| |
| |
| |
De ontwikkeling van het Gentse huisgeveltype in de tweede helft van de 16de eeuw
De Beeldenstormtijd. Strikt genomen worden met de bouwkunst uit de periode van de Beeldenstorm de bouwwerken bedoeld die tussen 1566 en 1584 opgericht werden of tussen de eerste verwoestingen door de geuzen en het einde van het calvinistisch bewind in Gent. Vanuit bouwkundig standpunt gezien echter heeft het overnemen van deze politieke begrenzing eigenlijk weinig zin. Op artistiek vlak kan de tijd juist na de Carolijnse Concessie (1540) en tot aan de Contrareformatie als een zelfstandige periode behandeld worden. Daarom zullen we ons dan ook beperken tot de woningen die grosso modo tussen ongeveer 1550 en 1590 opgetrokken werden. Als we het in het verder
Twee gevels op het Sint-Veerleplein, vroeger eigendom van het daar gevestigde Wenemaerhospitaal. (21)
verloop van dit artikel zullen hebben over de bouwkunst uit de tweede helft van de 16de eeuw, dan bedoelen we daarmee de periode tussen 1550 en 1590. De bouwwerken vóór 1550 tot stand gekomen sluiten immers nog grotendeels aan bij de laat-gotische bouwkunst terwijl de gebouwen van na 1590 eigenlijk reeds tot de bouwkunst van de 17de eeuw behoren en volledig moeten beschouwd worden in het licht van de Contrareformatie en de gevolgen die deze beweging meebracht.
Zowel de gegevens als de bronnen die in deze kleine studie over de architectuur uit de tweede helft van de 16de eeuw verwerkt worden, vormen slechts een deel van de rijke
Een 19de-eeuwse tekening van een huis in de Lange Munt, in 1565 gebouwd (Stadsarchief). (22)
documentatie die over de Beeldenstormtijd in Gent bestaat. Het bronnenmateriaal is echter zeer verspreid en de tijd ontbrak om alles systematisch door te nemen. Daarom hebben we besloten ons te beperken tot de meest sprekende voorbeelden, tot de huizen die deze periode het best kenmerken. Er is dus bewust een keuze gemaakt in het bronnenmateriaal dat voorhanden is. De gebouwen die hier verder aan bod zullen komen zijn ofwel zeker tussen 1550 en 1590 opgericht, ofwel stilistisch in deze periode thuis te wijzen.
Het is dus de bedoeling de lezer aan de hand van een aantal typische gebouwen wegwijs te maken in het bouwkundig
| |
| |
Een 19de-eeuwse tekening van een huis op de Koornmarkt, in 1575 opgericht (Stadsarchief). (23)
De topgevel van 1575 op de Koornmarkt, vóór de sloping. (24)
patrimonium dat Gent in de tweede helft van de 16de eeuw kenmerkte en waarvan de invloed tot buiten de grenzen van het huidige België strekte.
Bronnen voor de bouwkunst uit de tweede helft van de 16de eeuw. De Gentse bouwkunst uit de Beeldenstormtijd is nog nooit als een afzonderlijke studie behandeld. De meeste gebouwen werden echter wel opgenomen in het onuitgegeven werk van H. Pauwels, waar ze een soort aanloop vormen voor de hoofdbrok van de studie nl. de ontwikkeling van de Gentse architectuur in de 17de en 18de eeuw. Sommige constructies zoals de proosdij van Sint-Baafs en het huis ‘De Hazewind’ in de Lange Munt worden aangehaald in algemene werken over renaissance-architectuur. Voor het overige zijn de gegevens die in de bestaande literatuur teruggevonden worden eerder van toevallige aard. Zeer interessant echter zijn de besprekingen van restauratiewerken uit het begin van deze eeuw zoals b.v. voor het huis ‘De Graven van Vlaanderen’ op de hoek van de Burgstraat en het Gewad.
De archivalia in verband met de burgerlijke architectuur uit de tweede helft van de 16de eeuw werden nog niet systematisch onderzocht. Het is immers ook vrij moeilijk om interessante of bruikbare gegevens terug te vinden. Voor deze periode zijn geen registers van bouwaanvragen bewaard. Bij de
Een gezicht op het Grote Pakhuis op de Koornmarkt (1719-1722) met daarnaast de topgevel van 1575. Beide gebouwen werden omstreeks 1887 gesloopt om plaats te maken voor het huidige Postkantoor. (25)
meeste vermeldingen over huizen of nieuwe gevels wordt zelden gespecifieerd of het om houtbouw dan wel om een stenen constructie gaat. Doch gezien de strenge stedelijke verordening van 1540, gekant tegen elk gebruik van hout voor de woningbouw, mag aangenomen worden dat er hoofdzakelijk in vaste materialen gebouwd werd. Voor de meeste woningen werd buiten een korte vermelding in een of ander archiefstuk niets meer teruggevonden. Voor enkele constructies zijn we beter ingelicht. Dit is o.m. het geval voor een reeks woningen op het Sint-Veerleplein, omstreeks 1581 opgericht op de plaats van de vroegere Sint-Veerlekerk die kort voordien door de stadsmagistraat gesloopt was. In een openbare veiling op 27 mei 1581 had Jan Serlippens ‘een poorter deser stede’ het stuk grond van de gemeente verworven voor 480 pond 10 schellingen groot. Hij had er een aantal woningen laten oprichten naar het ontwerp dat hem door de schepenen voorgelegd was. Tussen de grote ingangspoort van de Vismijn en de Kleine Vismarkt zijn nog enkele van deze huizen, zij het in zeer gerestaureerde toestand, bewaard. In het voorjaar van 1585 was er tussen de teruggekomen kanunniken van het Sint-Veerlekapittel en Serlippens een proces aanhangig voor de Raad van Vlaanderen omdat de kanunniken hun vroeger grondbezit terug in eigendom wilden krijgen zonder al te veel bijkomende lasten. Jan Serlippens wordt in het ongelijk gesteld, niet zozeer omdat hij dat stuk grond gekocht had maar vooral omdat hij een spade in gewijde grond had laten steken en omdat hij verschillende graven van voorname figuren die in de Sint-Veerlekerk begraven waren, onteerd had. Sommige grafische documenten verschaffen nuttige inlichtingen voor het onderwerp van deze studie. De panoramische stadsgezichten zoals dat van Lucas d'Heere (1564) zijn in dit verband minder belangrijk omdat de weergave van de gewone huizen uit de verte bekeken is. Daarbij komt nog dat alles vrij schematisch getekend is en dat de juiste
