., gaf taalcursussen aan de Katholieke Vlaamse Volkshogeschool en de V.T.B. Nu gepensioneerd.
Hij publiceerde Nederlandse en vooral Duitse leerboeken en een uitgebreide studie ‘Moedertaal en Moedertaalonderwijs’ (Instituut voor Toegepaste Linguistik, 1969, K.U.L.). Zijn creatief werk werd maar gedeeltelijk uitgegeven. Een verhaal en enkele gedichten verschenen in ‘Vlaamsch Leven’ (1917-1918). ‘De Distelkroon’ bevat Nederlandse en Duitse gedichten (1967, Bladen voor de Poëzie). Hij schreef een aantal teksten voor schoolcantates (muziek: Gust Persoons en Denijs Dille). Onmiddellijk na Wereldoorlog I maakte hij deel uit van een groepje jonge onderwijzers die zorgden voor het schrijven en verspreiden van goede jeugdlectuur: ‘Onze jongens- en meisjesboeken’. Er werden 900.000 ex. verkocht. Daarvoor schreef hij twee kinderverhalen: ‘Siegfried’ (1925) en ‘Parzival’ (1926). De jeugdboeken ‘Het Vikingskind’ (1935), ‘Sigurd’ (1935) en ‘Goden’ (1934) werden in 1969 verzameld in het boek ‘Vikings’. Dezelfde verhalen aangevuld met ‘Olaf de heilige Viking’ en ‘Renout van Montalbaen’ vormen de inhoud van ‘Jeugdomnibus van sagen en legenden’ (1971). Het jeugdboek ‘Femios in het spoor van Odysseus’ (1973) werd door de V.B.V.B. bij de opening van de Boekenbeurs in 1974 met een legpenning onderscheiden. ‘De helden van Kief’, een jeugdverhaal waarin verschillende Russische bylinen zijn verwerkt, verscheen in 1975.
Juul Bovée wijst het al te oppervlakkige engagement in de jeugdlectuur af, maar verwerkt in de diepte van het verhaal een aantal fundamentele zedelijke motieven. Hij wil dat zijn jeugdboeken een overgang zouden zijn tussen het jeugdboek en het verhaal voor volwassenen. Hij besteedt een bijzondere zorg aan de structuur en aan de taal, want het is zijn bedoeling aan het jeugdverhaal een grotere literaire waarde te schenken. We vernemen officieus dat hem de interprovinciale prijs voor jeugdliteratuur werd toegekend door de jury voor ‘Femios in het spoor van Odysseus’.
| |
André Bulthé 70
Tijdens de laatste twee decennia weerhielden de werken van André Bulthé een bijzondere aandacht in diverse Europese steden en zelfs tot in de V.S.A.
Talrijke individuele exposities maakten hem gekend en geliefd in eigen land. Eerbetuigingen bleven niet uit: erediploma's, medailles, titels; hij werd aangezocht dor pers, radio en t.v.; zijn werken prijken in openbare instellingen en maken voortaan deel uit van ons kunstpatrimonium.
André Bulthé vierde einde januari zijn 70ste verjaardag en mocht derhalve zijn levensbalans opstellen: twee wereldoorlogen; méér dan een halve eeuw kontakten, herhaalde reizen in het buitenland, maar ook tegenslagen zowel op familiaal als op fysisch vlak.
Meester Bulthé volbracht een volledige loopbaan als bediende en verwierf alles door zelfstudie. Hierdoor wordt tevens verklaard waarom hij zo lang wachtte om zich als schilder aan het publiek te openbaren; immers bij de aanvang kon hij
niet bogen op de geborgenheid van een academische erkenning. Zijn soms tè veeleisende zelfkritiek en een voortdurend zoeken deden de rest.
Zijn uiterlijk eenvoudige woning is in feite een klein maar warm museum. Wat schoon is vindt men hier in overvloedige mate terug. Alles: boeken, meubels, aardewerk, tekeningen, pentekeningen, schilderijen getuigen van een ware artistieke en gevoelige genieter maar alles heeft zijn geschiedenis en krijgt een levende gedaante onder zijn nooit eindigend vertellen. Leitmotiv: mensenkennis, liefde, begrip en goodwill.
Zijn echtgenote suggereert hem daarbij bepaalde details en bewijst onbewust hoe intens zij alles meeleeft en welke steun zij voor haar man moet betekenen.
