Arbeiderspastoraal
Bij het ontstaan
De namen van de pioniers van de Christelijke Arbeidersbeweging zijn in de registers vergeeld. Wat doet het ertoe? Enerzijds kunnen we toch niet meer de plaats aanwijzen van al diegenen die in het Vlaamse land solidair durfden te zijn met geminachte arbeiders. Anderzijds rekenen zij erop dat hun zware inspanning ook op heden vruchten dragen mag.
De pioniers steunden op twee peilers: trouw aan het geloof in de Heer; opbouw van een nieuw samen-mens-zijn. Zij verzetten zich tegen de overheersende mening in katholieke milieus, die erge discriminaties tussen mensen als normaal noemden en erin een uitnodiging tot liefdadigheid erkenden. Bij het ontstaan van de Christelijke Arbeidersbeweging lag de idee voor dat structureel een en ander moest veranderen en dat deze verandering diende te worden gedragen door zuivere arbeidersverenigingen.
Reeds lang vóór de officiële oprichting van regionale of nationale organismen, werd ter plaatse - veelal met de actieve medewerking van de clerus - ofwel een systeem van mutuele hulp ofwel een beroepsbond van arbeiders in leven gehouden. ‘Van katholieke zijde treft men de eerste sporen van een zekere gewestelijke centralisatie te Namen aan, en wel in 1876 onder het impuls van kanunnik H. Henry. Gent volgde in 1886, toen A. Verhaegen, G. Eylenbosch, e.a. er de Vrije Bond van Ziekenkassen stichtte’ (Scholl, S.H., 150 jaar Katholieke Arbeidersbeweging in België, Dl. III, blz. 242).
Om financiële en organisatorische redenen drong de stichting van de Landsbond zich hoe langer hoe meer op. Eerwaarde heer Truyts (Brussel) was de eerste secretaris-penningmeester. ‘Toen in 1910 de eerwaarde heer Truyts vervangen werd door de Gentse priester en latere kanunnik A. Eeckhout, verscheen een figuur in de Landsbond die tot zijn dood in 1938 op heel de organisatie een zeer persoonlijke stempel gedrukt heeft’ (O.c., blz. 245).
Inzake arbeidersbonden had eerwaarde heer A. Pottier (Luik) duidelijk gesteld dat de oplossing van het arbeidersvraagstuk niet allereerst alleen in het religieuze lag, maar in een economische optiek. G.C. Rutten o.p. kleefde ook die zienswijze aan. Zijn komst betekende een ongekende stimulans voor hetgeen hier en daar bestond aan syndicaal werk. Vanaf 1904 is hij de bezieler van het Algemeen Secretariaat der Christene Beroepsverenigingen, ‘geen verbond van vakverenigingen, maar een organisme ten dienste van de vakbeweging’ (O.c., blz. 365).
De derde figuur, kanunnik L. Colens, organisator van het A.C.W., werkte gedurende zes jaar in deze toen nog éénmanszaak. ‘Ook hij ziet het zuivor religieuze niet als de oplossing, maar wil vooral via volksontwikkeling tegemoet komen aan het arbeidersvraagstuk. Bij zijn eerste optreden tijdens de negende Vlaamse Sociale Week (1922) schetste hij de grondlijnen van zijn werking in de les ‘Psychologie van den Vlaamschen Werkliedenstand in opzicht van volksontwikkeling’.