perspectivische verhoudingen niet steeds geeerbiedigd zijn. Interessanter zijn detailgezichten van de stad of van stadswijken. In de ‘Flandria Illustrata’ van Antonius Sanderus (1641) vinden we afbeeldingen van de huizen rond het Sint-Veerleplein. De twee gevels van het Wenemaerhospitaal (1564) en de huizen van Jan Serlippens (1581) zijn duidelijk herkenbaar (afb. 36). Tot de merkwaardigste tijdsdocumenten moeten de aquarellen van Lieven van der Schelden gerekend worden. Ze werden in 1584 gemaakt ter gelegenheid van de Blijde Intrede voor Alexander Farnese en worden thans in het Bijlokemuseum bewaard. Voor gebouwen die reeds vroeg in de 19de eeuw verdwenen zijn zoals voor de proosdij van Sint-Baafs zijn dit unieke bronnen (afb. 32 en 33). Verder zijn in het Atlas Goetghebuer uit het Gentse Stadsarchief
| |
| |
(19de eeuw) verschillende tekeningen bewaard van gesloopte woningen uit de tweede helft van de 16de eeuw (b.v. afb. 22, 23, 26 en 40). Enkele oude foto's vullen deze reeks tekeningen aan (b.v. 24, 25 en 31).
Belangrijkst voor onverschillig welk aspect van de bouwkunst zijn de gebouwen zelf of de monumentale overblijfselen. Uit de tweede helft van de 16de eeuw zijn relatief weinig woningen ongeschonden tot ons gekomen. Het grootste deel werd in de loop der tijden gesloopt. Andere ondergingen grondige wijzigingen, vooral dan bij de benedenverdieping die vaak als winkelpui aangepast werd zoals b.v. bij een woning uit 1565 in de Lange Munt (afb. 22) en een huis uit 1580, gelegen aan 't Sluizeken, waarbij in het begin van de 19de eeuw een winkelpui aangebracht werd (afb. 26). De benedenverdieping van het huis ‘De Hazewind’ in de Lange Munt werd een eerste maal in 1764 veranderd
Een verdwenen woning, in 1580 aan 't Sluizeken gebouwd, naar een 19de-eeuwse tekening (Stadsarchief). (26)
Links ‘Het Meuleken’ (1652) en rechts ‘De Kuip van Gent’ (1590) op de Koornmarkt. (27)
in opdracht van de meester-zilversmid N. Baert (afb. 30 en 31). Bij deze gewijzigde woningen zijn de hoger gelegen verdiepingen en de topgevel meestal goed bewaard. Nog andere gevels lijken nu in zeer goede toestand doch werden in het begin van deze eeuw grondig gerestaureerd en grotendeels vernieuwd naar de oorspronkelijke vormgeving. Dit was o.m. het geval voor de woningen op het Sint-Veerleplein (afb. 21 en 37 tot 39) en voor het huis op de hoek van de Burgstraat en het Gewad (afb. 29), constructies die deel uitmaakten van de stadswijkvernieuwingen die er in het eerste kwart van de 20ste eeuw naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling van 1913 doorgevoerd werden.
Voor wie werd gebouwd? De bouwactiviteit tussen 1550 en 1590 is bijna uitsluitend op burgerlijke constructies toegespitst. Omstreeks
| |
| |
Het huis ‘De Graven van Vlaanderen’ op de hoek van de Burgstraat en het Gewad. Toestand vóór de restauratie van 1916-1917. (28)
1550 treffen we nog een aantal bouwwerken aan in opdracht van het Sint-Baafskapittel, ingevolge de overbrenging van de monniken van de voormalige Sint-Baafsabdij naar de Sint-Janskerk, omdat Keizer Karel op de plaats van de abdij een dwangburcht wilde oprichten (1540). De voornaamste constructie voor dit kapittel was ongetwijfeld de proosdij of het hof van Sint-Baafs, gelegen in de vroegere Nederscheldestraat (nu Gouvernementstraat) (afb. 32 en 33). Dit gebouw werd opgetrokken tussen 1543 en 1584. In 1543 immers werd het steen van Nicolas Triest, heer van Auweghem gekocht voor 4.000 gulden om als verblijfplaats te dienen voor de proost van het nieuwe kanunnikenkapittel. De oudste afbeeldingen van dit gebouw vinden we op twee aquarellen van Lieven van der Schelden die uit 1584 dagtekenen. Aangezien grote veranderingswerken uitgevoerd werden onder de tweede proost Viglius Aytta van Zwichem (1507-1577) mag verondersteld worden dat het hof van Sint-Baafs
‘De Graven van Vlaanderen’ na de restauratie uit het begin van de 20ste eeuw. (29)
waarschijnlijk in die tijd tot stand gekomen is. Het gebouw verdween toen de woning van de gouverneur en de kantoren van het provinciaal bestuur in 1815 op deze plaats opgericht werden. Door de Beeldenstorm-gebeurtenissen had het gebouw reeds lang zijn functie van proosdij verloren. Een tijd lang werd het hof van Sint-Baafs in gebruik genomen voor belangrijke ontvangsten. Dit was o.m. het geval in oktober 1580 toen Willem van Oranje aan de stad Gent een bezoek bracht. Bij die gelegenheid werd de straat die van het hof naar de Kalandenberg leidde, verbreed en vernieuwd en kreeg die weg de naam van Oranjestraat. De Oranjeberg is nu nog steeds een zijstraat van de Gouvernementstraat.