André Bulthé moét tot het Expressionisme behoren als wij aanvaarden dat hij zich in zijn vormgeving opzettelijk en bewust afwendt van de realiteit ten einde uiting te geven aan geestelijke spanningen waarbij een sterk aangrijpende kleur bijdraagt tot de beoogde expressie.
Zijn kunst is veelzijdig en hier herhalen we zijn eigen woorden: ‘De mens doet mij nadenken... de natuur doet mij dromen’.
De menselijke psyché legt hij voornamelijk in het aangezicht met als blikvangers ogen en mond.
Wat de natuur hem laat ervaren veruiterlijkt hij in de opbouw van complementaire kleuren.
Wegens gezondheidsredenen tijdelijk tè sterk gehandicapeerd om te schilderen creëerde hij de ‘Ecopast’: afgebakende inkttekeningen die echter van bij hun geboorte werden gevaloriseerd door treffende kleuren. Delvaux verklaarde: ‘Bulthé il a le sens des couleurs’.
Alhoewel het scheppen niet alléén maar vreugde brengt blijft het veruiterlijken van zijn gevoelens voor hem een levensnoodzakelijkheid.
Op 69-jarige leeftijd stichtte hij de groep ‘Diagonaal’ om door wederzijdse kontakten en uitwisseling van ideeën met jongere begaafde kunstenaars ‘In’ te blijven en nooit te verouderen.
Fernand Vanscheeuwijk, lic. psych.
| |
Marthe Dierickx 70
Kunstschilderes.
Talrijke tentoonstellingen heeft Marthe Dierickx in haar leven gehouden, op diverse plaatsen, en telkens met groot succes. Zij vergast de bezoekers op een ware bloemenweelde.
Deze schilderes, haar stillevens met bloemen en Grieks beeldje zijn geborsteld
| |
| |
met een fijnheid en een kleurenpracht die getuigen van een waar kunstenaarstalent.
Haar zaal is meestal gevuld met meer dan vijftig doeken. Buiten deze bloemstukken schildert zij ook landschappen, oude kastelen, herfstdreven, heide en scheldezichten die bewijzen dat deze kunstenares een flinke scholing heeft doorgemaakt:
tekenlessen aan de akademie van Schone Kunsten bij professor De Roover, schilderlessen bij Meester Alois De Laet. Veel later heeft zij de boetseerklas gevolgd naar levend model bij de gekende Meester beeldhouwer Willy Kreïtz.
Dat Marthe Dierickx een veelzijdige kunstenares is, daarvan getuigt ook haar boetseerwerk ‘Beeld van Jong meisje’, een waar kunstwerkje.
Haar portretten in zwartkrijt geven blijk van haar veelzijdigheid.
Haar geluk bestaat erin iets moois te scheppen. Zij werd een schilder van milde kleuren en wist een eigen stempel op haar oeuvre te drukken.
| |
Jan Douliez...
‘Madrigalista’. Compositieprijs Brazilië.
Ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag verscheen in ons Jaarboek 1973 Nr. 137 een uitvoerig ‘curriculum vitae’ over toondichter Jan Douliez, van de hand van Albert De Longie.
Herinneren wij er nochtans aan dat Jan Douliez in 1946, met een culturele opdracht belast door H.M. Koningin Elizabeth en door Minister Camille Huysmans, naar Brazilië vertrok, waar hij zich, na volbrachte taak, vestigde te Belo Horizonte. Daar werd hij professor aan de Militaire School, waarvan hij de ‘Escola de Formação Musical’, het ‘Orquestra Sinfônica Juvenil’ en het ‘Côro Orfeônico’ stichtte. Tevens werd hij er bestendig dirigent van het ‘Orquestra Sinfônica Municipal’. In 1954 kreeg hij vanwege President Kubitscheck opdracht een muziekconservatorium te stichten in de stad Goiânia, gelegen in het gebied waar de nieuwe hoofdstad Brasilia zou gebouwd worden. In 1960 werd zijn Conservatorium als Faculteit opgenomen in de
Federale Universiteit van Golânla.
Sedert Jan Douliez, deze stoere Hasselaar, zoon van een rasechte Gentenaar, weer in Vlaanderen is als directeur-emeritus van het Muziekconservatorium der Federale Universiteit van Goiânia, heeft hij al heel wat op zijn actief als componist: zijn symfonie ‘Aequationes’ werd met veel bijval uitgevoerd in de meeste steden van het Vlaamse land, door het ‘Ninivensis’ symfonie-orkest, onder de leiding van Willy Van der Meirsch. In september 1973 volgde zijn opera-buffa ‘Een vrolijke revolutie’, op een libretto van Hendrik Caspeele, als wereldcreatie onder zijn leiding in de Koninklijke Opera te Gent. Hij componeerde tal van kunstliederen op teksten van Johan Daisne, Marcel De Backer, Berten Engels, Gabriël Haelman, Miel Kersten, Pol le Roy, Hans Melen, Renaat Saey, Jan Vercammen, Gustaaf Wyckaert en op Franse gedichten van Raymond Germaine.
Tevens fungeert hij als jurylid in de Conservatoria, de Kunsthumaniora en de Muziekacademiën van het Vlaamse land. Na een verblijf met feestelijke ontvangst in Brazilië in 1975 componeerde hij vier ‘a capella’ koorwerken, om mede te dingen aan het ‘2o Concurso Nacional de Composições e Arranjos Corals’ (2e. Nationale Wedstrijd voor ‘a capella’ koorwerken), georganiseerd door het ‘Madrigal Renascentista - Fundaçã de Arte’ van Belo Horizonte, onder de auspiciën van het M.E.C. (Ministério de Educação e Cultura), het Departement van Cultuur van de Staat Minas Gerais en de Prefectuur van de stad Belo Horizonte. Deze wedstrijd was toegankelijk voor alle componisten, zonder onderscheid van nationaliteit noch leeftijd.
Op 20 januari 1976 vernam Jan Doullez, dat 9 van de 74 ingezonden en weerhouden koorwerken werden bekroond, waaronder twee van hem, respektievelijk als eerste en tweede, n.l.: ‘Pregões de Goiás’ (Folclore Goiano), een bewerking op folklore uit de Staat Goiás, en ‘O Carreteiro’ (Folclore Gaúcho), een bewerking op folklore uit de Staat Rio Grande do Sul. De bekroonde werken zouden uitgevoerd worden door het ‘Madrigal Renascentista koor’, o.l.v. Maëstro Afrânio Lacerda, tijdens een jlechtige prijsuitreiking in het ‘Palácio de Artes’ te Belo Horizonte, op zaterdag 19 juni 1976. Op deze plechtigheid werd onze gevierde uitgenodigd, doch kon hieraan geen gevolg geven door zijn drukke bezigheden. Intussen ontving hij het diploma en de titel van ‘Madrigalista’.
Josée Goland
| |
Edgar Ernalsteen 80
Eerste prijs Tekenen Spanje.
Geboren in 1895 te Ophoven bij Maaseik. Deed zijn Humaniora aan het Jezuïten-college
te Turnhout en bekwam zijn Licentiaat van Handelswetenschappen aan de Universlteit van Gent in 1917. Na zijn legerdienst was hij klerk aan het Stuyvenberggasthuis te Antwerpen, tot 1924. Woonde een jaar in Freiburg (Zwitserland) en vertrok naar Argentinië. Als sekretaris der Familie Verstraeten Anchorena keerde hij terug naar Parijs tot 1934. Kocht daarna een landgoed in Suticollo (Bolivië) waar Victor Delhez vier jaren bij hem woonde om de Evangelies te illustreren. Kwam terug naar Vlaanderen in 1945 en huwde met Marianne Van de Waal om vanaf 1947 tot 1971 in Bolivië te verblijven. Sindsdien is zijn blijvende woonplaats Altea (Spanje). Gedurende zijn jeugdjaren te Brecht beoefende hij met voorliefde de tekenkunst. Hij maakte er een wimpeltje, dat in het Museum aldaar nog steeds aan de bezoekers aangeboden wordt.
Wat hij in de veertig jaren in Zuid-Amerika schreef was meer van wetenschappelijke aard zoals ‘de Volkenkunde der Andes’ en drie Encyclopedieën: Fauna, Flora en Vogelwereld van Zuid-Amerika. Een reisverhaal over leven en toestanden in Bolivië heet: Gondwana, Vaarwel.