Merkwaardig is dat ook Alexander Farnese in 1584 op het hof uitgenodigd was en dat de aartshertogen Albrecht en Isabella in het begin van de 17de eeuw in het hof van Sint-Baafs ontvangen werden. Vanaf dat ogenblik en tot aan de Franse Revolutie had de oude proosdij de functie van bisschoppelijk paleis.
Aan het Sint-Veerleplein werden in 1564 twee gevels gebouwd voor het Wenemaerhospitaal, een godshuis dat in 1323 gesticht was door Willem Wenemaer en Margaretha 's Brunen (afb. 21).
Het voornaamste bouwwerk uit de tweede helft van de 16de eeuw, nl. de Bollaertskamer in de Hoogpoort (1580-1582) is een openbaar gebouw en werd bij het Schepenhuis opgericht. Terwille van het uitzonderlijk belang van deze constructie, wordt die in een afzonderlijk hoofdstuk verder uitgewerkt. Wat de rest van de burgerlijke bouwkunst uit deze periode betreft, hebben we enkel gegevens over private woningen. Meestal is de bouwheer onbekend gebleven. Voor enkele huizen is de opdrachtgever wel met naam bekend. In 1563 werden in de Drabstraat veranderingswerken uitgevoerd aan het oude steen van de familie Goethals, voor de eerste maal vermeld omstreeks 1262. Te oordelen
| |
| |
naar het wapenschild met drie everzwijnkoppen, tot in de 19de eeuw zichtbaar boven de grote ingangspoort, kunnen deze werken in opdracht van de familie van der Haeghen gebeurd zijn. Door het huwelijk van Elisabeth Goethals met Paul van der Haeghen was het steen in de 15de eeuw in het bezit van deze laatste overgegaan (afb. 40). Op het Sint-Veerleplein werden tussen 1581 en 1585 een aantal woningen gebouwd in opdracht van een ‘poorter’ of begoed burger Jan Serlippens (afb. 35 tot 39).
Welke gebouwen werden opgericht? In de groep woningen uit de tweede helft van de 16de eeuw die visueel bekend zijn, kunnen twee types onderscheiden worden. Het eerste type, talrijkst vertegenwoordigd, omvat de huizen met een topgevel aan de straatkant en met een dak waarvan de aslijn loodrecht op de gevel staat. Tot het tweede type behoren de woningen met een lange, horizontaal gerichte gevel aan de straatkant, een dak waarvan de nok evenwijdig loopt met de straatgevel en ten minste één dakvenster in de bedaking aan de straatkant.
De topgevels. De huizen van dit type hebben meestal een breedte van vier venstervlakken of traveeën. Alleen bij de kleinste gevel van het Wenemaerhospitaal aan het Sint-Veerleplein (1564) en bij een woning aan 't Sluizeken (1580) worden slechts drie venstervlakken vastgesteld (afb. 21 en 26). De zijgevels van de huizen van Serlippens aan de Kleine Vismarkt vertonen een structuur zoals het topgeveltype, doch zijn breder en tellen zes venstervlakken (afb. 39). In de hoogte bevatten deze huizen gewoonlijk een benedenverdieping, één tot twee bovenverdiepingen en een zolderverdieping in de topgevel. De toppen van de gevels worden gekenmerkt door een kronkelende en golvende vormgeving, samengesteld uit een opeenvolging van rechte verticale stukken en voluten of cirkelsegmenten, in platte natuurstenen banden uitgewerkt. Beide elementen worden van elkaar gescheiden door horizontale lijsten die over de hele breedte van de gevel doorlopen. Bij een huis in de Lange Munt (1565) zijn de verticale stukken uitgewerkt tot een soort pilasters met wanden in paneelvorm (afb. 22). Deze rechte stukken ontbreken bij een woning op de Koornmarkt (1575) waar de top van de gevel enkel bestaat uit een opeenvolging van volutevormen (afb. 23 tot 25). Bovenaan bestaat de top van de gevel meestal uit een vrij smal stuk opgaand metselwerk (een opzetstuk), wat de afmetingen betreft te vergelijken met een schoorsteen, met daarboven een driehoekig fronton. Bij twee woningen op de Koornmarkt, respectievelijk uit 1575 en 1590 (afb. 23 tot 25 en 27) en bij de gevels aan de Kleine Vismarkt (1581) (afb. 39) ontbrak het fronton. Het driehoekig fronton van de grote gevel van het Wenemaerhospitaal op het Sint-Veerleplein (1564) beslaat een breder deel van de gevel (afb. 21). De kleinere woning aan het Sluizeken (1580) werd nog met een trapgevel afgewerkt (afb. 26).
De benedenverdieping omvat gewoonlijk een deuropening en twee tot drie ramen met een kruisvormige onderverdeling. Boven elke doorbreking is een rondbogige ontlastingsboog. Waar deze boogjes elkaar raken en aan de uiteinden van de gevel worden deze ontlastingsbogen door kraagstenen opgevangen. De kraagstenen zijn overal zeer eenvoudig van vorm en zijn enkel met enige groefjes of profileringen versierd. Tussen de eigenlijke ramen en de ontlastingsbogen loopt een horizontale kroonlijst. Bij ‘De Graven van Vlaanderen’ op de hoek van de Burgstraat en het Gewad is boven de ontlastingsbogen van de benedenverdieping nog een tweede horizontale kroonlijst te zien (afb. 28 en 29). Tot in 1835 was de schikking van de benedenverdieping nog in haar oorspronkelijke vorm te zien bij een woning op de Koornmarkt (1575) (afb. 23 tot 25). Ze is ook nog merkbaar bij de gerestaureerde zijgevels van Jan Serlippens' huizen aan de Kleine Vismarkt (afb. 39). Meestal werd de benedenverdieping echter in de loop der tijden gemoderniseerd. Voor het huis ‘De Hazewind’ in de Lange Munt is een bouwaanvraag van 1764 in het Stadsarchief bewaard. De tekst leert ons dat een meester-zilversmid N. Baert aan de schepenen de toelating vraagt om veranderingen uit te voeren aan de benedenverdieping van zijn woning. De bouwaanvraag is vergezeld van een tekening waar, op de oorspronkelijke toestand, de aard van de verbouwingswerken aangeduid zijn (afb. 30). Oudere grafische documenten tonen echter aan dat de winkelpui in Lodewijk XV-stijl grootser uitgevoerd is dan op de ontwerptekening aangegeven was (afb. 31). Andere woningen kregen een winkelpui in het begin van de 19de eeuw. De pittoreske huizen uit de Lange Munt (1565) en aan 't Sluizeken (1580), respectievelijk in 1839 en in 1834 gesloopt, kunnen als voorbeelden aangehaald worden (afb. 22 en 26). Nog andere woningen werden in de 20ste
Ontwerptekening van 1764 met aanduiding van de wijzigingen aan de benedenverdieping van het huis ‘De Hazewind’ in de Lange Munt (Stadsarchief). (30)
De toestand van ‘De Hazewind’ in de Lange Munt vóór de jongste moderniseringswerken aan de benedenverdieping. (31)
| |
| |
De voorgevel van de proosdij of het hof van Sint-Baafs, naar een aquarel van Lieven van der Schelden uit 1584 (Bijlokemuseum). (32)
eeuw verminkt b.v. de moderne aanpassing aan de benedenverdieping van de gevels van het vroegere Wenemaerhospitaal (1564) (afb. 21).
De bovenverdiepingen buiten de topgevel worden vrijwel overal door een reeks kruisvormige vensterramen doorbroken. De muurdelen tussen de verschillende vensters, ook muurdammen genoemd, blijven over het algemeen zeer smal. Ze zijn het breedst bij ‘De Graven van Vlaanderen’ in de Burgstraat waar duidelijk een stuk muur tussen de vensters zichtbaar is (afb. 28 en 29). Boven de vensters komen ronde ontlastingsbogen voor. Uitzonderlijk worden deze boogjes bij de bovenverdiepingen nog door kraagstenen gedragen. Tot deze uitzonderingen behoren de gevels van het Wenemaerhospitaal aan het Sint-Veerleplein (1564) en het huis ‘De Kuip van Gent’ op de Koornmarkt (1590) waar de ontlastingsbogen bij de eerste verdieping door eenvoudige kraagstenen opgevangen worden (afb. 21 en 27).
De doorbreking in de topgevel verschilt naargelang van de hoogte en de breedte van de woning. Meestal komen twee niveau's voor, aangeduid door horizontale lijsten. Deze vensteropeningen zijn tweeledig of zonder onderverdelingen en werden van luiken voorzien. Erboven zijn ronde ontlastingsbogen uitgewerkt. Bij ‘De Graven van Vlaanderen’ in de Burgstraat is in de top van de gevel nog een oculusvenster te zien (afb. 28 en 29). De meeste topgevels werden niet versierd. Het decoratieve beperkte zich gewoonlijk tot enkele smeedijzeren ankers die veeleer als versiering dan ter versteviging van de muren aangebracht waren. Deze muurankers
Een gezicht op de achtergevel van de proosdij en op de Braam- of Brabantpoort met de sluis van de Braamgaten, naar een aquarel van Lieven van der Schelden uit 1584 (Bijlokemuseum). (33)
nemen verschillende vormen aan. Het eenvoudigste type is een gewone verticale staaf, b.v. bij de huizen in de Lange Munt (1565), op de Koornmarkt (1575) en aan 't Sluizeken (1580) (afb. 22 tot 26). De gevels van het Wenemaerhospitaal aan het Sint-Veerleplein (1564) en het huis ‘De Hazewind’ in de Lange Munt vertonen ankers in hartvorm, samengesteld uit twee voluten die symmetrisch tegenover een verticale middenspijl staan (afb. 21 en 31). Bij ‘De Graven van Vlaanderen’ op de hoek van de Burgstraat en het Gewad en bij ‘De Kuip van Gent’ op de Koornmarkt (1590) worden ankers aangetroffen die complexer zijn van vorm (afb. 27 tot 29). Ze bestaan uit verschillende krullen die zich in een verticale basisspijl vastenten.
Sommige woningen zijn van een opschrift met het bouwjaar voorzien. In de top van een gevel op de Koornmarkt kwam bovenaan in een medaillon het jaartal 1575 voor (afb. 23 tot 25). Meestal echter is dit opschrift in een cartouche gevat, b.v. tussen de eerste en de tweede verdieping bij een huis in de Lange Munt (1565) en in een boogveld bij een woning op 't Sluizeken (1580) (afb. 22 en 26). De 19de-eeuwse tekeningen geven de vorm van de cartouche slechts zeer schematisch weer. Meestal zijn de cartouches uit deze periode nog vrij vlak gehouden en bestaan ze uit een rechthoekig paneel omringd door rolwerk (precies uitgerold leder of perkament). Dergelijke cartouches, doch zonder opschrift, zijn te zien bij twee boogvelden van ‘De Graven van Vlaanderen’ op de hoek van de Burgstraat en het Gewad (afb. 29).