Op aandringen van jeugdvrienden (Tony Kerremans, Marnix Gijsen en Jozef van Overstraeten) waagde hij zijn eerste tentoonstelling van potloodtekeningen te Antwerpen in 1974 (Zaal H. De Braeckeleer). Hij behaalde in 1975 met een tekening ‘Noe's Schafttijd’ de eerste prijs in de Primer Concurso Nacional de Arte (Altea).
Van 19 tot 31 maart 1977 zal hij nogmaals tentoonstellen in de Kunstgalerij van de VTB, St.-Jacobsmarkt 45, te Antwerpen.
| |
Elias
Selectie Biënnale van Florence.
Terzijde van de grote route Amsterdam, Brussel, Parijs leeft Elias in een betrekkelijk isolement in de stad van Ensor, in Oostende. Havenstad van vissers en zeelui, badplaats van flaneurs waar nog een
| |
| |
vleugje van het fin de siècle hangt. Of hij veel leerde op akademies, of hij daar werd gevormd? Ik durf het te betwijfelen, omdat hij eenvoudig a-akademisch werkt. Vol overgave leeft hij in eigen tijd. In zijn doeken is hij een opgetogen en argeloos verteller van gelukkige paartjes in gezellige hoekjes. Etienne loves Eliane, Peter Rubens loves Isabella Brant en teder wordt het lieve Joodse bruldje door haar echtvriend aangeraakt.
Elias bewondert de sterke en gedekoreerde sporthelden en droomt zich een ruiter te paard. Van mini, ijsje, of T.V. smult hij evenzeer als van een schilderij door Léger, Margritte, Renoir of Jan van Eyck. Met graagte en grote onbevangenheid dwaalt hij door de schitterende speelgoedwinkel van onze tijd. Hij beeldt zijn parmantige personages af in een haaste 16e eeuwse, gemaniëreerde pose. In een ontwapenende naïviteit, gepaard aan een grenzeloze bewondering voor
zijn Middeleeuwse confraters, kan Elias, als een miniaturist, boomblad na boomblad schilderen.
De laatste tijd fascineert, naast de ‘badkamer voor Eliane’, ‘de ruimte’ (space zogezegd) hem. Zowel de tegels van de badkamer als de ruimte van de ruimte probeert hij door middel van de aloude perspektief te veroveren; een niet geringe opgave waar hij zich kostelijk doorheen slaat. Etienne Elias een pop-artiest? Laat dat anderen maar uitmaken. Maar wel is hij een bizonder en heel eigen verschijning in deze tijd.
Gaarne doe ik u de groeten van Elias.
D. Schwagermann (1969)
Directeur Frans Halsmuseum, Haarlem, Nederland.
| |
Paul R. Goris
Prijs Beeldhouwkunst Provincie Antwerpen
Wie in persoonlijk kontakt komt met Paul R. Goris zal spoedig de moeilijkheid
ondervinden meteen door te dringen tot het diepe, komplex geconstrueerde wezen van deze kunstenaar. Gesloten met een haast heremietische, maar sterk intellektualistisch gerichte geest, gaat hij zich eerder kreatief uiten.
Het is dan ook niet te verwonderen dat zijn werk meer eist van de toeschouwer dan een louter ondergaan van een goed gestileerde vormentaal. Meer dan een puur estetisch kunstgenot wil het doordringen tot de fundamentele waarden van het mens-zijn.
Aanvankelijk startte hij aan de Akademie van Antwerpen als schilder en glazenier. In 1970 gaat hij zich echter volledig wijden aan de beeldhouwkunst. Ondanks het enorme verschil in plastische behandeling, bereikt hij in zijn beelden een expressie die een herinnering oproept aan Rik Wouters. Ook bij Goris staat de mens centraal, de mens vooral in zijn onmacht, lijden en innerlijke onvolmaaktheid.
De ‘kreet’ van Paul R. Goris barst open als een krater en braakt een onrustwekkende stroom van pijn en machteloosheid. Het is het eeuwig slingeren tussen hoop en wanhoop, zijn en niet-zijn. Het verstolde moment van een innerlijke beweging, het fossileren van een diep psychisch konflikt.
Omwille van deze emotionele geladenheid gebruikt Goris bij voorkeur materialen die zich het best lenen tot een gevoelige behandeling: brons en terra-cotta. Hierbij treedt duidelijk de grote eerlijkheid van de kunstenaar tegenover de materie naar voor. Geen verschuilen achter vakkundige kneepjes om een onkunde te verdoezelen, maar integendeel het zoeken naar een vormgeving en stilering die het onmogelijk maken zijn publiek om de tuin te leiden.