De meest versierde woningen uit de tweede helft van de 16de eeuw zijn ongetwijfeld ‘De Graven van Vlaanderen’ op de hoek van de Burgstraat en het Gewad (afb. 28 en 29) en ‘De Hazewind’ in de Lange Munt (afb. 30 en 31). Het boogveld boven elke doorbreking is er voorzien van een wapenschild of een buste. Deze bas-reliëfs zijn gevat in een lauwerkrans-medaillon en worden aan beide zijden geflankeerd door een letter tegen een achtergrond van rolwerk. Deze letters of initialen maken het mogelijk deze ‘portretten’ te identificeren. In de Burgstraat worden van boven naar onder en van links naar rechts de volgende figuren voorgesteld: Boudewijn van Constantinopel (BC), Willem van Dampierre (WD), Gwijde van Dampierre (GD), Robrecht van Béthune (RB), Lodewijk van Nevers (LN), Lodewijk van Male (LM), Philippe le Hardi of Philips de Stoute (PH), Ian van Bourgondië of Jan zonder Vrees (IB), Philips van Bourgondië of Philips de Goede (PB), Karel van Bourgondië of Karel de Stoute (KB), Maximilianus Comes of Maximiliaan van Oostenrijk (MC), Philippus filius of Philips de Schone (PF), Karolus Rex of Keizer Karel (KR) en Philippus filius of Philips II (PF). In de Lange Munt komen bovenaan drie wapenschilden voor, nl. die van Vlaanderen, Bourgondië en Oostenrijk. Ze illustreren duidelijk de afkomst van de vorsten die er verder afgebeeld zijn, nl. van Philips de Stoute tot en met Philips II. Het is eigenaardig dat voor de identificatie van de vorstenportretten drie talen nodig zijn, iets wat vreemd lijkt voor een tijd waarin het humanisme vrijwel overal goed doorgedrongen was. Zijn sommige initialen niet verkeerd gelezen bij de restauratiewerken uit het
| |
| |
begin van deze eeuw? We weten immers dat bij de herstellingen aan de woning uit de Burgstraat, in 1916-1917, de boogveldversieringen met de beeltenis van Philips de Stoute en Keizer Karel volledig verdwenen waren. De initialen PF voor Philips de Schone en KR voor Keizer Karel zijn dus duidelijk een 20ste-eeuwse uitvinding. We mogen bijgevolg aannemen dat op dat ogenblik verschillende leesfouten gemaakt zijn, waardoor de identificatie van deze vorstenportretten nu niet helemaal zonder moeilijkheden verloopt. Laten we tenslotte nog aanstippen dat enkel vorsten die de titel van graaf van Vlaanderen droegen afgebeeld zijn. Belangrijke vorstinnen zoals Johanna en Margaretha van Constantinopel alsook Maria van Bourgondië hebben in deze rij vorstenportretten geen plaats gekregen.
Voor de bouw van deze topgevels zijn verschillende bouwmaterialen aangewend. Dit kunnen we vooral afleiden uit de nog bestaande woningen, want voor de gesloopte huizen beschikken we meestal enkel over een tekening. De plint is gewoonlijk in blauwgrijze hardsteen uitgevoerd. Voor de meeste constructieve en voor de meer decoratieve onderdelen is zandsteen gebruikt, b.v. voor de horizontale lijsten, voor de hoekblokken, de venster- en deuromlijstingen, de kraag- en boogstenen, de platte banden van de voluten en cirkelsegmenten en voor de kleine frontons boven aan de topgevels. Het gewone opgaand metselwerk is van baksteen. We mogen aannemen dat bijna alle gevels op die manier gebouwd waren. Alleen de gevel van ‘De Hazewind’ in de Lange Munt maakte hierop een uitzondering en was volledig in
De buitenzijde van de Zandpoort met daarbij een kleine woning uit 1566 (Stadsarchief). (34)
Een gravure uit de ‘Flandria Illustrata’ van A. Sanderus (1641) met een gezicht op het Sint-Veerleplein en het Gravensteen. Links op de voorgrond twee zijgevels van de huizen van Serlippens (1581), gelegen aan de Kleine Vismarkt. Op de achtergrond de twee topgevels van het Wenemaerhospitaal (1564). (36)
zandsteen opgetrokken. In de loop der tijden werden sommige gevels bepleisterd. Dit was o.m. gebeurd bij de twee huizen op de Koornmarkt (1575 en 1590) en bij ‘De Graven van Vlaanderen’ in de Burgstraat (afb. 24, 25, 27 en 28). De restauraties uit het begin van de eeuw en de modernisering die sommige gevels ondergaan hebben, hadden tot gevolg dat materialen als arduin en beton ook bij gevels uit de tweede helft van de 16de eeuw aangetroffen worden. Zo werden bij de huizen rond het Sint-Veerleplein verschillende zandstenen lijsten en vensterstaven vervangen door een blauwgrijze hardsteen, wat deze woningen een strenger uitzicht bezorgt. De boogvelden, voorzien van vorstenportretten, zijn gepolychromeerd. Volgens het restauratieverslag van de woning in de Burgstraat zouden bij het afnemen van de pleisterlagen sporen van een oorspronkelijke beschildering teruggevonden zijn.
De woningen met dakvensters. De afmetingen die deze huizen aannemen zijn meer gevarieerd dan bij de woningen van het topgeveltype. De kleinste constructie van het dakvenstertype was ongetwijfeld een huis dat aan de Houtlei stond en in 1835 gesloopt werd. Een 19de-eeuwse tekening van deze woning, die vlak bij de Zandpoort gelegen was, toont aan dat de hoofdgevel slechts twee venstervlakken telde (afb. 34). De grootste constructie van dit type was de proosdij of het hof van Sint-Baafs (afb. 32 en 33). De hoofdgevel, bekend door een aquarel van Lieven van der Schelden (1584) had acht venstervlakken. De muurdammen of blinde muurdelen tussen de vensters zijn, zowel bij het huis aan de Houtlei als bij de proosdij nogal vrij breed opgevat, wat contrasteert met de hoofdzakelijk smalle en soms tot pilasters herleide muurdammen van het topgeveltype. Smalle muurdammen zijn nochtans ook terug te vinden bij woningen met dakvensters, b.v. bij de huizen van Jan Serlippens aan het Sint-Veerleplein (1581), die zeven tot acht venstervlakken tellen (afb. 35 tot 39).
Ook wat de hoogterichting betreft, zijn hier meer verschillen te noteren dan bij de topgevels. De woningen, voorzien van dakvensters, hebben gewoonlijk één tot drie bovenverdiepingen, waarvan de hoogste juist door dakvensters verlicht wordt. Bij de proosdij van Sint-Baafs wordt de aanzet van het dak aangeduid door een vrij indrukwekkende kroonlijst (afb. 32). De scheiding tussen de gevelpartij en de bedaking wordt bij de andere gevels enkel door een goot gevormd.
De dakvensters zijn in dat geveltype overal nogal sierlijk en decoratief uitgewerkt. De omlijsting van de dakvensters van de proosdij wordt gekenmerkt door ranke zuiltjes die met bladwerkkapitelen bekroond zijn (afb. 32). Het huis aan de Houtlei (1566) vertoonde een tweeledig dakvenster voorzien van een driehoekig fronton, en bij de huizen van Serlippens aan het Sint-Veerleplein komt boven elk enkelvoudig dakvenster een ronde ontlastingsboog voor (afb. 34 tot 39).
De hoogterichting wordt in deze laatste gevels gebroken door een aantal horizontale lijsten die ook in de dakvensterpartijen voorkomen. Verder kan een grote verwantschap worden geconstateerd tussen de afwerking van de dakvensters en die van de geveltoppen
| |
| |
Gezicht op de zijgevels van twee huizen van Serlippens, afgebeeld op een aquarel van de Sint-Veerlekerk (Stadsarchief). (35)
van het eerste woonhuistype. Deze gelijkenis bestaat vooral in de structuur, gebaseerd op voluten of cirkelsegmenten met bovenaan een bekroning die bij dit type nochtans meer gevarieerd is, nl. een segmentvormig fronton bij de proosdij van Sint-Baafs, een driehoekig fronton bij het huisje aan de Houtlei (1566) en een bolvorm bij de huizen van Serlippens aan het Sint-Veerleplein (1581).
De vensteropeningen van de lagere verdiepingen zijn vrijwel overal kruisvormig onderverdeeld. Aan de proosdij waren de ramen van de benedenverdieping met een segmentvormig of driehoekig fronton afgedekt. Ook bij het huis aan de Houtlei (1566) kwamen boven de vensters van de gelijkvloerse verdieping driehoekige frontons voor. De doorbrekingen van andere huizen zoals die van Serlippens aan het Sint-Veerleplein (1581) liggen in de lijn van het venstertype dat de topgevels kenmerkte. Bijna overal zijn ze met een ronde ontlastingsboog bekroond. Ook de horizontale lijsten die over de hele breedte lopen, duiden op een verwantschap met het topgeveltype. Bijzonder merkwaardig is de rijk versierde ingangspoort van het hof van Sint-Baafs. De rondbogig afgedekte opening zit als het ware gevat in een zware rustika-omlijsting die bestaat uit een soort uitspringende blokken of diamantkoppen. Boven deze poortomlijsting was een groot driehoekig fronton aangebracht. De verschillende lijsten die tussen de poortopening en het fronton voorkomen vallen op door hun fijne profileringen, op de klassieke bouwkunst geïnspireerd. Boven dit fronton, ter hoogte van de eerste verdieping, is een klassieke nis aangebracht, begrensd door twee gegroefde zuiltjes met Corinthisch kapiteel.
Buiten de rijk bewerkte ingang van de proosdij, komt bij de gevels van dit type weinig versiering voor. Het enige motief dat we kunnen opmerken is de cartouche die bij de dakvensters van de proosdij samengesteld is uit een klein rechthoekig paneel met daarrond symmetrisch opgevat en weinig uitgesneden rolwerk.
Het materiaalgebruik is bij dit geveltype juist hetzelfde als voor de topgevels, nl. hardsteen voor de plint, baksteen voor het gewone metselwerk en zandsteen voor meer constructieve en vooral voor de bewerkte onderdelen van de gebouwen.
De kenmerken die we aantroffen bij het kleine huisje aan de Houtlei, waren ook terug te vinden aan de binnenzijde of stadskant van de Zandpoort, zoals blijkt uit een tekening van 1832. Hoewel de Zandpoort één van de oude middeleeuwse stadspoorten was, toch verwijzen de driehoekige frontons boven de vensters en de opeenvolging van voluten en rechte, verticale stukken bij de afwerking van de topgevel naar de tweede helft van de 16de eeuw. Misschien zijn de wijzigingen aan de poort en de bouw van het huisje (1566) dat tot het poortcomplex kan behoord hebben, terzelfder tijd gebeurd. De poort en de daaraan verbonden vestingmuur hadden immers reeds in 1540 hun eigenlijke functie verloren en werden sindsdien voor andere doeleinden gebruikt.
Het oude Goethalssteen uit de Drabstraat, in 1563 grondig gewijzigd, kan eveneens tot de groep woningen met dakvensters gerekend worden (afb. 47 en 48). Toch waren hier nog duidelijk herinneringen aan een oudere, vermoedelijk gotische constructie, b.v. de verticale richting, nog beklemtoond door de langgerekte vensteropeningen, en de spitsbogige doorgang. Een vage herinnering aan deze grote renaissancegevel met zijn pittoreske dakvensterpartijen treffen we nog aan in het metselwerk van de gemoderniseerde gevel van het huis, Drabstraat 32 (afb. 41).