Een begaafd beeldhouwer is vaak een even talentvol tekenaar. Er is een verband tussen het met het oog betasten van de ruimtelijke vormen en het weren van alle oppervlakkigheden. Het realisme van Goris' naaktstudies is dan ook veel meer dan een louter vastleggen van een werkelijkheid. Eerder is het een zoeken tussen het abstrakte spel van schaduwen en de realiteit van het lichaam.
Nina L. Onzia
| |
Georgette Goris-Arnoudt
Centrum-prijs voor schilderkunst ‘Brugge in beeld’ 1976.
Georgette Arnoudt studeerde aan de Stedelijke Akademie te Brugge o.l.v. kunstschilders Jef Van de Fackere, Robertine De Vooght en Guillaume Michiels en beeldhouwer De Wispelaere. Ze werd er bekroond met eerste prijzen in het schilderen naar levend model, tekenen en boetseren naar antiek model. In 1952 behaalde ze de prijs Dr. Demeyer en in 1970 de prijs van de toenmalige gemeente Assebroek. Ze nam deel aan talrijke groepstentoonstellingen met de Westvlaamse Kunstkring en de plaatselijke kring ‘De Zeven Torentjes’ en werd tevens geselekteerd voor de prijs van de stad Oostende.
Werk van haar bevindt zich zowat overal in het land, in de Verenigde Staten en in Canada.
Als schilder geeft zij blijk van een kompositorisch streven: figuratieve komposities zou men haar werken kunnen noemen. De personages die er meestal in voorkomen zijn vaak hoekig en sterk getekend met kontoeren, soms tot het karikaturale toe, vertonen ongewone kleuren, waarbij zelfs niet voor goudschildering teruggedeinsd wordt.
Zeer scherp, om niet te zeggen op aanklagende toon, schildert ze klappeien, schijnheiligen, religieuze wellust en versterving. De schilderes wil blijkbaar met
| |
| |
ieder doek iets verkondigen aan haar medemensen. Ze is ook een uitstekende portrettiste, en hierbij gaat haar voorkeur naar kinderen.
Met haar opvallend sober schilderij ‘Doodsberichten aan de St.-Jacobskerk’ was ze bij de winnaars van de Centrumprijs. De jury onder het voorzitterschap van Dr. Eug. Mattelaer was samengesteld uit de hh. Paul Saccasyn, Fernand Bonneure, Marcel Deldaele, Gaby Gyselen, André Jacobs, Alain Janssens de Bisthoven, Joseph Lantsoght en Rik Slabbinck.
| |
Bernard Henry
Laureaat Raf Alofsprijs 1975.
Zopas werd de Prijs Raf Alofs 1975 voor de beste literair-toeristische reportage door Provinciegouverneur van Limburg Louis Roppe, op het Domein
van Bokrijk toegekend aan laureaat Bernard Henry, voorzitter van de Club van Vlaamse Explorators.
Spreker-auteur werd hiervoor geselecteerd om zijn even opmerkelijke als spirituele commentaar bij zijn jongste filmdocumentaire over Saoedi-Arabië ‘Het Huis van Mohammed’
De Gouverneur loofde de laureaat op een feestbanket op voormeld domein, tijdens hetwelk meteen het 25-jarig bestaan werd gevierd van de Belgische Vereniging van Toeristische Schrijvers en Journalisten.
Bernard Henry werd tevens mee Belgisch laureaat van de grote internationale EEG-fotowedstrijd 1975 met zijn humoristische witzwart-foto ‘Boeddha van Borobodoer-Java’.
| |
Renaat Ivens
4e Nationale Hoppelandprijs Schilderkunst
Ivens is geen defaitist. Zijn pikturale taal liegt er niet om. Hij hecht ontzettend veel belang aan een goede techniek, maar hij stijgt boven het ambachtelijke uit. Met een gamma van zachtgloeiende roden, oranjen, bruinen schept hij een hele wereld, abstrakt en figuratief terzelfdertijd: Ivens is niet de esteet die behoedzaam meetkundige vormen naast
elkaar schikt en met grote zorg de verf over het doek gladstrijkt. Hij gelooft niet in een louter estetisch spel, althans niet voor zichzelf. Schilderen is voor hem een levensecht avontuur dat hij met plezier en durf aangaat.