| |
| |
De Gentse renaissance. De oudst bewaarde kunstwerken uit Gent waarin renaissancemotieven opduiken, dagtekenen uit de eerste helft van de 16de eeuw. Het panoramisch stadsgezicht van Pieter de Keysere (1524) en het grafmonument van Isabella van Oostenrijk (1526-1528), dat in de abdijkerk van de voormalige Sint-Pietersabdij opgesteld stond, zijn de belangrijkste getuigen van de intrede der renaissance-ideeën in Gent. Het ontwerp voor het praalgraf van Isabella van Oostenrijk, zuster van Keizer Karel en koningin van Denemarken, was opgemaakt door Jan Gossaert van Mabuse, een kunstenaar die o.m. in Italië opleiding genoten had. Aan de uitvoering werkte Jan Mijnsheeren of Jan d'Heere, de vader van de bekende schilder Lucas d'Heere, mee. Deze was voorheen als beeldhouwer werkzaam aan het hof van Margaretha van Oostenrijk te Mechelen. Daar
Een gezicht op de voorgevel van de huizen van Serlippens, gelegen tussen de hoek gevormd door het Sint-Veerleplein en de Kleine Vismarkt en het huis ‘De Waterzooi’. (37)
had hij met de vooruitstrevende ideeën en met de nieuwe vormentaal, geïnspireerd op Italië, kennis gemaakt. Laten we hierbij denken aan de prachtige residentie die er in 1517 voor de vorstin opgericht werd onder leiding van bouwmeester Guyot de Beaugrand. De renaissance komt dus te Gent, zoals in veel andere steden, het eerst tot uiting in de schilder- en beeldhouwkunst alsook in de klein-architectuur zoals grafmonumenten, theaterdecors, emblemen, triomfbogen, enz.
Het eerste bouwwerk te Gent dat zeer duidelijk afwijkingen vertoont van de zuiver gotische traditie is ongetwijfeld het gildehuis van de Vrije Schippers, in 1530-1531 aan de Graslei opgericht onder leiding van meestermetselaar Christoffel van den Berghe. De skeletbouw, de beklemtoonde hoogterichting en de overvloedige versiering met pinakels en traceerwerk zijn nog typisch voor de laatgotische
Een gezicht op de huizen van Serlippens: de voorgevel gelegen tussen de vroegere Vismijn en het huis ‘De Waterzooi’ waar na de Beeldenstormtijd de toegang tot de Sint-Veerlekerk was. (38)
architectuur die hier een hoge bloei kende op het einde van de 15de en in het begin van de 16de eeuw. Het gebruik van volutevormen voor de afwerking van de topgevel en de toepassing van rondbogen bij de doorbrekingen wijzen echter op een vernieuwing.
De eerste woning die werkelijk renaissancistisch kan genoemd worden, is het huis ‘De Fonteyne’ op het Gouden Leeuwplein (afb. 42). Algemeen wordt aangenomen dat dit gebouw in 1539 opgericht werd ter gelegenheid van het groot landjuweel dat de rederijkerskamer ‘De Fonteyne’ in dat jaar organiseerde. Als we de gevel van dit rederijkerslokaal vergelijken met het Schippershuis uit 1530-1531, dan treffen de verschillen bij de afwerking van de topgevel en de aard van de versiering.
Vooral in de tweede helft van de 16de eeuw
| |
| |
Twee zijgevels van de huizen van Serlippens, kant van de Kleine Vismarkt. (39)
vond dit geveltype vrij veel navolging en ontwikkelde zich tot een typische, lokale renaissancerichting. Dit type is in Gent dus vrij goed vertegenwoordigd in de periode tussen de oprichting van ‘De Fonteyne’ (1539) en de bouw van ‘De Kuip van Gent’ op de Koornmarkt (1590), om maar twee gedateerde voorbeelden te noemen (afb. 42 en 27).
Welke zijn nu de hoofdkenmerken van deze typisch Gentse renaissance-bouwkunst? Het beklemtonen van de hoogterichting, de toepassing van de topgevels en de smalle, soms tot staven herleide muurdammen tussen de vensters, zijn zeker structuurelementen die nog typisch gotisch aandoen. In de detailuitwerking echter is men duidelijk een nieuwe richting ingeslagen. De gevel is gewoonlijk vrij vlak gehouden, de structuur blijft zichtbaar en zit niet meer verborgen achter een rijke sculpturale versiering. De rechthoekige vensteropeningen zijn over het algemeen voorzien van kruisvormige vensterstaven. De rondboog, vroeger veel toegepast in de romaanse kunst, doet opnieuw zijn intrede en wordt vooral voor de ontlastingsbogen boven de vensters aangewend. Ook de horizontale lijsten herinneren aan de romaanse periode doch zijn nu sterker geprofileerd. Het meest kenmerkend voor deze lokale renaissancebouwkunst is ongetwijfeld de afwerking van de topgevels, hoofdzakelijk samengesteld uit volutevormen en verticale stukken, met vaak een klein driehoekig fronton bovenaan. Ook in het materiaalgebruik is er een verandering waarneembaar. Terwijl in de romaanse en gotische periode meestal natuursteen gebruikt werd, worden hard- en vooral zandsteen in renaissancegebouwen samen aangewend met baksteen. In de versiering van de gevels doet zich eveneens een vernieuwing voor. Decoratieve muurankers, cartouches met een rolwerkachtergrond en koppen in medaillons gevat zijn de voornaamste siermotieven. De meest ‘progressieve’ topgevels uit die tijd zijn ‘De Graven van Vlaanderen’, op de hoek van de Burgstraat en het Gewad, en ‘De Hazewind’ in de Lange Munt, waar de nieuwe stijl zowel constructief als decoratief het best vertegenwoordigd is.
Het tweede, minder homogene woonhuistype uit de tweede helft van de 16de eeuw vertegenwoordigt een meer klassieke renaissancerichting. Het meest karakteristieke voorbeeld van dit type is het hof van Sint-Baafs. Daar kon niet alleen de gehele structuur maar ook elk onderdeel renaissancistisch genoemd worden. Vooral het blokwerk of de toepassing van bossage bij de ingang, de frontonbekroning boven de doorbrekingen en de beklemtoonde horizontale kroonlijst zijn hiervoor karakteristiek. De toepassing van allerlei klassiek geïnspireerde zuiltjes en van een nis boven de ingangspoort wezen in dezelfde richting.
Algemeen mag dus aangenomen worden dat de Gentse bouwkunst uit de tweede helft van de 16de eeuw tot de renaissance-architectuur behoort en door de eigen interpretaties van de klassieke motieven en vormen twee richtingen binnen die renaissancestijl vertegenwoordigt. Evenmin als in andere steden werden hier Italiaanse bouwwerken opgericht. De klassieke vormgeving werd op een eigen manier geïnterpreteerd en verwerkt met andere invloeden, bv. bij het topgeveltype waar we de indruk krijgen dat de nieuwe, uit Italië overgenomen vormen, zich vastgezet hebben op een bestaande gotische structuur. Dit was waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de meeste meester-metselaars die hier de ontwerpen maakten, nooit zelf in Italië geweest waren en dus ook geen direct contact gehad hebben met de klassieke renaissancekunst. Met deze stijlrichting hadden ze vooral kennis gemaakt via plaatboeken en tractaten. Terloops willen we hier in herinnering brengen dat Pieter Coecke uit Aalst in 1539 een Nederlandse vertaling uitgaf van Serlio's bewerking van de ‘De Architectura’ van Vitruvius. Het meest verspreide modelboek was dat van Hans Vredeman de Vries (1565). Het spreekt vanzelf dat de klein-architectuur waar de renaissance-ideeën reeds vroeger doorgedrongen waren, eveneens een belangrijke inspiratiebron vormde. Te Gent ging de voornaamste invloed waarschijnlijk uit van het grafmonument van Isabella van Oostenrijk, een prachtig kunstwerk, dat jammer genoeg door de Beeldenstorm verloren gegaan is.
Invloed van de Gentse renaissance-architectuur. De bouwkunst van de baroktijd, en vooral de burgerlijke architectuur uit die periode, heeft voortgebouwd op de verworvenheden van de renaissance. In de woonhuizen van de barokperiode kunnen we opnieuw twee types onderscheiden. De vormgeving is echter uitbundiger en de versiering rijker uitgewerkt. Bij de topgevels werden de geprofileerde lijsten zwaarder uitgevoerd en zijn de volutevormen van de geveltop met een meer gebogen lijn tot stand gebracht. Bij de rijkere woningen beperkt de reliëfversiering zich niet alleen tot enkele koppen maar worden vaak volledige taferelen uitgebeeld. Een hoogtepunt in de ontwikkeling van de 17de-eeuwse topgevel wordt bereikt bij de gevel van het huis ‘De Fluitspeler’ aan de Kraanlei. Hoewel het aantal trap- en puntgevels de burgerlijke bouwkunst van de 17de eeuw blijft beheersen, toch gaan enkele andere constructies terug op vormen die we te Gent voor het eerst bij de proosdij konden aantreffen. Vooral de bouw van de ‘Berg van Barmhartigheid’, een liefdadigheidsinstelling voor goedkope leningen (nu Stadsarchief), betekende een definitieve breuk met de traditionele bouwkunst. Deze constructie, in 1621-1622 opgericht naar de plannen van Wenzel Coebergher (1560-1634), was helemaal op het Italiaanse palazzotype geïnspireerd. Van dit bouwwerk is een enorme invloed uitgegaan hoewel het te Gent nooit volledig werd nagevolgd. Sommige typische elementen zoals de frontonbekroning en de boogveldversiering werden in andere constructies overgenomen, b.v. in de gevel van het huis ‘Het Meuleken’ op de Koornmarkt (1652) (afb. 27).
Doch ook in latere tijd, nl. in de 19de eeuw,
| |
| |
Het huis Drabstraat 32, het vroegere Goethalssteen. (48)
De gevel van het huis ‘De Fonteyne’ aan het Gouden Leeuwplein (1539). (42)
heeft de lokale renaissance een niet te onderschatten invloed gehad. De 19de-eeuwse
Een 19de-eeuwse tekening van het oude Goethalssteen uit de Drabstraat (Stadsarchief). (40)
bouwkunst ging niet alleen in de gotiek of in de Lodewijkstijlen inspiratie zoeken. Soms werden ook renaissancevormen gekopieerd. Een goed voorbeeld hiervan is de Schepen Andriesschool aan de Bisschop Triestlaan, in 1881-1883 opgericht naar de plannen van architect Charles van Rysselberghe (1850-1920). Het materiaalgebruik, de structuur van de topgevels en de siermotieven verwijzen naar de 16de eeuw. Een gelijkaardige invloed treffen we aan bij een woning uit 1881, President Fr. D. Rooseveltlaan 198, waar eveneens een renaissancistische topgevel voorkomt. Heeft de Gentse renaissancestijl ook buiten de stad invloed gehad? Bij de studie van de renaissancebouwkunst in de Nederlanden blijkt dat elke grote stad op dat ogenblik min of meer een eigen stijlrichting ontwikkeld had en dat de gelijksoortige kenmerken eerder een gevolg zijn van de algemene verspreiding van een renaissancistische vormentaal dan wel van een directe beïnvloeding De meeste constructies die eigenlijk volledig bij de Gentse renaissancestijl aansluiten, bevinden zich op Nederlands grondgebied. Een duidelijke verwantschap is b.v. terug te vinden in het huis ‘Bethlehem’ te Gorinchem of Gorkum
Het huis ‘Bethlehem’ te Gorinchem (1566). (43)
(1566) en in de Sint-Jorisdoelen te Middelburg (1582). Merkwaardig is ook de gelijkenis die enigszins bestaat tussen de ingang van de Gentse proosdij en die van de Waag in Haarlem (1598), gebouwd naar een ontwerp van Lieven de Key jr., een uit Gent afkomstige bouwmeester over wie hieronder uitvoeriger gehandeld wordt (afb. 36 en 48). Met deze enkele voorbeelden willen we dan deze korte bespreking over de Gentse burgerlijke bouwkunst uit de calvinistische tijd besluiten. De architectuur uit deze periode kan nog verder uitgediept worden, doch het was de bedoeling ons te beperken tot die gebouwen of die aspecten die het belangrijkst zijn voor de algemene ontwikkeling van de Gentse bouwkunst
Marie Christine Laleman
|
|