Hij zoekt geen geleerde verklaring voor de lappen die hij met grote steken aaneennaait en dan inmetselt in de gulzig uitgestreken verf. Het is zijn bedoeling niet het pikturaal vocabularium te verloochenen dat kunstenaars, in andere levensomstandigheden, voor hem hebben veroverd. Integendeel. Hij gebruikt collages, inpakmateriaal, plakband, maar de inhoud van het bekend vocabularium komt verrijkt, vernieuwd met de stempel van zijn identiteit tot ons.
Ivens schept zoals Hoenraet een soort mytische kunst, waar het teken kommunikatiesymbool is, omdat mens en natuur zonder scherpe scheiding opgenomen zijn in de kosmos. Hij houdt van de materialiteit van de dingen, van de verf, die hij heel dik oplegt, dan weer dun uitstrijkt. Daardoor komen bepaalde vormen los in de grote ruimte, ze zweven als het ware, zodat men hun verfmaterialiteit vergeet voor de ontstane dynamiek.
Die wordt dan nog eens geaksentueerd door het ‘betekenen’ van de omringende, kompakte verfmassa. De krassen en omwoelingen zijn niet louter dekoratief. Ivens gebruikt zelden glaciale kleuren, en onder zijn zilver-zwart-wit komposities tintelt een ondergedoken levensenergie. Maar hij kwetst de materie die hij onstuimig aanbracht.
Die kwetsuren zijn de onvermijdelijke lidtekens van het leven. Steeds worden ze herhaald. Soms zijn het kleine puntjes, als met een raster ingedrukt. Elders worden het grote cirkels, uitgeknipt in geribbeld karton. Het is een obsederend appel om langs deze ‘ouvertures vers le transcendant’ (Mircea Eliade) over de drempel van de materie te schrijden. Deze uitnodiging komt alleen via begaafde kunstenaars tot ons.
L. Schoonbaert (De Standaard)
| |
Pol le Roy
Poëzieprijs Prov. Antwerpen.
Hij leeft hevig, in alles met inzet van zijn totale mens-zijn: in pogen, in mislukken, in vreugde, in leed. Als een Orfeus is hij aan de poorten van de dood geweest. Opnemend wat hij als zijn verantwoordelijkheid zag, heeft hij ooit alles gewaagd en alles verloren - sauf la vie, sauf l'honneur. Vandaar dat hij de betrekkelijke waarde doorziet van al wat bijkomstig is, dat bij hem het mens-zijn verdicht is tot zijn onvergankelijke kern, zijn blijvende essentie. Die kern is bij hem niet: verstild, in pure vergeestelijking opgegaan. Die kern is bij hem: beweeglijk gebleven, vurig, echt en oprecht, opstandig, uitdagend, jong. En geen onvolmaaktheden van dit ondermaanse, geen slagen en vlagen van het lot, ouderdom noch ziekte hebben er vat op. Dat verklaart de onstelpbare creativiteit van deze mens, de uitstraling van zijn persoonlijkheid, die bijna magische présence, waarvoor met name de jeugd zo gevoelig is.
Pol le Roy hééft iets van de magiër, van de Keltische bard. Hij bezit, via het woord dat een toverwoord is, toegang tot de krachten die méér zijn dan de mens. De mikrokosmos is bij hem sprekende afspiegeling van een makrokosmos, ook al blijft die altijd meer verzwijgen dan hij onthult. De bronnen die Pol le Roy daar heeft aangeboord, de geheime gebieden die hij steeds verder verkent, zijn: liefde en dood. De liefde, zijn eigenste domein, waarvan hij alle gloed en tederheid kent, die hij heeft doorpeild als dé wezensstroom van de wereld. De dood, voor de ingewijden op een dubbele wijze verstrengeld met de liefde en daardoor met het totaal beleefde leven: daarin dat hij ze voltooit, wordt hij door beide overwonnen.
Pol le Roy is een wetende. Hij weet, met de wijzen van alle tijden en alle culturen, veel van de wereld achter de verschijnselen. Hij weet in ieder geval dat er geen einde is. Maar een nieuw begin.
En eeuwigheid.
Lieven Rens
|
|